aanbevelen. Ons model is vervaar-
digd van staalblauwe dubbele stof
en met een zeer oorspronkelijk
garnituur versierd, bestaande
in breede lussen en gewerkt
zijden galon, kogelvormi-
ge gitten knoopen, franje
en zwarte kralen.
Drie zoodanige lussen, aan de einden uitge-punt en die van 12 tot 16 d. trapsgewijze in lengte afnemen, hou-den van achteren in het midden van den paletot de drie plooien die er aldaar in zijn gelegd vast, terwijl deze bovendien nog met drie kwasten van
passement die aan
de onderste rij van
de lussen zijn ge-
zet, versierd
worden. Drie
soortgelijke
lussen alle
even lang zijn op zijde van den paletot aangebracht; zij zijn echter slechts aan den eenen
kant uitgepunt; drie andere waarvan de lengte van 22 tot 16 d. afneemt maken het garni-
tuur aan de voorzijde uit en dienen om den paletot aldaar dicht te maken. De mouw heeft
van onderen in overeenstemming met het karakter van den paletot drie plooien en deze
worden door twee lussen de eene 16, de andere 12 d. lang vastgehouden. Voor het ver-
vaardigen van ons model heeft men 320 d. stof 130 d. breed noodig; men knipt daar-
uit nadat men de omslagen aan de fig. 7 en 8 heeft gehecht, naar fig. 8 een gedeelte
aaneen, de dunne lijn geeft het midden aan, verder naar elk der fig. 7, 9, 10 en
11 twee gelijke stukken. eerst wordt het gedeelte van den rug van boven van G
tot H aan elkaar genaaid en daarna legt men er twee plooien in. Hierbij moet
men langs de gepunte lijn op fig. 8 met kruisen geteekend, de stof omvouwen,
deze plooi met kruis 1 op punt 1, kruis 2 op punt 2 leggen en zoo vasthech-
ten. Als men daarna langs den voorkant van de voorstukken er aan den bin-
nenkant een reep zwarte taf 10 d. breed tegen heeft gezet, dan maakt men
in het rechter voorstuk de voorgeteekende knoopsgaten en voorziet het
linker met de daarbij behoorende knoopen. Daarna worden de rug- en
voorstukken op den schouder van M tot N verbonden, met voert den
zijnaad van J tot K uit en stikt dan het voorstuk van K tot ster, verder
van ster tot het dubbele punt op den rug, de afgeknipte rand die er
over heen komt moet natuurlijk aan de binnenzijde van het voorstuk
vastgehecht worden. Nu wordt het kleine omhoogstaande kraagje
fig. 9 in het midden aan elkaar genaaid en aan het uitsnijdsel van
den hals gezet, waarbij G op G en punt op punt moet vallen, aan
den binnenkant wordt tegen den naad een schuine reep taf ge-
zoomd om den eersten te bedekken. De lussen bestaan elk uit
drie einden galon 2½ d. breed, aan de uitgepunte einden zet
men er eene franje 2 d. breed aan. Daar deze lussen op den
paletot schijnen geknoopt te zijn, bootst men op elken reep
galon, met een eind soutache dat men er op naait, een
knoopsgat na, legt er eene versiering van zwarte kralen
omheen, en zet daarna ― men vergelijke de afbeel-
ding ― op elk knoopsgat een knoop. De aldus voltooide
lussen worden verder zoo als wij hierboven reeds opge-
geven en gedeeltelijk op de knippatronen hebben voor-
geteekend, op den paletot gehecht. Bij het vervaardi-
gen van de mouw fig. 10 legt men in het bovenste ge-
deelte aan den rand van onderen drie plooien en wel
door elk der kruisen met verschillende cijfers geteekend
op de punten met de overeenstemmende
getallen voorzien, te hechten, waar-
na de lussen er op worden genaaid.
De twee gedeelten van elke
mouw worden daarna van O
tot P, verder van Q tot R
aan elkaar genaaid. Te-gen den rand van de mouw van onderen zet
men een schuinenreep
taf, legt in den boven-rand van het onderste gedeelte eene plooi, door kruis op punt te hechten en zet daarna
de mouw in het arms-
gat, waarbij R op
R van het voor-
stuk moet vallen.
het hierboven beschreven garnituur op, naait daarna de beide gedeel-ten van de mouw van W tot X en van Y tot Z aan elkaar, legt tegen
den rand van onderen van de mouw aan de binnenzijde een reep taf 5 d. breed, voorziet de mouw met het garnituur en zet haar dan zóó
dat Z op Z van het voorstuk valt in het armsgat.
