3de toer. (13 keeren herhalen) 1 bronzen kraal die juist tusschen
de twee bronzen kralen van den vorigen toer vallen moet, 4 witte kralen. ― De 4de toer bestaat geheel en al uit witte kralen. ― 5de toer. Steeds afwisselend: 2 witte, 4 zwarte kralen. ― 6de toer. Tel-kens 2 zwarte, 3 donkerblauwe kralen, de eersten moeten gedurig onder de witte kralen van den vorigen toer vallen. ― 7de toer. Bij af-
wisseling, 2 donkerblauwe, 2 witte kralen. ― 8ste
toer. Geheel en al lichtblauwe kralen. ― 9de en
10de toer. geheel en al lichtblauwe kralen.
Als het kleedje tot dusverre voltooid is, dan hecht
men eerst de lussen die elk uit 3 witte kralen bestaan
aan de 3de rij (van den buitenrand af gerekend) vast, waarbij men met elke lus 2 tot 3 kralen overslaat. Het
garnituur om den buitenrand bestaat uit dubbele lus-
sen of schelpen, de binnenste elk uit 3 bronzen, de bui-
tenste uit 6 gegalvaniseerde kralen.
Gehaakte deken.
Tunische haaksteek met borduurwerk.
Afb. No. 5―7. Roode, zwarte, witte zephirwol,
gele filozelle, fijne zwarte naaizijde.
Wij beijveren ons om aan het verlangen van
vele onzer lezeressen te voldoen, en bieden haar
thans weder verschillende nieuwe voorwerpen in
haakwerk aan, die gemakkelijk te vervaardigen en tevens doelmatig voor het gebruik zijn. Zoo
stelt heden Afb. No. 5 eene zeer smaakvolle met den tunischen haaksteek gewerkte deken voor, die, in regelmatige afwisseling der kleuren, in afzonderlijke
door zwarte strepen afgescheiden ruiten van roode
en witte wol wordt vervaardigd. Door het borduur-werk van zwarte wol, gele filozelle en zwarte naai-zijde, gedeeltelijk met den eenvoudigen kruis-, ge-deeltelijk met den smyrnaschen steek en den point russe uitgevoerd, verkrijgt de deken eene hooge mate
van sierlijkheid en élegance. Ter vervaardiging van laatstge-noemde begint men met de zwarte wol; daar de deken geheel aan-een gewerkt wordt, zet men de lengte naar verkiezing op, waarbij men evenwel in acht moet nemen, dat de opzettoer een door 54 steken deelbaar getal en daarboven nog 14 steken voor den bui-tenrand moet bedragen. De 14 eerste toeren (namelijk heen- en teruggaande als een toer gerekend) worden geheel met zwarte wol
gehaakt, van den 15den tot den 22sten toer werkt men regelmatig afwisselend
14 zwarte, 40 steken met de roode wol; het spreekt van zelf dat bij den te-ruggaanden toer de steken met dezelfde kleur van de wol worden afgewerkt. In den 23sten toer begint de ronde witte figuur in het midden van de ruit,
waarvan afb. No. 6 eene in oorspronkelijke grootte voorstelt, de met witte wol gehaakte steken zijn gemak-kelijk te onderscheiden, zoodat wij van nu af geene verdere beschrijving geven zullen, daar het werk met be-
hulp van de afb. gemakkelijk voortgezet kan worden. Heeft men de gewenschte grootte verkregen, dan haakt
men eerst met gele filozelle langs de buitenste omrekken van de zwarte strepen en een toer h. v. steken. De ver-dere bewerking van de zwarte strepen geschiedt volgens afb. No. 7 insgelijks met gele zijde, doch gedeeltelijk in point russe, gedeeltelijk met den smyrnaschen steek. De ruiten worden volgens afb. No. 6 geborduurd; de
kruissteken die rondom de middelste witte figuur omgeven, met witte wol, de fijne kruissteken op de figuur
zelve met zwarte zijde en de smyrnasche steken met zwarte wol. Voor de buitenste garneering krijgt de deken
eene ingeknoopte franje van 8 d. lengte afwisselend van roode en zwarte wol, en van gele filozelle.
