Tijdschrift voor innovatief hoger onderwijs nummer 1 - jaargang 1 - 2018 | Page 72

Peer Instruction
vakkennis en het inzicht in sportbewegingen effectief te vergroten bij leraren in opleiding . Wat betreft de kennis van de aandachtspunten van beide disciplines valt op dat , net zoals bij de vaardigheid , de score voor het hordenlopen ( 4,3-4,4 / 9 ) beter is dan voor het speerwerpen ( 3,2-3,7 / 11 ). Als we de correlatie berekenen tussen de uitvoering op de retentie-test en de resultaten van de kennistest stellen we ook vast dat deze voor hordenlopen significant is ( r = 0.41 , p < 0,05 ), maar niet voor het speerwerpen ( r = -0.15 , p = 0.40 ). Met andere woorden 17 % van de variantie ( R ²) in de prestatie van het hordenlopen wordt verklaard een betere of slechtere ( vak ) kennis van de beweging . Gezien er geen verschil is tussen beide groepen ( Llg vs Lkg ) lijken deze resultaten erop te wijzen dat de voorziene lesperiode voldoende was om de ( basis ) techniek van het hordenlopen onder de knie te krijgen , maar wellicht eerder aan de korte kant voor het speerwerpen .
Van observeren kan men leren : uit onderzoek is gebleken dat het observeren als onderdeel van het leerproces een unieke bijdrage levert , in het bijzonder wanneer deze gecombineerd wordt met ook het zelf uitvoeren van de motorische taak omdat een aantal gemeenschappelijke neurale structuren geactiveerd worden bij het uitvoeren en bij het observeren ( Wulf , Shea & Lewthwaite , 2010 ). Wat betreft de resultaten van de observaties door de studenten blijkt er ook geen verschil te zijn tussen beide groepen : studenten die zichzelf en hun medestudent hebben geobserveerd tijden de lessen zijn niet vaardiger in het beoordelen van een bewegingsuitvoering dan studenten die dit niet ( structureel ) hebben gedaan . Hiervoor zijn wellicht een tweetal verklaringen mogelijk : door het feit dat ook in de leerkrachtgestuurde aanpak de lessen in groep plaatsvonden konden de studenten de uitvoering van de medestudenten ook observeren en de daaraan gekoppelde feedback van de leerkracht horen . Hierdoor werden ook zij onrechtstreeks getraind in het observeren . Een andere verklaring is dat men ook het ‘ observeren moet leren ’: de observerende en instruerende student in de LLg groep kreeg wellicht onvoldoende feedback op de kwaliteit van zijn observaties waardoor er slechts een beperkt of geen extra leereffect in observatievaardigheid kon plaatsvinden . Ondanks het feit dat de kijkwijzers de aandachtspunten expliciet vermeldden was dit wellicht onvoldoende om
Maarten W . Peeters & Stijn Urkens PXL-Education
de observatoren beter te ‘ trainen ’ in het observeren dan de Lkg-groep . De leerkracht heeft in de Llg-aanpak een taak om het proces te sturen , maar dient ook aandacht te hebben voor het ‘ coachen ’ van de observator / instructor van de leerling . Zoals elk leerproces heeft allicht ook het ‘ leren observeren ’ baat bij kwalitatieve feedback om werkelijk efficiënt te verlopen ( Wulf en Schmidt , 2014 ). Gezien het belang van observeren / foutenanalyse en het geven van feedback / remediëring in het leerproces en het didactische handelen van de toekomstige leerkrachten ondersteunen deze resultaten dat ‘ leren observeren ’ expliciet nagestreefd moet worden binnen de opleiding omdat dit niet simpelweg bereikt kan worden door leerlingen te laten observeren tijdens de practica zonder intensieve feedback van een expert op de kwaliteit van hun observatie . Bovendien zou toekomstig onderzoek moeten uitwijzen of de in het huidige onderzoek gebruikte ‘ aanvullende ’ video-feedback überhaupt een meerwaarde biedt ten opzichte van het gebruik van enkel kijkwijzers door in 3 groepen te werken : leerkrachtgestuurd , leerling-gestuurd met kijkwijzers en leerling-gestuurd met kijkwijzers én videofeedback .
Wat betreft het ‘ ranken ’ van de beste en de slechtste uitvoerder ( tabel 2 ) lijkt er een discrepantie te zijn tussen de observaties van speerwerpen ( de meerderheid kon de beste uitvoering eruit pikken , maar de slechtste niet ) terwijl het omgekeerde waar was voor hordenlopen . Deze resultaten zijn echter toe te schrijven aan het feit dat bij speerwerpen het verschil tussen de beste uitvoering en de 2 e beste uitvoering beduidend groter was dan tussen de twee minst goede uitvoeringen , zoals beoordeeld door de expert . Bij het hordenlopen daarentegen lagen de beste 2 uitvoeringen veel dichter bij mekaar dan de 2 minst goed uitvoeringen . Dit wijst erop dat de student-observatoren relatief grote verschillen in kwaliteit van uitvoering effectief kunnen detecteren maar dat het hen nog aan onvoldoende observatievaardigheid ontbreekt om kleine verschillen in uitvoeringskwaliteit te beoordelen , eerder dan dat dit disciplinegebonden zou zijn .
In een voorgaand gelijkaardig onderzoek bij studenten uit de eerste opleidingsfase LO , waarvoor hier de ruimte ontbreekt om het in detail te beschrijven , bleek dat voor 2 andere atletiek-disciplines ( kogelstoten & starttechniek sprint ) er in dezelfde korte
72