De Gracieuse 4 November 1865 | Page 10

aanbevelen. Ons model is vervaar-

digd van staalblauwe dubbele stof

en met een zeer oorspronkelijk

garnituur versierd, bestaande

in breede lussen en gewerkt

zijden galon, kogelvormi-

ge gitten knoopen, franje

en zwarte kralen.

Drie zoodanige lussen, aan de einden uitge-punt en die van 12 tot 16 d. trapsgewijze in lengte afnemen, hou-den van achteren in het midden van den paletot de drie plooien die er aldaar in zijn gelegd vast, terwijl deze bovendien nog met drie kwasten van

passement die aan

de onderste rij van

de lussen zijn ge-

zet, versierd

worden. Drie

soortgelijke

lussen alle

even lang zijn op zijde van den paletot aangebracht; zij zijn echter slechts aan den eenen

kant uitgepunt; drie andere waarvan de lengte van 22 tot 16 d. afneemt maken het garni-

tuur aan de voorzijde uit en dienen om den paletot aldaar dicht te maken. De mouw heeft

van onderen in overeenstemming met het karakter van den paletot drie plooien en deze

worden door twee lussen de eene 16, de andere 12 d. lang vastgehouden. Voor het ver-

vaardigen van ons model heeft men 320 d. stof 130 d. breed noodig; men knipt daar-

uit nadat men de omslagen aan de fig. 7 en 8 heeft gehecht, naar fig. 8 een gedeelte

aaneen, de dunne lijn geeft het midden aan, verder naar elk der fig. 7, 9, 10 en

11 twee gelijke stukken. eerst wordt het gedeelte van den rug van boven van G

tot H aan elkaar genaaid en daarna legt men er twee plooien in. Hierbij moet

men langs de gepunte lijn op fig. 8 met kruisen geteekend, de stof omvouwen,

deze plooi met kruis 1 op punt 1, kruis 2 op punt 2 leggen en zoo vasthech-

ten. Als men daarna langs den voorkant van de voorstukken er aan den bin-

nenkant een reep zwarte taf 10 d. breed tegen heeft gezet, dan maakt men

in het rechter voorstuk de voorgeteekende knoopsgaten en voorziet het

linker met de daarbij behoorende knoopen. Daarna worden de rug- en

voorstukken op den schouder van M tot N verbonden, met voert den

zijnaad van J tot K uit en stikt dan het voorstuk van K tot ster, verder

van ster tot het dubbele punt op den rug, de afgeknipte rand die er

over heen komt moet natuurlijk aan de binnenzijde van het voorstuk

vastgehecht worden. Nu wordt het kleine omhoogstaande kraagje

fig. 9 in het midden aan elkaar genaaid en aan het uitsnijdsel van

den hals gezet, waarbij G op G en punt op punt moet vallen, aan

den binnenkant wordt tegen den naad een schuine reep taf ge-

zoomd om den eersten te bedekken. De lussen bestaan elk uit

drie einden galon 2½ d. breed, aan de uitgepunte einden zet

men er eene franje 2 d. breed aan. Daar deze lussen op den

paletot schijnen geknoopt te zijn, bootst men op elken reep

galon, met een eind soutache dat men er op naait, een

knoopsgat na, legt er eene versiering van zwarte kralen

omheen, en zet daarna ― men vergelijke de afbeel-

ding ― op elk knoopsgat een knoop. De aldus voltooide

lussen worden verder zoo als wij hierboven reeds opge-

geven en gedeeltelijk op de knippatronen hebben voor-

geteekend, op den paletot gehecht. Bij het vervaardi-

gen van de mouw fig. 10 legt men in het bovenste ge-

deelte aan den rand van onderen drie plooien en wel

door elk der kruisen met verschillende cijfers geteekend

op de punten met de overeenstemmende

getallen voorzien, te hechten, waar-

na de lussen er op worden genaaid.

De twee gedeelten van elke

mouw worden daarna van O

tot P, verder van Q tot R

aan elkaar genaaid. Te-gen den rand van de mouw van onderen zet

men een schuinenreep

taf, legt in den boven-rand van het onderste gedeelte eene plooi, door kruis op punt te hechten en zet daarna

de mouw in het arms-

gat, waarbij R op

R van het voor-

stuk moet vallen.

het hierboven beschreven garnituur op, naait daarna de beide gedeel-ten van de mouw van W tot X en van Y tot Z aan elkaar, legt tegen

den rand van onderen van de mouw aan de binnenzijde een reep taf 5 d. breed, voorziet de mouw met het garnituur en zet haar dan zóó

dat Z op Z van het voorstuk valt in het armsgat.

