Curriculum vitae Jim van Os( 1960) is hoogleraar Psychiatrische Epidemiologie aan de Universiteit Maastricht en hoofd van de afdeling Psychiatrie en Psychologie in het Universitair Medisch Centrum Maastricht. Daarnaast is hij gasthoogleraar aan het Institute of Psychiatry in Londen. Van Os studeerde geneeskunde in Amsterdam en psychiatrie in Jakarta, Casablanca, Bordeaux en Londen. Na zijn klinische opleiding volgde hij de opleiding epidemiologie aan de London School of Hygiene and Tropical Medicine. Van Os kreeg onder meer bekendheid door zijn voorstel om het begrip schizofrenie te vervangen door de nauwkeuriger syndromale beschrijving salience syndrome. In Nature bepleitte hij met twee collega’ s een op onderzoek gebaseerde nieuwe visie op schizofrenie: The environment and schizophrenia. Het klinische onderzoeksteam in Maastricht waar hij leiding aan geeft stond aan de wieg van de ontwikkeling van nieuwe, wijkgerichte zorgvormen voor mensen met psychiatrische stoornissen en nieuwe vormen van digitale diagnostiek en behandeling van depressie, psychose en angststoornissen. Van Os is coördinator van eu-gei, een 12 miljoen euro FP7-grant van de Europese Unie om gen-omgevingsinteracties te identificeren die zijn betrokken bij psychotische stoornissen. Hij is lid van de Psychosegroep van de dsm-5 Task Force, en heeft zitting in de redacties van verschillende Europese en Amerikaanse psychiatrische tijdschriften. Hij is academic editor voor PLoS ONE. In 2011 werd hij benoemd tot lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen( knaw).
‘ hub’, dus een zelfstandig kruispunt van symptomen, is en aparte behandeling behoeft.
Verloop in de tijd. De samenhang van symptomen en de behandeling ervan veranderen in de loop van de tijd. Het is dus best mogelijk dat bij een psychotische patiënt angst geen belangrijk symptoom is om apart te behandelen, maar dat wel wordt als de psychose lang duurt, of bij een volgende psychotische episode. Een ander voorbeeld is een patiënt met een angststoornis die jaren later een depressie ontwikkelt. Die depressieve symptomen kunnen tamelijk los staan van de eerdere angstsymptomen, maar ze kunnen ook oorzakelijk sterk met de angststoornis samenhangen, dus geen aparte‘ hub’ zijn. In het eerste geval behoeft de depressie aparte behandeling, maar in het laatste geval moet de meeste aandacht uitgaan naar behandeling van de angstsymptomen, de angststoornis.
Farmacotherapie, stagering en profilering. Wat de farmacotherapie betreft ligt zowel over- als onderbehandeling op de loer. In het begin is ingrijpende therapie, zoals farmacotherapie, niet op zijn plaats bij een patiënt met psychotische symptomen. Bij ernstiger, duidelijker en persistenter klachten en symptomen is farmacotherapie( mede) aangewezen. Als de acute klachten en symptomen verminderen, moet opnieuw overwogen worden of voortzetting van de farmacotherapie het beste is voor de patiënt. Bij patiënten met schizofrenie wordt dat vaak gedaan om terugval te voorkomen. Het is de vraag of dat altijd de beste oplossing is. Vanuit neurobiologisch perspectief is dat logisch omdat antipsychotica dopamine D 2
-receptorblokkers zijn en bij patiënten met schizofrenie een presynaptische dopaminedisfunctie bestaat die samenhangt met begin van en terugval in een psychose. Interventies moeten echter gericht zijn op alle domeinen van de psychopathologie op neurobiologisch, psychologisch en sociaal niveau. En hoe meer het risico verminderd kan worden door ingrepen op psychologisch of sociaal niveau, hoe minder antipsychotica nodig zijn. Antipsychotica bijvoorbeeld beschermen tegen terugval als het om positieve symptomen gaat, maar doen weinig nuttigs bij negatieve symptomen of cognitieve veranderingen. Dus de vraag is wat patiënten met vooral negatieve symptomen aan antipsychotica hebben. En de prijs van bijwerkingen wordt altijd betaald. Misschien moeten we binnen de diagnose schizofrenie meer onderscheid maken tussen patiënten met verschillende symptoomprofielen en( langdurige) behandeling met antipsychotica reserveren voor een subgroep. We moeten erachter zien te komen hoe effecten van antipsychotica tot stand komen in relatie tot symptomen van psychose, affectieve disregulatie, cognitieve veranderingen en vermindering van motivatie. Dezelfde benadering is geldig voor andere stoornissen zoals depressies, angststoornissen, posttraumatische stoornissen, adhd( attention-deficit hyperactivity disorder).
De bedoeling was toch dat de dsm-5 in belangrijke mate op dit soort dimensionele benadering gebaseerd zou worden? Wat is daarvan terechtgekomen?
Eigenlijk heel weinig. De mening in de dsm-werkgroep was wel dat een multidimensionele benadering op zijn plaats is. Deze kan echter de categorale benadering( nog) niet volledig vervangen. En de meeste leden van de dsm-werkgroep waren nog niet toe aan zo’ n benadering. De tijd lijkt dus nog niet rijp, maar de discussie over andere benaderingen van de diagnostiek is op gang gebracht en hopelijk leidt dit op den duur tot een nieuwe diagnostiek van psychiatrische stoornissen.
Psyfar | juni 2013 | nummer 2 9