Fig. 4. Wijde paletot voor knapen van 5―7 jaar.
Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. VIII, Fig. 47―50.
Dit model uit eene zwarte dubbele stof vervaardigd en een-voudig met zwart veterband en zijden koord van dezelfde
kleur gegarneerd, is zeer sierlijk en kleedt uiterst netjes, en
wel voornamelijk door het bovenste gedeelte van de mouw
dat tot het midden van den schouder oploopt en aldaar
puntig is bijgeknipt. Van fig. 47 tot 50 geven wij de
knippatronen voor de helft van dezen paletot; men moet dus naar elk der fig. 47, 49 tot 50 twee gelijke
gedeelten knippen, waarbij men voor elke mouw aan
den rand van onderen op een omslag 4 d. breed re-
kent; fig. 48, de rug wordt aaneen gesneden, de
kraag van dubbele stof, waarbij de onderste laag
ongeveer 1 d. onder de bovenste moet uitkomen,
om later in kleine schelpen uitgesneden aan
den binnenkant den naad te bedekken waar-
mede het kraagje op den paletot wordt gezet.
Daarna legt men tegen den voorkant van elk der voorstukken tot op de helft van de lengte een reep der stof ongeveer 6 d. breed, voor-
ziet de eersten met de voorgeteekende knoo-
pen en knoopsgaten, ― aan ons model
vierkante gitten knoopen ― en zet dan
voor de zakjes, tegen elk een lap der
stof 15 d. lang en even zoo breed,
terwijl men deze laatsten aan den
rand van boven met den boven-
sten afgeknipten rand van de insnijding verbindt, die men er alvorens in heeft gemaakt;
verder worden de zakjes in de
rondte aan den verkeerden kant van de voorstukken er te-gen genaaid. Rondom de in-snijding legt men de voorge-
teekende patte, die zoowel in het midden als om de buitenran-
den met veterband geboord en met eene rijk koord gegarneerd is. Nu wordt de rug met de voorstukken van A tot B en van C tot D met elkaar verbonden, verder de kraag met G aan G en H aan H sluitende er opgezet, de alzoo te zamen verbonden deelen in de
rondte met veterband geboord, en 1 d. van den buitenrand af,
met ééne rij zijden koord gegarneerd. Daarna naait men elk ge-
deelte van de mouw van C tot F aan elkaar, legt in den rand
van onderen een breeden zoom, garneert dezen zoo als wij dit hebben voorgeteekend, en zet eindelijk de mouw in het
armsgat waarbij de eerste met D aan D van den schouder-naad en met C aan C van den rug moet vallen. Eindelijk
wordt rondom het uitsnijdsel van de mouw langs den schou-
dernaad en boven aan den rug het garnituur gelegd, zoo
als dit op de knippatronen is aangewezen.
Fig. 6. Mantel voor meisjes van 4―6 jaar.
Het model van dezen mantel met eene groote pele-
rine is uit blauw en wit geruit tartan, en met
eene gewatteerde dunne wollen stof gevoerd.
Het garnituur bestaat uit een in witte taf
geregen koordje, waarmede de bui-
tenrand van den mantel, de pele-
rine, de kraag en de ceintuur ge-
boord zijn. In het volgende
nummer zullen wij de knip-
patronen geven.
Paletot “Arion.”
Afb. No. 30 en 31. Knip-patr., voorz. v. h. Suppl.
No. II, Fig. 7―11.
Aan al onze abonnées welke niet
gaarne een nauwsluitenden paletot als wintercos-
tuum wenschen te nemen, kunnen wij den paletot “Arion,”
die door den wijden vorm elk figuur goed kleedt, bijzonder
Fig. 1. Paletot voor meis-
jes van 5―7 jaar. Deze bestaat
uit zacht lilasgrijs fluweel met pat-
ten van dezelfde kleur gegar-
neerd, die met zwart zijden
soutache belegd, en met
zwarte geslepen kralen
versierd zijn. Het om-hoogstaande kraagje heeft hetzelfde garnituur en is van boven met kleine schelpen uitgesneden. Om den afgeknipten buiten-rand van den paletot loopt eene rij stiksteken met
zwarte zijde.
Fig. 2 en 5. Paletot voor meisjes van 7―9 jaar. Knippatr.
voor het garnituur, voorz.
v. h. Supplem. No. IV,
Fig. 19―26. Deze
paletot heeft het-
zelfde fatsoen
als de paletot
No. 3 en met eene geringe
verandering ten opzichte der grootte kan men dezelfde knippatronen gebruiken; ons model
onderscheidt zich echter van den laatsten zoowel wat de stof als wat het garnituur betreft.
De bedoelde paletot is vervaardigd van grijs laken, tusschen alle naden met een ingeregen
koordje van zwarte taf en bovendien met figuren van verschillende grootte in den vorm
van moezen voorzien; deze laatsten worden van de stof van den paletot geknipt en met
zwart soutache, met knoopen en kralen versierd. met zes van deze figuren wordt de
paletot, zooals zulk op de afbeelding zichtbaar is, aan den voorkant gesloten, twee
dezer moezen vormen elke epaulette, twee die wat grooter zijn het zakje; de rand
van onderen van de mouw als ook het uitsnijdsel van den hals op den rug is met
eene moes gegarneerd. Fig. 25. Geeft het knip- en borduurpatr. van een der
grootste, fig. 26 dat van een der kleinste moezen; naar het eerste fig. moet men
vijf, naar het laatste tien afzonderlijke stukken knippen, deze zooals wij dit heb-
ben voorgeteekend met zwart soutache garneeren, en daarbij bij elken steek
eene zwarte kraal aanrijgen; elke moes wordt daarenboven met een knoop voor
welke de plaats op het knippatroon is aangewezen versierd. het kleine om-
hoogstaande kraagje dat van boven met schelpen is uitgesneden wordt even-
eens, men vergelijke de afbeelding, met soutache en kralen gegarneerd.
Fig. 3. Paletot voor meisjes van 9―11 jaar. Knippatr.
voorz. v. h. Supplem. No. IV, Fig. 19―24. Het model door fig. 3 afge-
beeld is een paletot van zwarte dubbele stof, van voren wijd, terwijl de
rug- en zijpanden aan de taille nauwsluitend zijn. Het garnituur dat een
zeer fraai effect maakt en zeer gemakkelijk is uittevoeren, bestaat uit
vijf naast elkaar loopende dubbele rijen soutache, uit dik zijden koord
dat langs de buitenkanten van elke rij loopt, en met eene tusschen-
ruimte van 1 d. met tamelijk groote, gitten kralen versierd is. De
revers van de zakjes zijn op dezelfde wijze gegarneerd, en er elk met
twee groote, ronde, gitten knoopen op bevestigd. Om dit model te
vervaardigen heeft men 215 d. stof 130 d. breed noodig. Op het knippatroon dat hierbij behoort vindt men van fig. 19 tot 24 de helft van den paletot, men moet dus naar elk der figuren twee gelijk gedeelten knippen, daarna de twee stukken van den rug
in het midden, verder de rug- en zijpanden en de voorstukken volgens de gelijkluidende letters met elkaar verbinden. Hierna
maakt men volgens aanwijzing der fig. 19 en 20 1 d. onder de al-
daar voorgeteekende gepunte lijn eene insnijding voor het zakje,
zet er een zakje ongeveer 8 d. diep, van zwarte taf, naar binnen
hangende in, en naait er langs de bo-
vengenoemde lijn, de revers voor het
zakje op, dat echter eerst met het
voorgeteekende garneersel en met
knoopen versierd moet zijn. Den
geheelen buitenrand van den
paletot moet men smal naar
binnen omslaan en dan door-stikken; tegen elk der voor-
stukken legt men langs den rand van voren, van het
uitsnijdsel van den hals af een reep taf ongeveer 20 d. lang en 5 d. breed, waarna de eersten met haken en
oogen worden voorzien.
Hierna legt men er met
behulp der afbeelding
en zoo als wij dit ge-
deeltelijk hebben
voorgeteekend
198 DE GRACIEUSE. [4 November 1865. 3e Jaargang.]
No. 39. Burnous “Ermite.”
Knippatr. voorz. van het Supplem. No. I, 1―6.
No. 37. Paletot “Col étole.” Voorzijde.
Knippatr. keerz. van het Supplem. No. XII, 60―63.
No. 38. Paletot “Col étole.” Achterzijde.
No. 35. Paletot “Bonheur.” Voorzijde. Knippatr. van den paletot “Africaine.”
No. 36. Paletot “Bonheur.” Achterzijde.