De Gracieuse 4 November 1865 | Page 9

toeren recht, dan met den enkelen draad de 16 toeren voor den

zoom, waarbij men bij de 8 laatste toeren in plaats van te meerderen, mindert. Op dezelfde wijze vervaardigt men de andere helft van den

rand, naait beide helften aan de afgeschuinde dwarszijden aan elkan-

der en zoomt het à jour gebreide gedeelte van den rand dan aan de

verkeerde zijde om. Daarna hecht men een punt van het overslag op

de vooruitstekende spits van de kaper, de naast aan zijnde punten aan

beide zijden op gelijken afstand; aan den voorkant van de kaper,

plaatst men een met witte wol overspannen knoop en een lus van

koord, die tot vast maken van de kaper moet dienen. Een

kwast van witte wol garneert de naar achteren vallende

punt van het overslag.

Ronde hoeden.

Afbeelding No. 26 en 27.

In den herfst neemt de mode de teugels die haar

bijna ontvallen waren op nieuw in handen, en bakent de lijn tusschen de geslachten en jaren scherp af. Al-leen dames op jeugdigen leeftijd kunnen dan ook nu

in het voorrecht deelen een ronden hoed te dragen,

en de modellen die wij onder afb. No. 26 en 27

voorstellen, zijn slechts voor haar bestemd.

Afbeelding No. 26. Hoed “Anglais.”

Deze is van grijs castoor, de bodem hoog

gewelfd: de smalle rand, een weinig

omgebogen is met grijs lint ge-

boord: van voren in het mid-

den heeft de hoed een touffe

van grijze duivenvederen,

met een pauwenoog in

den vorm van eene

agrafe. De bodem is ge-

garneerd met eene

écharpe van zwarte ge-

bloemde zijde tulle 220

d. lang en 50 d. breed, elk

der dwarskanten is 3 d. breed omge-

zoomd: de écharpe is los om den bodem van den hoed

gewonden, van achteren zijn de einden door elkaar gehaald en hangen verder los af, het eene eind kan ook over den bodem

van den hoed heen worden gesla-

gen om zoo gelijktijdig als eene

voile het gezicht te bedekken.

Afbeelding No. 27. Hoed

“Matelot” van zwart ameri-

kaansch leder, met een bo-

dem 7 d. hoog die van bo-

ven vlak is en een smallen

rand, van voren en van

achteren een weinig

naar beneden gebo-

gen en in de rondte met taffen lint ge-boord. Het eenige garnituur van dezen

hoed bestaat slechts uit zwart taffen lint 5

d. breed, dat glad om

den bodem heen is

gelegd, van voren

den trotschen

naam “Augus-

ta” met goud

gedrukt,

draagt,

zich van achteren in het midden vereenigt en van daar af in twee einden elk 37 d. lang uitloopt, ieder weder met een anker met goud gedrukt versierd. de lezeres

behoeft slechts een blik op de afbeelding te slaan om dadelijk te zien dat de hoed

zijn naam niet ten onrechte draagt, en dat al is bij niet blootgesteld aan een storm

op zee, toch wel tegen den herfstnevel of een regenbuitje bij een morgenwandeling

of een toertje te paard bestand zal zijn. De hoed kan zeer gemakkelijk zelfs door de vrouwenhand, van fluweel, laken enz. over een stijven vorm gespannen, ver-vaardigd en het lint naar het een of andere patroon, bijv. een rand, een devies

enz. met goud of gekleurde zijde met den platten steek of den point russe

geborduurd worden.

Gehaakt kleedje onzer glazen, flesschen, enz.

Afb. No. 28. Grof wit katoen of grof haakgaren, rood turksch garen, innaaikoord.

Even eenvoudig als de grondstof is ook de bewerking. Dit kleedje wordt in de

rondte over wit koord gehaakt. Met het witte garen zet men 4 of 5 kettingst. op

en haakt 3 toeren v. st., waarbij door het regelmatig meerderen het getal steken

in den 3den toer tot 30 moet stijgen. Met den 4den toer, begint men met het roode garen het patroon, en haakt afwisselend: 1 roode, 3 witte steken, zoodat het pa-

troon in het geheel 8 maal voorkomt. Voor der verdere uitvoering van het werk

verwijzen wij onze lezeressen naar de afb. No. 28 in oorspr. grootte voorge-

steld; wij willen echter opmerkzaam maken op welke wijze het meerderen in

de roode figuren geschiedt: zij worden in de 4 volgende toeren ver-breed, namelijk aan elke zijde van de figuur gedurig door 1 steek, zoodat er in den 5den toer van het patroon 9 steken zijn; de figuren worden door

