HOOFDARTIKEL
Wij hebben ten eerste ervoor gekozen het eerste herhalingsonderzoek niet na 3 maanden maar na 6 weken te laten plaatsvinden . De ervaring leert dat problematische gewichtstoename zich doorgaans al in de eerste weken openbaart . Zoals Calarge en collega ’ s opperen , is mogelijk vooral een snel tot stand komen van overgewicht omineus . 17 Ten tweede hebben wij afgesproken dat in elk geval bij toename van de bmi met een standaarddeviatie ( sds ) van 0,5 of meer tijdens follow-up binnen 6 weken aanvullend onderzoek nodig is . Ten derde verwijzen wij de kinderen voor aanvullend onderzoek naar de kinderarts . Verwijzing vindt ook plaats als de bmi toeneemt met 1 sds , ongeacht de tussenliggende termijn , en tevens als het kind of jeugdige al bij screening blijkt te behoren tot de risicogroep voor het ontwikkelen van het metabool syndroom , ongeacht de behandeling met een antipsychoticum ( zie kader ‘ Beleid screening en monitoring effect en bijwerkingen van antipsychoticumgebruik Orbis ggz Kinderen & Jeugdigen ’). Deze afkappunten worden niet star toegepast . Stijgt bijvoorbeeld het gewicht verontrustend snel zonder deze afkappunten te overschrijden , ook dan vindt overleg met de kinderarts plaats . Hetzelfde geldt voor andere lichamelijke klachten die ontstaan en zorgen baren of niet goed zijn te plaatsen . In de startfase is er wekelijks telefonisch contact met de ouders ( en soms met de jeugdige ) waarbij effecten , in welke zin ook , worden geëvalueerd . Ouders krijgen verder de uitdrukkelijke instructie om bij twijfel of vragen zelf meteen contact te zoeken met ons . Wij zijn van mening dat de kinderarts over de meeste expertise beschikt om aanvullend onderzoek te indiceren en laboratoriumwaarden in samenhang met de speciële anamnese en het lichamelijk onderzoek te interpreteren . Er blijft intensief contact over en weer waarbij de verantwoordelijkheid voor de medicatie ( verandering in dosering , eventueel switchen van antipsychoticum ) bij de kinder- en jeugdpsychiater blijft . Door samenwerking met een vaste kinderarts kunnen we het beleid snel en gemakkelijk afstemmen . Wat betreft het moment van de eerste follow-upmeting volgen we meer de aanbeveling van Overbeek en collega ’ s . Zij bevelen aan na zowel 4 als 8 weken opnieuw lengte en gewicht te meten . Wij hebben gekozen voor een eerste follow-up bij 6 weken . In combinatie met de belafspraken krijgen we hiermee tijdig genoeg zicht op eventuele gewichtsverandering en is de belasting voor betrokkenen aanvaardbaar . Het meten van de tailleomtrek , zoals aanbevolen door Overbeek en collega ’ s lijkt bij kinderen en jeugdigen om de volgende redenen minder aan te bevelen . De tussenbeoordelaarbetrouwbaarheid is niet alleen laag , de meting geeft tevens een aanzienlijk percentage vals-positieve uitkomsten . 19 Verder is vooralsnog onduidelijk of de tailleomtrek-lengteverhouding bij deze leeftijdsgroep als een indicator voor cardiovasculaire aandoeningen mag worden beschouwd zoals bij volwassenen het geval is . In het kader van specifieke obesitasbehandelprogramma ’ s kan deze meting bij follow-up wel waardevol zijn . Hoewel we niet over exacte cijfers beschikken , zijn het afgelopen jaar maar enkele minderjarigen naar de kinderarts verwezen . Een aantal van hen werd verwezen omdat ze familiair tot de risicogroep behoorden en niet vanwege overmatige gewichtstoename . Twee jeugdigen waren op het moment dat de kinderarts hen zag alweer substantieel afgevallen ! Mogelijk heeft de verwijzing op zich de jeugdige en ouders extra bewust gemaakt van de noodzaak aandacht te besteden aan het gewicht . Wij hebben de ervaring dat het nadrukkelijk bespreken van de mogelijke effecten op de eetlust en de gezondheid ouders ( en in mindere mate de jeugdigen ) helpt om adviezen betreffende een gezond voedingspatroon en voldoende beweging op te volgen . Folders , websites ( bijvoorbeeld www . voedingswijzer . nl ) en apps zijn hierbij bruikbaar . De directe gevolgen ( zoals verlaagde zelfwaarde en so ciale uitstoting ) lijken hierbij vooral indruk te maken . De langetermijngevolgen zijn , vooral voor de kinderen zelf , minder tastbaar . Met betrekking tot leefstijlveranderingen zijn dikwijls ook op gezinsniveau inspanningen nodig . In de literatuur wordt bevestigd dat leefstijlinterventies , zoals voorlichting en educatie betreffende bewegingsprogramma ’ s en voedingsadviezen , preventief kunnen werken en degenen die in gewicht zijn aangekomen , ondersteunen bij het herstellen van een gezond gewicht . Opvallend is de bevinding bij een aantal onderzochte preventieprogramma ’ s dat het beperken van tijd achter computerschermen , smartphones of tablets als afzonderlijk aangeboden interventie het meest effectief bleek te zijn . 20 Farmacotherapeutische interventies om metabole afwijkingen en gewichtstoename tegen te gaan , zijn bij minderjarigen nauwelijks onderzocht . 11 Bij de uitvoering van bovenstaande , met inbegrip van het onderling overleg tussen kinder- en jeugdpsychiater en kinderarts , is tevens een verpleegkundig specialist betrokken ( zie voor een schematisch overzicht van de gestructureerde werkwijze het kader ‘ Beleid screening en monitoring effect en bijwerkingen van antipsychoticumgebruik Orbis ggz Kinderen & Jeugdigen ’).
16
Psyfar | juni 2013 | nummer 2