Fig. 4. Wijde paletot voor knapen van 5―7 jaar.

Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. VIII, Fig. 47―50.

Dit model uit eene zwarte dubbele stof vervaardigd en een-voudig met zwart veterband en zijden koord van dezelfde

kleur gegarneerd, is zeer sierlijk en kleedt uiterst netjes, en

wel voornamelijk door het bovenste gedeelte van de mouw

dat tot het midden van den schouder oploopt en aldaar

puntig is bijgeknipt. Van fig. 47 tot 50 geven wij de

knippatronen voor de helft van dezen paletot; men moet dus naar elk der fig. 47, 49 tot 50 twee gelijke

gedeelten knippen, waarbij men voor elke mouw aan

den rand van onderen op een omslag 4 d. breed re-

kent; fig. 48, de rug wordt aaneen gesneden, de

kraag van dubbele stof, waarbij de onderste laag

ongeveer 1 d. onder de bovenste moet uitkomen,

om later in kleine schelpen uitgesneden aan

den binnenkant den naad te bedekken waar-

mede het kraagje op den paletot wordt gezet.

Daarna legt men tegen den voorkant van elk der voorstukken tot op de helft van de lengte een reep der stof ongeveer 6 d. breed, voor-

ziet de eersten met de voorgeteekende knoo-

pen en knoopsgaten, ― aan ons model

vierkante gitten knoopen ― en zet dan

voor de zakjes, tegen elk een lap der

stof 15 d. lang en even zoo breed,

terwijl men deze laatsten aan den

rand van boven met den boven-

sten afgeknipten rand van de insnijding verbindt, die men er alvorens in heeft gemaakt;

verder worden de zakjes in de

rondte aan den verkeerden kant van de voorstukken er te-gen genaaid. Rondom de in-snijding legt men de voorge-

teekende patte, die zoowel in het midden als om de buitenran-

den met veterband geboord en met eene rijk koord gegarneerd is. Nu wordt de rug met de voorstukken van A tot B en van C tot D met elkaar verbonden, verder de kraag met G aan G en H aan H sluitende er opgezet, de alzoo te zamen verbonden deelen in de

rondte met veterband geboord, en 1 d. van den buitenrand af,

met ééne rij zijden koord gegarneerd. Daarna naait men elk ge-

deelte van de mouw van C tot F aan elkaar, legt in den rand

van onderen een breeden zoom, garneert dezen zoo als wij dit hebben voorgeteekend, en zet eindelijk de mouw in het

armsgat waarbij de eerste met D aan D van den schouder-naad en met C aan C van den rug moet vallen. Eindelijk

wordt rondom het uitsnijdsel van de mouw langs den schou-

dernaad en boven aan den rug het garnituur gelegd, zoo

als dit op de knippatronen is aangewezen.

Fig. 6. Mantel voor meisjes van 4―6 jaar.

Het model van dezen mantel met eene groote pele-

rine is uit blauw en wit geruit tartan, en met

eene gewatteerde dunne wollen stof gevoerd.

Het garnituur bestaat uit een in witte taf

geregen koordje, waarmede de bui-

tenrand van den mantel, de pele-

rine, de kraag en de ceintuur ge-

boord zijn. In het volgende

nummer zullen wij de knip-

patronen geven.

Paletot “Arion.

Afb. No. 30 en 31. Knip-patr., voorz. v. h. Suppl.

No. II, Fig. 7―11.

Aan al onze abonnées welke niet

gaarne een nauwsluitenden paletot als wintercos-

tuum wenschen te nemen, kunnen wij den paletot “Arion,”

die door den wijden vorm elk figuur goed kleedt, bijzonder

Fig. 1. Paletot voor meis-

jes van 5―7 jaar. Deze bestaat

uit zacht lilasgrijs fluweel met pat-

ten van dezelfde kleur gegar-

neerd, die met zwart zijden

soutache belegd, en met

zwarte geslepen kralen

versierd zijn. Het om-hoogstaande kraagje heeft hetzelfde garnituur en is van boven met kleine schelpen uitgesneden. Om den afgeknipten buiten-rand van den paletot loopt eene rij stiksteken met

zwarte zijde.

