Tijdschrift voor innovatief hoger onderwijs nummer 1 - jaargang 1 - 2018 | Page 71
Peer Instruction
Maarten W. Peeters & Stijn Urkens
PXL-Education
Discussie
De resultaten van het onderzoek geven aan
dat beide aanleer-strategieën tot een
vergelijkbaar leerresultaat kunnen leiden. Bij
het speerwerpen zien we dat de resultaten op
de post-test en de retentietest vergelijkbaar
zijn. Dit geeft aan dat de verbetering op de
post-test t.o.v. de pre-test niet louter een
‘oefen-effect’ is maar dat er een ‘relatief
permanente verandering in de vaardigheid
van de studenten’ (Schmidt & Lee 2005) is
opgetreden, waardoor we van een echt
leereffect kunnen spreken eerder dan een
‘oefen-effect’. Deze resultaten liggen in lijn
met eerdere onderzoeken i.v.m. video-
feedback (e.g. James 1971, Aiken et al 2012) en
het gebruik van kijkwijzers (e.g. Iserbyt & Byra,
2013) bij het aanleren van motorisch taken. Als
men de leerwinst meer in detail gaat bekijken
zou men kunnen stellen dat deze eerder
beperkt is voor beide aanpakken (figuur 1). Dit
wijst er wellicht op dat het moeilijk is om
relatief complexe motorische vaardigheden in
een beperkt aantal lessen op technisch vlak te
perfectioneren. De vraag kan dan ook gesteld
worden of er in het curriculum van de
professionele bachelor L.O. voldoende tijd
beschikbaar is om de eigen vaardigheid en
vakkennis te vergroten in de diverse
sportdisciplines. Anderzijds kan men stellen
dat het jaren duurt om een complexe
beweging tot in de perfectie te beheersen en
dat top-atleten zelfs na jaren specialisatie in
een discipline aan hun techniek blijven
schaven. Het is met andere woorden niet
verwonderlijk dat er nog een ruime
progressiemarge is voor de studenten na
slechts enkele lessen. Een bijkomende
mogelijke verklaring voor de relatief beperkte
leerwinst in het speerwerpen kan zijn dat de
studenten vóór de Pre-test eerst een demo
van de leerkracht kregen, met vermelding van
een aantal aandachtspunten en dat ze de
vaardigheid een vijftal keer mochten
inoefenen alvorens de video-registratie begon.
Hierdoor hadden de studenten reeds een
beeld van wat er verwacht werd waardoor hun
‘pre-test’-score hoger lag dan wanneer ze
enkel
een
demo
zonder
uitleg
en
oefenpogingen gekregen zouden hebben. In
het hordenlopen is de leerwinst beduidend
groter dan in het speerwerpen (figuur 2). Dit
zou deels aan het lagere beginniveau (Pre-
test-score 12/28 (horden) versus Pre-testscore
20/32
(speer))
waardoor
er
meer
progressiemarge was voor deze techniek. Een
ander punt hier zou kunnen zijn dat de eerste
71
én tweede hordenpassage gescoord werd
door de expert. Wanneer door een gebrek aan
oefening (Pre-test) de eerste passage niet
correct verloopt is de kans klein dat de tweede
wel correct verloopt en heb je dus automatisch
een relatief lage score. Wanneer door oefening
het ritme juist zit en de eerste passage goed
verloopt is de kans relatief groot dat de tweede
passage ook goed verloopt en dus een 2 maal
een hogere score oplevert. Het feit dat pre- en
posttest niet significant van elkaar verschillen
en dat de leerwinst pas op de retentietest
zichtbaar wordt is onverwacht. Wellicht is hier
de
oorzaak
dat
door
slechte
weersomstandigheden de post-test in een
sporthal afgenomen moest worden. Hierdoor
ging de test-situatie door in een andere
omgeving, op een andere ondergrond en met
ander schoeisel hetgeen de uitvoering wellicht
niet ten goede is gekomen.
Vakkennis en dus inzicht in en kennis over de
technische uitvoering van (sport)-bewegingen
zijn belangrijke kennisbronnen van de
vakdidactische kennis van de leerkracht LO
(Iserbyt2017 reader) en een voorwaarde om
een effectieve leerkracht te zijn. Recente
studies hebben aangetoond dat het verhogen
van de vakkennis en vakdidactische kennis
van de leerkracht tot een verhoging van
leerwinst kunnen leiden van wel 80% (Iserbyt
en Coolkens, 2017, Iserbyt, Ward & Li 2017). Het
is dus belangrijk dat in de lerarenopleiding
deze kennis in zoveel mogelijk relevante
sportdisciplines voldoende groot is. Er werd bij
aanvang van de huidige studie als hypothese
gesteld dat de vermeende hogere cognitieve
betrokkenheid van de student door het
bestuderen van de kijkwijzers en het
observeren en corrigeren van de medestudent
zou kunnen leiden tot een betere kennis van
de voornaamste aandachtspunten van de
aangeleerde vaardigheden. Onze resultaten
suggereren echter dat deze kennis niet groter
is in de groep die gebruik maakte van
kijkwijzers en videofeedback dan in de
klassieke leerkracht-gestuurde aanpak (Tabel
1): in beide groepen kon men zowel voor het
speerwerpen als voor het hordenlopen
gemiddeld minder dan de helft van de
aandachtspunten voor beide technieken
benoemen. De kijkwijzers lijken in het huidige
onderzoek dus niet bij te dragen tot een
grotere vakkennis. De lage score van beide
groepen kan geïnterpreteerd worden als een
indicatie van het belang van theoretische
lessen (met allicht de daaraan gekoppelde
evaluatie) als aanvulling op de practica om de