in den eersten toer van de daaropvolgende rij de steken zoodanig op, dat zich hierdoor den
golfsteek vormt, waardoor de kettingsteekrij naar voren komt. (Zie de verklaring van den
golfsteek beschreven in het vorige nummer bij het kinderlaarsje). In den 23sten toer min-
dert men 21 maal in regelmatige tusschenruimten, echter moet de buitenrand aan beide zij-
den recht blijven en het minderen eerst na den 3den of 4den steek beginnen. Het minderen
geschiedt, door bij het afwerken van den toer 2 steken als een steek af te haken, en in den
daarop volgenden toer de 2 te zamen gehaakte steken als een steek op te nemen. Bij de
voortzetting van het werk wordt op de volgende wijze geminderd: in den 29, 34, 39, 44,
49, 53, 57 en 60sten toer in elk 19 maal, in den 63sten 13 maal, in den 68sten (den laat-
sten toer) 9 maal. Voorts heeft men nog in acht te nemen dat men: in den 1sten van den
50sten patroontoer 6 steken aan het einde laat staan, zonder deze op te nemen, in den 2den
toer van dezelfden patroontoer werkt men de 6 laatste steken niet af, maar begint da-
delijk den 51sten toer, waarin men tot aan het einde toe alle steken opneemt en ook alle ste-
ken die op de naald zijn weder afwerkt.
Op dezelfde wijze als den 50sten toer door 6 steken, verkort men den 54sten aan beide
zijden door 10 steken, den 58sten met 16 steken, den
61sten met 22, den 64sten met 26 steken. Aan het begin van den 66sten toer overhaakt men de 6 eerste steken van den vor. toer met h. v. st. en begint het opne-men van de steken eerst bij den 7den steek, aan het einde laat men 6 st. onbewerkt. Hiermede is de ronding van den hals begon-nen. Op dezelfde wijze verkort men den 67sten toer met 8 steken,
den 68sten insgelijks met 8 steken. De minderingen moeten ech-ter bovendien nauwkeurig volgens de vroegere aanwijzing ge-
schieden.
Vervolgens werkt men aan de voorkanten
van de pelerine 1 toer v. st. met
dubbele guimpwol, 1 steek in
elken toer. daarna volgen er nog 2 toeren v. st. met
de dikke ponceauwol, gedurig door de beide
lussen van de steken stekende; daarna nog een zoodanige 3de toer met ponceauwol,
dien men rondom de geheele pelerine, den
hals er mede onder begrepen werkt,
en eindelijk 1 toer met dubbele guimpwol, die den hals en de beide
voorkanten afsluiten. Aan den on-derrand werkt men nu nog met de
ponceauwol 2 toeren kett.bogen af-wisselend 1 v. st. en 5 kett. De v. st. van den 1sten toer haakt men telkens in den 3den steek (dus 2 st. overslaan) aan den onderrand van de pelerine. In de bogen van den 2den toer knoopt men bosjes franje 6 draden dik ter lengte van 15 à 15 d. De pelerine is hiermede tot aan den vischgraatsteek aan den
onderrand en den kraag voltooid. Eerstgenoemde toont de afb. duidelijk aan en kan ook naar welgevallen gevariëerd worden. Voor den kraag en een van de gespen geven wij onder Fig. 64 en 65 van het Suppl. de helft van het fat-soen. Men begint den kraag met de fijne wol met een op-zetsel van 3 st. en meerdert aan beide zijden dermate, dat het getal st. in den 9den toer tot 25 gestegen is (de bewer-
king van het meerderen en minderen aan de buitenranden heb-
ben wij bij de pelerine voor kleine meisjes bladz. 194 nauwkeurig
beschreven). Men werkt nog 1 toer in hetzelfde getal steken, dan mindert men aan de buitenranden weder langzaam af, zoo-
dat de 21ste toer slechts 13 st. telt. In dit getal st. zijn volgens ons model 11 toeren gewerkt, dan meerdert men weder zoodat de 53ste toer 49 steken telt. Bij dezen toer laat men aan het begin voor de voorste patte de 11 middelste steken voor den hals staan en haakt elk voorste gedeelte afzonderlijk voort, waarbij men om den schuinen vorm te verkrijgen, aan de eene zijde mindert en aan de andere
meerdert. Wij verwijzen hiervoor naar het bij dit nummer gevoegde knippatroon, dat bij het vervaardigen van den kraag tot maatstaf moet dienen, echter moet men op het knippatroon rondom 1 duim breedte voor de buitengarneering
berekenen,
laatstge-
noemde
wordt op de volgen-de wijze ge-haakt: na-melijk niet in afzon-
derlijke,
maar in
rondomloo-pende toe-
ren.
1ste toer.
Ponceau-
wol. Rond-om vaste steken, die
met niet
te stijf ha-
ken, en
zorgen
moet dat
de buiten-randen van den kraag recht loo-pen en ge-
lijkmatig
zijn afge-
sloten.
2de toer.
Ponceau-
wol. Af-
wisselend 2 vaste ste-
ken; 8
kettingste-
ken waar-
mede men
1 steek
overslaat.
nomen den hals, tot van boven aan het rechter voorstuk eerst 1 toer vaste steken met
roode wol, dan de gepunte strook.