eene tusschenruimte van 3 witte steken van elkander gescheiden. Van den

6den toer af vermindert het getal steken van de figuren op dezelfde wijze als

zij vermeerderd zijn. Het meerderen daarentegen geschiedt nu in den wit-

ten grond, doch zoodanig dat de ronding niet plooit of trekt. Na het

afsluiten van de roode figuren haakt men nog 2 toeren geheel wit, dan 1

toer afwisselend 1 rooden en 1 witten steek en omgeeft den buitenrand van

het kleedje met de beide volg. toerenbogen. 1ste toer. * 6 kett. 3 stek. over-

slaan, 1 v. st. Van * af herhalen. 2de toer. Als de 1ste toer, echter haakt

men in plaats van 6, gedurig 7 kett., en de v. st. in den kett.boog.

Wintermantels voor

kinderen.

Afbeelding No. 29.

De kleinen op de hierne-

vensgaande gravure voor-

gesteld, moeten wel zorg-

vuldig tegen den invloed

der koude beschermd zijn,

om op het bevroren water

bij eene strenge winterkou-de zoo vrolijk te kunnen spelen. Wij zullen dus in

het belang van onze leze-

ressen die tevens moeder

zijn het wintercostuum

der kinderen wat nader

beschouwen.

met een opzetsel van 85 steken begonnen. Men breit eerst den uit 17

toeren bestaanden zoom even als dien van de paker, en werkt nu tot

voortzetting van den rand met dubbele wol 6 toeren recht, waar-

bij men in den 2den, 4den en 6den toer de 3 middelste steken als ook

aan beide zijden de 2 naast den kantsteek liggende steken te zamen

breit. Dan werkt men weder met den enkelen draad 16 toeren voor

de voering, waarbij men het minderen om den anderen toer in het

midden van dit gedeelte voortzet, doch aan de zijden slechts in el-

ken derden toer. na den 21sten toer kant men de voering niet te

los af. Voor het bovengedeelte van den kraag neemt men in den

laatsten met dubbele wol gebreiden toer de steken voor den

toer op en breit nu in point de diamant het volgende:

1ste toer. Averechts. (De verkeerde zijde van het werk).

2de toer. Afwisselend omsl., mind. ― 3de toer. Recht,

terwijl men den omslag als 1 steek breit. ― 4de toer.

Recht. Deze 4 toeren vormen ene patroon en wor-

den in dezelfde volgorde nog 4 maal herhaald.

Het minderen geschiedt even als hij de voering,

echter alleen in den op de rechter zijde recht

te breien toer. men kant nu af en naait langs de-

zen rand, voering en bovengedeelte te zamen vat-

tende, den kraag aan de kaper. Er blijft ons thans nog over het vierkante overslag te breien, dat

insgelijks in een in point de diamant gebrei-

den grond en een rand gelijk die van den kraag

bestaat. Eerstgenoemden, den grond, begint

men met een enkele draad en met een op-

zetsel van 4 steken, werkt den point

de diamant op de hierboven be-

schrevene wijze en meerdert daarbij aan het eind van elken toer 1 steek. Dit geschiedt door

in den voorlaatsten steek 1

steek recht en 1 steek ave-

rechts te breien. In den

28sten toer (7 patro-

nen) moeten er dus 31 steken op de naald zij; dan min-dert men op dezelf-de wijze weder af, als men gemeerderd

heeft en behoudt de 3 laatste

steken op de naald. Men neemt nu de

kantsteken aan beide zijden van de drie overge-

blevene steken tot aan de volgende punten op de

naalden; dan breit men met dubbele wol de eene helft van den rand heen en weder, gedurig aan

het eind van elken toer, als ook om den anderen

toer 1 steek in het midden meerderende, eerst 6

3de toer. Guimpwol. 1 v. st. in de eer-

ste opening van den vor. toer, * 1 v.

st. in de volg. opening, beide v. st.

moeten zich dicht aan de 2 ponceau

steken van den vor. toer aan-

sluiten, 4 kett., 1 v. st. in

dezelfde opening, doch dicht

aan den volg. ponceau v. st.

