kennistoets
2013-2
U dient de toets te maken op de website www. psyfar. nl. Op de site vindt u tevens een uitgebreide instructie. U vindt daar ook de juiste antwoorden met een toelichting. Abonnees die de toets met goed gevolg hebben afgelegd, ontvangen een certificaat voor 4 NVvP-accreditatiepunten.
4 kennistoets
punten www. psyfar. nl
Antipsychotica, overgewicht en metabole afwijkingen bij kinderen en jeugdigen
G. M. A. Westermann, M. M. I. L. McGregor- Schuerman, N. Leinders, M. J. M. C. Langenaken, S. J. L. Fornaro-Schutgens, W. A. H. Bisschops
2.1 Welke van de volgende stellingen is juist? a van een metabool syndroom is sprake in geval van obesitas en een verhoogde glucosewaarde b van een metabool syndroom is pas sprake bij afwijkende glucose-, cholesterol- en glucosewaarden, overgewicht en hypertensie c ook bij minderjarigen kan sprake zijn van een metabool syndroom, maar de definiëring ervan is minder eenduidig en van meerdere factoren afhankelijk d een metabool syndroom is een voorloper van cardiovasculaire ziekten en diabetes mellitus type 2
2.2 Er is sprake van een verhoogd risico voor ontwikkeling van een metabool syndroom bij: a kinderen bij wie de absolute bmi
> 1,0 standaarddeviatie b familiaire hypertriglyceridemie c bij ouders met diabetes mellitus type 2 d bij ouders met een hartinfarct
< 55 jaar
2.3 Welke van de volgende stellingen is juist? a beschikbare data suggereren deze volgorde( van meer naar minder gewichtstoename): olanzapine ≥ clozapine > risperidon ≥ quetiapine > aripiprazol b onderzoek laat zien dat de nadelen van antipsychoticumgebruik door minderjarigen op langere termijn meestal ernstig zijn c het verschil in effectiviteit is bij minderjarigen doorslaggevend voor de keuze van het antipsychoticum d gewichtstoename wordt onder meer in verband gebracht met stimulatie van de serotonine 5-ht( met name 5-ht 2c
)- en histamine
( met name H 1)-receptoren
2.4 Welke van de volgende stellingen is juist? Gewichtstoename ten gevolge van antipsychoticumgebruik door minderjarigen: a vindt vooral plaats in de eerste maanden van behandeling b komt bij de niet-Kaukasische populatie minder vaak voor c is bij oude en nieuwe antipsychotica over het algemeen gelijk d is gemiddeld bij risperidon het meest uitgesproken, bij aripiprazol het minst
2.5 Hoewel metabole effecten van antipschoticumgebruik bij minderjarigen weinig zijn onderzocht, komt bij onderzoek en in de praktijk naar voren: a verhoogde glucosewaarden met diabetes mellitus als gevolg, zij het altijd reversibel b verhoogde triglyceridenwaarden bij onder meer olanzapine, risperidon en quetiapine c geen verhoogd cholesterol op de korte termijn d wel verhoogde glucosewaarden, maar geen verhoogde triglyceridenwaarden bij olanzapine
2.6 Welke van de volgende stellingen is juist? a naast de bmi is het meten van de tailleomtrek aan te bevelen bij minderjarigen b leefstijlinterventies zijn bij onderzoek niet effectief gebleken c olanzapine is, gezien de relatief hoge kans op metabole bijwerkingen, niet meer eerste keuzemiddel bij minderjarigen d de relatie tussen de hoogte van de dosis en het metabool effect is in onderzoek bij volwassenen duidelijk aangetoond
Antidepressiva: effecten op de slaap M. Lancel, J. Karsten
2.7 Welke bewering over polysomnografie van de slaap is juist? a de non-rem slaap wordt verdeeld in de vijf stadia S1 tot en met S5 b remslaaplatentie is de tijd tussen het inslapen en het eerste optreden van remslaap c non-remslaap en remslaap volgen elkaar op, vormen cycli van 30 minuten d gedurende de nacht wordt de non-remslaap over het algemeen lichter en worden de remslaapepisoden korter
2.8 Welke antidepressiva stimuleren de slaap maar geven ook een grotere kans op sufheid overdag? a citalopram, clomipramine, moclobemide
Psyfar | juni 2013 | nummer 2 69