Gehaakte pelerine met schoot.
Afb. No. 8 en 9. Castor
of 8 draads zephirwol wit en grijs perlé van elk 5½ lood; 1½ lood gewone witte zephirwol, 1½ lood grijze guimpwol, 8 hoor-
nen knoopen.
De samenstelling der
kleuren van deze pelerine
met schoot à la postillon
is buitengewoon zacht en fraai. De fond wordt met 8 draads zephirwol met den gewonen tunischen haaksteek uitgevoerd, af-wisselend een witte en een grijze toer. Men begint deze pelerine aan den bui-tenrand van het linker-voorstuk en zet hiervoor 50 steken op. Hierop haakt men 6 toeren, waarbij men van den 2den toer af, aan het begin van elken toer 3, aan het einde (namelijk aan het einde van den 1sten toer van den patroontoer) telkens 1 steek meerdert, zoodat de 6de toer 70 steken telt. Van den 7den tot aan den 26sten toer worden aan het begin telkens 2 steken gemeerderd en aan het einde 2 steken geminderd, zoodat het getal steken tot aan den 26sten toer het-zelfde blijft. In den 27sten toer daarentegen laat men tot vorming van den hals in den 1sten toer van den patr. toer 20 steken onbe-werkt en neemt aldaar in het vervolg bij elken toer weder 1 steek op, terwijl het meerderen aan het be-gin van elken toer tot aan den 32sten toer telkens met 2 steken wordt voort-gezet. (De 32ste patroon-toer moet 57 steken tel-len). Van den 33―35sten toer wordt zonder meer-deren of minderen in het-zelfde getal steken voort-gehaakt. Hiermede is de helft van de pelerine ge-reed en men werkt nu de andere helft teruggaande op dezelfde wijze. Den hals voltooit men van voren, door op de laatste 6 steken van den 27sten toer nog 3 toeren met aan beide zij-den telkens 1 steek te min-deren, te werken. Aan
den voorrand van het linker voorstuk haakt men 4 toeren v. st., ge-durig door den geheelen steek stekende. Dan omgeeft men de pelerine rondom met een toer v. st., die met perlé wol gewerkt wordt. Het garnituur aan het rechter voorstuk en den hals wordt op dezelfde
wijze uitgevoerd, als in de beschrijving van de pelerine voor kleine
meisjes (bladz. 194) is aangegeven, elk plooisel wit met
een genuanceerd randje, de toer die de beide plooisels aan elkander verbindt is insgelijks van witte wol. Thans gaan wij over tot de beschrijving van de bretelles, namelijk de geschulpte garneering aan de buitenzijde van de pelerine; met de 8 draads witte wol haakt men den 1sten toer afwis-selend: 1 st., 1 kett. met den laatsten 1 steek van den rand
overslaande. 2de toer. Met de guimpwol: 1 v. st.
in elken steek in de beide lussen van de steken van den vorigen toer. Van hieraf wordt het gar-nituur met de fijne wol voortgezet en men steekt
gedurig door de beide lussen van de steken.
Men begint den 3den toer met de witte wol, ongeveer op 20 duim afstand van den onderrand: 1 v. st., * 2 kett., 1 st. in den 3den steek, dus 2 steken overslaande, 2 st. in den volgenden steek, 1 st. in den daaropvolgenden steek, 2 kett. waar-mede weder 2 steken worden overgeslagen, 2 v.
st. in de beide volgende steken. Van * af nog 4 maal herhalen. De 4de toer wordt met de guimp-wol op dezelfde wijze uitgevoerd; doch men haakt in de beide, in eenen steek gehaakte stokjes van den vorigen toer weder in elk 2 st., dus gedu-
rig 6 st. na elkander. 5de toer met witte wol, als de 4de toer, echter werkt men in plaats van de st. ge-durig v. st., en wel op elk van de 2 middelste st. 2 v. st. Afb. No. 9 stelt een gedeelte van het garnituur voor, namelijk een van de 5 middelste, breedste bo-
gen in oorspronkelijke grootte, waarnaar het als ook met behulp van de beschrijving gemakkelijk zal zijn, het ove-
rige van het garnituur te vervaardigen.