Fig. 2 en 5. Paletot voor meisjes van 7―9 jaar. Knippatr.

voor het garnituur, voorz.

v. h. Supplem. No. IV,

Fig. 19―26. Deze

paletot heeft het-

zelfde fatsoen

als de paletot

No. 3 en met eene geringe

verandering ten opzichte der grootte kan men dezelfde knippatronen gebruiken; ons model

onderscheidt zich echter van den laatsten zoowel wat de stof als wat het garnituur betreft.

De bedoelde paletot is vervaardigd van grijs laken, tusschen alle naden met een ingeregen

koordje van zwarte taf en bovendien met figuren van verschillende grootte in den vorm

van moezen voorzien; deze laatsten worden van de stof van den paletot geknipt en met

zwart soutache, met knoopen en kralen versierd. met zes van deze figuren wordt de

paletot, zooals zulk op de afbeelding zichtbaar is, aan den voorkant gesloten, twee

dezer moezen vormen elke epaulette, twee die wat grooter zijn het zakje; de rand

van onderen van de mouw als ook het uitsnijdsel van den hals op den rug is met

eene moes gegarneerd. Fig. 25. Geeft het knip- en borduurpatr. van een der

grootste, fig. 26 dat van een der kleinste moezen; naar het eerste fig. moet men

vijf, naar het laatste tien afzonderlijke stukken knippen, deze zooals wij dit heb-

ben voorgeteekend met zwart soutache garneeren, en daarbij bij elken steek

eene zwarte kraal aanrijgen; elke moes wordt daarenboven met een knoop voor

welke de plaats op het knippatroon is aangewezen versierd. het kleine om-

hoogstaande kraagje dat van boven met schelpen is uitgesneden wordt even-

eens, men vergelijke de afbeelding, met soutache en kralen gegarneerd.

Fig. 3. Paletot voor meisjes van 9―11 jaar. Knippatr.

voorz. v. h. Supplem. No. IV, Fig. 19―24. Het model door fig. 3 afge-

beeld is een paletot van zwarte dubbele stof, van voren wijd, terwijl de

rug- en zijpanden aan de taille nauwsluitend zijn. Het garnituur dat een

zeer fraai effect maakt en zeer gemakkelijk is uittevoeren, bestaat uit

vijf naast elkaar loopende dubbele rijen soutache, uit dik zijden koord

dat langs de buitenkanten van elke rij loopt, en met eene tusschen-

ruimte van 1 d. met tamelijk groote, gitten kralen versierd is. De

revers van de zakjes zijn op dezelfde wijze gegarneerd, en er elk met

twee groote, ronde, gitten knoopen op bevestigd. Om dit model te

vervaardigen heeft men 215 d. stof 130 d. breed noodig. Op het knippatroon dat hierbij behoort vindt men van fig. 19 tot 24 de helft van den paletot, men moet dus naar elk der figuren twee gelijk gedeelten knippen, daarna de twee stukken van den rug

in het midden, verder de rug- en zijpanden en de voorstukken volgens de gelijkluidende letters met elkaar verbinden. Hierna

maakt men volgens aanwijzing der fig. 19 en 20 1 d. onder de al-

daar voorgeteekende gepunte lijn eene insnijding voor het zakje,

zet er een zakje ongeveer 8 d. diep, van zwarte taf, naar binnen

hangende in, en naait er langs de bo-

vengenoemde lijn, de revers voor het

zakje op, dat echter eerst met het

voorgeteekende garneersel en met

knoopen versierd moet zijn. Den

geheelen buitenrand van den

paletot moet men smal naar

binnen omslaan en dan door-stikken; tegen elk der voor-

stukken legt men langs den rand van voren, van het

uitsnijdsel van den hals af een reep taf ongeveer 20 d. lang en 5 d. breed, waarna de eersten met haken en

oogen worden voorzien.

Hierna legt men er met

behulp der afbeelding

en zoo als wij dit ge-

deeltelijk hebben

voorgeteekend

198 DE GRACIEUSE. [4 November 1865. 3e Jaargang.]

No. 39. Burnous “Ermite.”

Knippatr. voorz. van het Supplem. No. I, 1―6.

No. 37. Paletot “Col étole.” Voorzijde.

Knippatr. keerz. van het Supplem. No. XII, 60―63.

No. 38. Paletot “Col étole.” Achterzijde.

No. 35. Paletot “Bonheur.” Voorzijde. Knippatr. van den paletot “Africaine.”

No. 36. Paletot “Bonheur.” Achterzijde.