toeren recht, dan met den enkelen draad de 16 toeren voor den
zoom, waarbij men bij de 8 laatste toeren in plaats van te meerderen, mindert. Op dezelfde wijze vervaardigt men de andere helft van den
rand, naait beide helften aan de afgeschuinde dwarszijden aan elkan-
der en zoomt het à jour gebreide gedeelte van den rand dan aan de
verkeerde zijde om. Daarna hecht men een punt van het overslag op
de vooruitstekende spits van de kaper, de naast aan zijnde punten aan
beide zijden op gelijken afstand; aan den voorkant van de kaper,
plaatst men een met witte wol overspannen knoop en een lus van
koord, die tot vast maken van de kaper moet dienen. Een
kwast van witte wol garneert de naar achteren vallende
punt van het overslag.
Ronde hoeden.
Afbeelding No. 26 en 27.
In den herfst neemt de mode de teugels die haar
bijna ontvallen waren op nieuw in handen, en bakent de lijn tusschen de geslachten en jaren scherp af. Al-leen dames op jeugdigen leeftijd kunnen dan ook nu
in het voorrecht deelen een ronden hoed te dragen,
en de modellen die wij onder afb. No. 26 en 27
voorstellen, zijn slechts voor haar bestemd.
Afbeelding No. 26. Hoed “Anglais.”
Deze is van grijs castoor, de bodem hoog
gewelfd: de smalle rand, een weinig
omgebogen is met grijs lint ge-
boord: van voren in het mid-
den heeft de hoed een touffe
van grijze duivenvederen,
met een pauwenoog in
den vorm van eene
agrafe. De bodem is ge-
garneerd met eene
écharpe van zwarte ge-
bloemde zijde tulle 220
d. lang en 50 d. breed, elk
der dwarskanten is 3 d. breed omge-
zoomd: de écharpe is los om den bodem van den hoed
gewonden, van achteren zijn de einden door elkaar gehaald en hangen verder los af, het eene eind kan ook over den bodem
van den hoed heen worden gesla-
gen om zoo gelijktijdig als eene
voile het gezicht te bedekken.
Afbeelding No. 27. Hoed
“Matelot” van zwart ameri-
kaansch leder, met een bo-
dem 7 d. hoog die van bo-
ven vlak is en een smallen
rand, van voren en van
achteren een weinig
naar beneden gebo-
gen en in de rondte met taffen lint ge-boord. Het eenige garnituur van dezen
hoed bestaat slechts uit zwart taffen lint 5
d. breed, dat glad om
den bodem heen is
gelegd, van voren
den trotschen
naam “Augus-
ta” met goud
gedrukt,
draagt,
zich van achteren in het midden vereenigt en van daar af in twee einden elk 37 d. lang uitloopt, ieder weder met een anker met goud gedrukt versierd. de lezeres
behoeft slechts een blik op de afbeelding te slaan om dadelijk te zien dat de hoed
zijn naam niet ten onrechte draagt, en dat al is bij niet blootgesteld aan een storm
op zee, toch wel tegen den herfstnevel of een regenbuitje bij een morgenwandeling
of een toertje te paard bestand zal zijn. De hoed kan zeer gemakkelijk zelfs door de vrouwenhand, van fluweel, laken enz. over een stijven vorm gespannen, ver-vaardigd en het lint naar het een of andere patroon, bijv. een rand, een devies
enz. met goud of gekleurde zijde met den platten steek of den point russe
geborduurd worden.
Gehaakt kleedje onzer glazen, flesschen, enz.
Afb. No. 28. Grof wit katoen of grof haakgaren, rood turksch garen, innaaikoord.