Ongeveer 17 steken teruggaande, begint men den 6den toer met de witte wol en haakt van het begin tot aan de reeds voor-handen zijnde bogen, even als den 3den toer. De voortzetting van den 6den toer geschiedt van daar af, even als bij de overige
toeren, afwisselend met de witte en de guimpwol met st. en v. st. (men vergelijke de afb.). Bovendien vermeerdert men in elken stok-
jestoer elken boog met 2 st., hetgeen aan beide zijden van eene punt geschie-den moet. Den 9den toer begint men aan den onderrand, wederom als den 1sten toer en werkt dan langs de geheele lange zijde. De 10de toer wordt met dubb. st. en met de guimpwol gewerkt, de 11de toer geheel met v. st.
De andere bretelle wordt even zoo uitgevoerd. Voor den schoot, die weder met 8 draads wol en even als de
fond van de pelerine gehaakt wordt, zet men 6 steken op en werkt op deze 9 toeren, waarbij men van den 2den tot den 9den toer, aan het einde van elken 1sten toer 1 steek, aan het einde van elken 2den (teruggaanden) toer 3 steken meerdert; de 9de toer moet dus 38 steken tellen. Dan volgen er 4 toeren in een gelijk getal ste-ken. Van den 11den toer af, die het midden van den schoot vormt, werkt men in tegenovergestelde volgorde van de toeren de tweede helft van den schoot; omgeeft hem even als de pelerine met 1 toer v. st. en haakt dan
de 4 eerste toeren van het garnituur van de bretelles.
Voor de ceintuur zet men 94 steken met de witte 8 draads wol op en haakt 3 toeren, afwisselend met de
witte en de perlé wol. Men haakt rondom de ceintuur 1 toer v. st. en naait dan de pelerine van voren en van
achteren in het midden er op vast. De schoot wordt er van boven met eene stolpplooi aangezet, zoodat hij slechts
8 d. breedte heeft en op dezelfde plaats met den onderrand van de pelerine onder de ceintuur wordt bevestigd;
aldaar brengt men 2 knoo-pen aan, als ook 6 knoo-pen langs den voorkant, waarvoor het open ge-haakte garnituur tevens voor de knoopsgaten ge-
bezigd kan worden.
Gehaakte rand
ter versiering van kinder-jaquettes, pelerine, enz.
Afb. No. 10. Zephir of
castorwol.
Met de afb. Van dezen rand herinneren wij onze lezeressen aan een reeds vroeger beschreven garni-tuur voor bovengenoemd doel. De rand bestaat af-wisselend uit zwarte en witte rijen van hoogop-staande kett. lussen, en wordt door een in ponceau met schulpen gewerkten rand afgesloten. Men zet met de zwarte wol op of men begint aan een toer v. st. aan den rand waar-mede men de pelerine ver-kiest te versieren, dan neemt men de witte wol en haakt: * 1 v. st. in den volg. st. van den vor. toer, haalt dan den draad door den daaropvolg. Steek, werkt op deze lus nog 3 kett. in de hoogte en haakt met den 4den st. de beide lussen die zich op de naald bevinden te zamen. Van * af herhaalt men tot aan het einde van den toer, waardoor men afwisselend 1 v. st. en 1 lussenst. ver-krijgt. In elken volg. toer worden de lussenstek. ver-zet, zoodat de v. st. op de lussenst., en de lussenst. op de v. st. van den vor. toer komen. