Psyfar 2013-02 | Page 33

van gebruik van antipsychotica die ook 5-ht-receptorantagonisten zijn, zoals olanzapine, clozapine en risperidon. 5 Op grond van de beschreven casuïstiek en uit meldingen in de bijwerkingendatabank van de Wereldgezondheidsorganisatie lijkt het erop dat het starten van een antipsychoticum of het verhogen van de dosis een substantiële rol speelt in het ontwikkelen van hypothermie. 5 Maar waarom het op een bepaald moment ontstaat bij patiënten die al langere tijd antipsychotica gebruiken is niet duidelijk. Waarschijnlijk is er meer nodig dan alleen het gebruik van een antipsychoticum om daadwerkelijk hypothermie te ontwikkelen, waarbij patiënt- en omgevingsgebonden factoren( zoals een koude omgeving) onderscheiden kunnen worden. Patiëntgebonden factoren die predisponeren voor hypothermie zijn bijvoorbeeld een verminderd bewustzijn, pre-existente cerebrale schade, neurologische stoornissen, specifieke comedicatie of lichamelijk ziek zijn, waardoor signalering van hypothermie door de patiënt uitblijft. Een verminderd vermogen tot rillen en vasoconstrictie, zoals bij een dwarslaesie, bij hypothalame beschadiging na een beroerte of bij multipele sclerose zijn voorbeelden van neurologische stoornissen respectievelijk cerebrale schade. Bij ouderen wordt gedacht dat meerdere factoren het risico op het ontwikkelen van een hypothermie vergroten, zoals een verminderde temperatuurwaarneming, een verminderde mobiliteit, ondervoeding, aanwezige comorbiditeit en een verschoven verhoogde ratio van D 1
- en D 2
-receptoren. Voorbeelden van comedicatie naast gebruik van antipsychotica die de kans op het ontwikkelen van hypothermie vergroten, zijn bètablokkers, benzodiazepineagonisten en andere sedativa. 2
Beschouwing De 73-jarige patiënte in de gevalsbeschrijving gebruikte al jaren 10 mg olanzapine per dag. De diepte en herhaling van de hypothermie bij patiënte, na jarenlang probleemloos olanzapinegebruik, suggereren dat een door olanzapine kwetsbaar gemaakt thermoregulatiecentrum de aanwezigheid van het overmatige warmteverlies nodig had om uit balans te raken. De rol van het antipsychoticum hier is niet bewezen. In de literatuur zijn verschillende gevalsbeschrijvingen te vinden, maar zelden werd een patiënt met een diepe hypothermie van ruim onder de 29 ° C beschreven; de meeste gevalsbeschrijvingen rapporteren over een hypothermie van hoger dan 29 ° C. 5 Bij patiënte was sprake van verschillende predisponerende factoren, zoals milde cognitieve stoornissen, hoge leeftijd, immobiliteit, natte kleding en een koude omgevingstemperatuur. Door de akoestische hallucinaties bleef patiënte in haar natte kleren rondlopen en nam zij geen adequate voorzorgsmaatregelen om afkoeling te voorkomen. Het gebruik van olanzapine werd in eerste instantie gecontinueerd. Daarnaast bleven enkele predisponerende factoren bestaan, te weten het gebruik van lorazepam, immobiliteit in bed en een delier. Na overplaatsing van de intensive care naar de afdeling bleek een relatief milde daling van de omgevingstemperatuur genoeg om opnieuw een diepe hypothermie te ontwikkelen. Behoudens de bacteriëmie die patiënte had, leverde uitgebreid onderzoek geen endocrinologische, neurologische of infectieuze oorzaak op die het ontstaan van beide episodes van diepe hypothermie konden verklaren. Na het behandelen van de infectie, het afbouwen van lorazepam en het mobiliseren van patiënte kon de olanzapine zonder problemen geherintroduceerd worden.
Conclusie Antipsychotica met, naast een blokkade van de dopaminereceptoren, een sterke blokkade van 5-ht-2-receptoren lijken in het bijzonder een verhoogd risico te geven op hypothermie. Daarnaast is ook duidelijk dat sprake kan zijn van verschillende predisponerende factoren alvorens daadwerkelijk hypothermie ontstaat. Een niet tijdig herkende en adequaat behandelde( diepe) hypothermie kan uiteindelijk leiden tot coma, ventrikelfibrilleren en asystolie met de dood tot gevolg. Daarom is het aan te bevelen om bij gebruik van antipsychotica, in het bijzonder bij sterke en specifieke 5-htreceptorblokkade( zoals bij olanzapine), een inventarisatie te maken van andere aanwezige predisponerende factoren. Hypothermie hoort in de differentiaaldiagnose bij patiënten met delirante symptomen, afasie, coördinatiestoornissen, ataxie, bradycardie, aritmieën en aspecifieke vermoeidheid na start of dosisverhoging van antipsychotica. 2
Literatuur
1 Lopez-Munoz F, Alamo C, Cuenca E, Shen WW, Clervoy P, Rubio G. History of the discovery and clinical introduction of chlorpromazine. Ann Clin Psychiatry 2005; 17( 3): 113-35.
2 Kreuzer P, Landgrebe M, Wittmann M, Schecklmann M, Poeppl TB, Hajak G, et al. Hypothermia associated with antipsychotic drug use: a clinical case series and review of current literature. J Clin Pharmacol 2012; 52( 7): 1090-7.
3 Benarroch EE. Thermoregulation: recent concepts and remaining questions. Neurology 2007; 69( 12): 1293-7.
4 Marum RJ van, Jansen S, Ponssen HH. Antipsychotica als oorzaak van diepe hypothermie. Ned Tijdschr Geneeskd 2003; 147( 25): 1201-4.
5 Marum RJ van, Wegewijs MA, Loonen AJ, Beers E. Hypothermia following antipsychotic drug use. Eur J Clin Pharmacol 2007; 63( 6): 627-31.
Psyfar | juni 2013 | nummer 2 31