Even eenvoudig als de grondstof is ook de bewerking. Dit kleedje wordt in de
rondte over wit koord gehaakt. Met het witte garen zet men 4 of 5 kettingst. op
en haakt 3 toeren v. st., waarbij door het regelmatig meerderen het getal steken
in den 3den toer tot 30 moet stijgen. Met den 4den toer, begint men met het roode garen het patroon, en haakt afwisselend: 1 roode, 3 witte steken, zoodat het pa-
troon in het geheel 8 maal voorkomt. Voor der verdere uitvoering van het werk
verwijzen wij onze lezeressen naar de afb. No. 28 in oorspr. grootte voorge-
steld; wij willen echter opmerkzaam maken op welke wijze het meerderen in
de roode figuren geschiedt: zij worden in de 4 volgende toeren ver-breed, namelijk aan elke zijde van de figuur gedurig door 1 steek, zoodat er in den 5den toer van het patroon 9 steken zijn; de figuren worden door
eene tusschenruimte van 3 witte steken van elkander gescheiden. Van den
6den toer af vermindert het getal steken van de figuren op dezelfde wijze als
zij vermeerderd zijn. Het meerderen daarentegen geschiedt nu in den wit-
ten grond, doch zoodanig dat de ronding niet plooit of trekt. Na het
afsluiten van de roode figuren haakt men nog 2 toeren geheel wit, dan 1
toer afwisselend 1 rooden en 1 witten steek en omgeeft den buitenrand van
het kleedje met de beide volg. toerenbogen. 1ste toer. * 6 kett. 3 stek. over-
slaan, 1 v. st. Van * af herhalen. 2de toer. Als de 1ste toer, echter haakt
men in plaats van 6, gedurig 7 kett., en de v. st. in den kett.boog.
Wintermantels voor
kinderen.
Afbeelding No. 29.
De kleinen op de hierne-
vensgaande gravure voor-
gesteld, moeten wel zorg-
vuldig tegen den invloed
der koude beschermd zijn,
om op het bevroren water
bij eene strenge winterkou-de zoo vrolijk te kunnen spelen. Wij zullen dus in
het belang van onze leze-
ressen die tevens moeder
zijn het wintercostuum
der kinderen wat nader
beschouwen.
met een opzetsel van 85 steken begonnen. Men breit eerst den uit 17
toeren bestaanden zoom even als dien van de paker, en werkt nu tot
voortzetting van den rand met dubbele wol 6 toeren recht, waar-
bij men in den 2den, 4den en 6den toer de 3 middelste steken als ook
aan beide zijden de 2 naast den kantsteek liggende steken te zamen
breit. Dan werkt men weder met den enkelen draad 16 toeren voor
de voering, waarbij men het minderen om den anderen toer in het
midden van dit gedeelte voortzet, doch aan de zijden slechts in el-
ken derden toer. na den 21sten toer kant men de voering niet te
los af. Voor het bovengedeelte van den kraag neemt men in den
laatsten met dubbele wol gebreiden toer de steken voor den
toer op en breit nu in point de diamant het volgende:
1ste toer. Averechts. (De verkeerde zijde van het werk).
2de toer. Afwisselend omsl., mind. ― 3de toer. Recht,
terwijl men den omslag als 1 steek breit. ― 4de toer.
Recht. Deze 4 toeren vormen ene patroon en wor-
den in dezelfde volgorde nog 4 maal herhaald.
Het minderen geschiedt even als hij de voering,
echter alleen in den op de rechter zijde recht
te breien toer. men kant nu af en naait langs de-
zen rand, voering en bovengedeelte te zamen vat-
tende, den kraag aan de kaper. Er blijft ons thans nog over het vierkante overslag te breien, dat
insgelijks in een in point de diamant gebrei-
den grond en een rand gelijk die van den kraag
bestaat. Eerstgenoemden, den grond, begint
men met een enkele draad en met een op-
zetsel van 4 steken, werkt den point
de diamant op de hierboven be-
schrevene wijze en meerdert daarbij aan het eind van elken toer 1 steek. Dit geschiedt door
in den voorlaatsten steek 1
steek recht en 1 steek ave-
rechts te breien. In den
28sten toer (7 patro-
nen) moeten er dus 31 steken op de naald zij; dan min-dert men op dezelf-de wijze weder af, als men gemeerderd
heeft en behoudt de 3 laatste
steken op de naald. Men neemt nu de
kantsteken aan beide zijden van de drie overge-
blevene steken tot aan de volgende punten op de
naalden; dan breit men met dubbele wol de eene helft van den rand heen en weder, gedurig aan
het eind van elken toer, als ook om den anderen
toer 1 steek in het midden meerderende, eerst 6
3de toer. Guimpwol. 1 v. st. in de eer-
ste opening van den vor. toer, * 1 v.
st. in de volg. opening, beide v. st.
moeten zich dicht aan de 2 ponceau
steken van den vor. toer aan-
sluiten, 4 kett., 1 v. st. in
dezelfde opening, doch dicht
aan den volg. ponceau v. st.