1ste toer. Zwart. In de 4 eerste steken van den vorigen toer in elk 1 v. st., * 9 kett.
waarmede men 1 steek overslaat en in den tweeden en derden daaropvolgenden steek in elk
1 v. st. haakt. Van * af herhalen; van onderen aan de hoeken wordt tweemaal geen steek overgeslagen. Men eindigt den toer met 3 of 4 v. st. op den laatsten steek van den
vorigen toer.
2de toer. Zwart. Geheel v. st., doch in den middelsten steek van elken kett. boog gedu-rig 3 v. st., slaat elkens de 2 v. st. van den vorigen toer over en werkt overigens in elken
steek 1 steek.
Men werkt nu nog 4 toeren als den 2den toer, daar men in de insnijding van elke punt
telkens 2 steken overslaat, aan de spits van elke punt 3 steken in een steek werkt. De 3de en 5de toer wordt met witte, de 4de en 6de toer met zwarte wol uitgevoerd; dan werkt men nog 1 witten en 1 zwarten toer van den eenen onderhoek tot aan den anderen, zoodat het
garnituur aan den onderrand 2 toeren bree-der als aan de
voorkanten
wordt. Vervolgens neemt men
de roode wol en haakt hiermede
de beide volgende toeren:
1ste toer. In elk van de 3 eer-
ste steken van den vorigen toer 1 v. st., 4 kett.- * 2 v. st. in het
naastbijzijnde puntje, 3 kettingst.
van * af herhalen.
2de toer. 1 v. st. in den 1sten steek van den vorigen toer, * 3
kett. in den middelsten hiervan 1 h. v. st. en 1 v. st. in den derden
daaropvolgenden steek ( 2 stek. overslaande). Van * af herhalen
De onderrand van de mouw wordt
met een gelijk garnituur omgeven,
waarbij echter de gepunte strook
slechts 3 toeren v. steken (2
zwarte met 1 witte in
het midden) heeft. Dan
haakt men nog een
zoodanig garnituur om den hals,
waarvoor men zeer los 62 steken opzet en hieraan den 1sten toer van de gepunte
strook met witte wol werkt, afwisselend 2 v. st., 9 kett. met den laatsten 1 steek over-slaande en dan 2 v. st. in een steek haakt. De 2de en 4de toer wordt insgelijks met witte, de 3de en 5de toer met zwarte wol gehaakt. De roode kant blijft bij dit gar-nituur weg. Men naait laatstgenoemd
onder den laatsten tu-nischen toer van den
hals aan en voorziet de jaquette van voren met 2 ge-
haakte, met wollen kwasten versierde koorden om
haar vast te kunnen maken.
Gehaakte pelerine.
Afb. No. 22―24. Knippatr., keerz. v. h. Supplem.
No. XIII, Fig. 64 en 65. 19 à 20 lood ponceau 8 draads
zephirwol, 2½ lood 4 draads ponceau zephirwol, 3 lood
zwarte guimpwol.
Daar deze pelerine uiterst smaakvol van bewerking is, en
oorspronkelijk wat de garneering betreft, zal zij niet alleen een
doelmatig, maar tevens een elegant kleedingstuk ter voltooiing van het huistoilet uitmaken. Zooals de beide afb. van de pelerine
aantoonen, is zij met een patten vormenden kraag versierd, waar-
van de einden van voren en van achteren elk door een platten
ringvormigen gesp getrokken en daardoor bevestigd zijn. Volgens het oorspronke-
lijke is de pelerine van ponceau 8 draads zephirwol, de kraag van fijner zephir-
wol van dezelfde kleur, beiden met den gewonen tunischen haaksteek vervaardigd.
Wanneer
men castor-
wol in
plaats van
8 draads
zephirwol
bezigt is 16
lood ge-
noegzaam. De donker
voorko-
mende ver-
sieringen
zijn met
zwarte en witte
guimpwol
gedeeltelijk
gehaakt,
gedeeltelijk
met den
vischgraat-
steek ge-
werkt. Eene franje van
de dikke
ponceauwol
omgeeft
den onder-
rand. Men
begint de
pelerine
aan den on-
derrand
met een op-
zetsel van 290 steken en werkt in dit getal 22
toeren;
haakt ech-
ter den 1sten en 9den toer met guimp-
wol en neemt
196 DE GRACIEUSE. [4 November 1865. 3e Jaargang.]
No. 26. Ronde dames-hoed “Anglais.”
No. 25. Kaper voor meisjes beneden
2 jaar. Breiwerk.
No. 28. Gehaakt kleedje v. glazen, flesschen, enz.
Oorspronkelijke grootte.
No. 27. Ronde dameshoed “Matelot.”
No. 29. Kindermantels. Knippatroon voor de paletots voor meisjes van 5―7 jaar en van 9―11 jaar (Fig. 2, 3 en 5), voorz. v. h. Supplem. No. IV, Fig. 19―26. Knippatroon
voor den paletot voor knapen (Fig. 4) keerz. v. h. Supplem. No. VIII, Fig. 47―50. De knippatr. van de mantels voor Fig. 1 en 6 zullen wij op het eervolgende Supplem. geven.