Van * af herhalen. Vlak

boven dit garnituur, op den fond, werkt men rond om den kraag eene rij met den vischgraatsteek, als ook de kleine takken aan de einden van de patten. Voor den middelsten gesp zet men met de fijne ponceau-

wol 81 steken op en

werkt 6 toeren, waar-

in op de volg. wijze

geminderd wordt:

in den eersten

toer haakt men

bij het afwer-ken den 11den

en 12den,

den 19den en 20sten, den 27sten en 28sten, den 55sten en 56sten, den 63sten en 64sten,

den 71sten en 72sten, telkens als 1 steek te zamen, en mindert dus 6 maal. Deze min-

deringen herhaalt men in elk van de 5 volg. toeren, in den 3den toer wordt bovendien

nog 3 maal, in den 5den toer nog 2 maal in het midden regelmatig verdeeld gemin-derd. Na den 6den toer werkt men met zwarte guimpwol 1 toer h. v. st. en omgeeft

den gesp langs den opzettoer eerst met een ponceau, dan met een zwarten bogentoer,

evenals de twee buitenste toeren van den kraag. Elke voorste gesp telt slechts 65 ste-

ken als opzetsel en 5 toeren, wordt overigens op dezelfde wijze als de groote gesp uit-

gevoerd. men versiert de gespen met den vischgraatsteek en naait ze volgens aanwij-zing van de afb. op de pelerine, zoodanig evenwel, dat de onderste helft van den gesp

los blijft en de patten van den kraag er door gehaal kunnen worden. Laatstgenoemde

wordt van achteren aan den hals van de pelerine vastgenaaid en de punten van de patten elk met een wollen kwast versierd. De pelerine krijgt van voren aan elke zijde 2 met zwarte zijde oversponnen knoopen benevens koordlussen om haat te kunnen

vastmaken.

No. 30. Paletot “Arion.” Voorzijde.

Knippatroon, voorzijde van het Supplement No. II, Fig. 7―11.

Kaper voor meisjes beneden twee jaar.

Breiwerk. ― Afb. No. 25. 2 lood witte zephirwol.

Het oorspronkelijke van deze afbeelding, eene kinderkaper, gedeeltelijk in point

de diamant, gedeeltelijk in gewoon breiwerk uitgevoerd, bestaat uit een kraag en

de kaper, die door een vierkant overslag versierd is. Men begint het werk aan den

voorkant van de kaper, met den rand die een zoom vormt, en, evenals de kaper, heen

en weder gebreid wordt. Op dikke stalen of fijne houten breinaalden zet men 53 stek.

op en breit den 1sten toer recht. ― Van den 2den tot den 6den toer breit men afwis-

selend minderen, omslaan; men zorge vooral bij het minderen van den 3den tot

den 6den toer gestadig een steek met den daarachter liggenden omgeslagen draad

te zamen te nemen. ― 7de toer. Recht. Men breit van elken steek en omslag-

draad 1 steek. ― 8ste toer. Recht. (De verkeerde zijde van het werk.) ―9de

toer. Omsl., mind. ― 10de toer. Averechts. ― 11de toer. Recht. ―

12―16de toer. Als de 2de tot den 6den toer. ― In den 17den toer breit

men tot vorming van den zoom 1 steek van den 16den toer en 1 steek van

het opzetsel te zamen. Men breit nu voortdurend recht en breit hierbij in

den 1sten, 3den, 5den, 7den, 9den en 11den toer telkens de 3 middelste als

1 steek te zamen. Van den 12den tot den

21sten toer wordt geheel recht zon-

der minderen gebreid. Dan min-

dert men in elken tweeden toer

in het midden gedurig 2 maal

in eene tusschenruimte van

5 steken, dus in den

22sten, 24sten, 26sten

enz. tot aan den

48sten toer, in wel-

ken laatsten men aan beide zijden van de 5 middelste steken 2 maal na elkander mindert. Daarna

kant men het af.

De kraag die uit

eene geheel recht ge-breide voering en

een bovengedeelte

in point de

diamant ver-

vaardigd be-

staat, wordt

No. 31. Paletot “Arion.” Achterzijde.

No. 32. Jaquette “Louis XV.”

Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. III, Fig. 12―18.

No. 33. Paletot “Circassien.” Voorzijde.

Knippatr., keerz. van het Supplement No. VII, Fig. 38―46.

No. 34. Paletot “Circassien.” Achterzijde.

Bijvoegsel van de Gracieuse.