Van * af herhalen. Vlak
boven dit garnituur, op den fond, werkt men rond om den kraag eene rij met den vischgraatsteek, als ook de kleine takken aan de einden van de patten. Voor den middelsten gesp zet men met de fijne ponceau-
wol 81 steken op en
werkt 6 toeren, waar-
in op de volg. wijze
geminderd wordt:
in den eersten
toer haakt men
bij het afwer-ken den 11den
en 12den,
den 19den en 20sten, den 27sten en 28sten, den 55sten en 56sten, den 63sten en 64sten,
den 71sten en 72sten, telkens als 1 steek te zamen, en mindert dus 6 maal. Deze min-
deringen herhaalt men in elk van de 5 volg. toeren, in den 3den toer wordt bovendien
nog 3 maal, in den 5den toer nog 2 maal in het midden regelmatig verdeeld gemin-derd. Na den 6den toer werkt men met zwarte guimpwol 1 toer h. v. st. en omgeeft
den gesp langs den opzettoer eerst met een ponceau, dan met een zwarten bogentoer,
evenals de twee buitenste toeren van den kraag. Elke voorste gesp telt slechts 65 ste-
ken als opzetsel en 5 toeren, wordt overigens op dezelfde wijze als de groote gesp uit-
gevoerd. men versiert de gespen met den vischgraatsteek en naait ze volgens aanwij-zing van de afb. op de pelerine, zoodanig evenwel, dat de onderste helft van den gesp
los blijft en de patten van den kraag er door gehaal kunnen worden. Laatstgenoemde
wordt van achteren aan den hals van de pelerine vastgenaaid en de punten van de patten elk met een wollen kwast versierd. De pelerine krijgt van voren aan elke zijde 2 met zwarte zijde oversponnen knoopen benevens koordlussen om haat te kunnen
vastmaken.
No. 30. Paletot “Arion.” Voorzijde.
Knippatroon, voorzijde van het Supplement No. II, Fig. 7―11.
Kaper voor meisjes beneden twee jaar.
Breiwerk. ― Afb. No. 25. 2 lood witte zephirwol.
Het oorspronkelijke van deze afbeelding, eene kinderkaper, gedeeltelijk in point
de diamant, gedeeltelijk in gewoon breiwerk uitgevoerd, bestaat uit een kraag en
de kaper, die door een vierkant overslag versierd is. Men begint het werk aan den
voorkant van de kaper, met den rand die een zoom vormt, en, evenals de kaper, heen
en weder gebreid wordt. Op dikke stalen of fijne houten breinaalden zet men 53 stek.
op en breit den 1sten toer recht. ― Van den 2den tot den 6den toer breit men afwis-
selend minderen, omslaan; men zorge vooral bij het minderen van den 3den tot
den 6den toer gestadig een steek met den daarachter liggenden omgeslagen draad
te zamen te nemen. ― 7de toer. Recht. Men breit van elken steek en omslag-
draad 1 steek. ― 8ste toer. Recht. (De verkeerde zijde van het werk.) ―9de
toer. Omsl., mind. ― 10de toer. Averechts. ― 11de toer. Recht. ―
12―16de toer. Als de 2de tot den 6den toer. ― In den 17den toer breit
men tot vorming van den zoom 1 steek van den 16den toer en 1 steek van
het opzetsel te zamen. Men breit nu voortdurend recht en breit hierbij in
den 1sten, 3den, 5den, 7den, 9den en 11den toer telkens de 3 middelste als
1 steek te zamen. Van den 12den tot den
21sten toer wordt geheel recht zon-
der minderen gebreid. Dan min-
dert men in elken tweeden toer
in het midden gedurig 2 maal
in eene tusschenruimte van
5 steken, dus in den
22sten, 24sten, 26sten
enz. tot aan den
48sten toer, in wel-
ken laatsten men aan beide zijden van de 5 middelste steken 2 maal na elkander mindert. Daarna
kant men het af.
De kraag die uit
eene geheel recht ge-breide voering en
een bovengedeelte
in point de
diamant ver-
vaardigd be-
staat, wordt
No. 31. Paletot “Arion.” Achterzijde.
No. 32. Jaquette “Louis XV.”
Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. III, Fig. 12―18.
No. 33. Paletot “Circassien.” Voorzijde.
Knippatr., keerz. van het Supplement No. VII, Fig. 38―46.
No. 34. Paletot “Circassien.” Achterzijde.
Bijvoegsel van de Gracieuse.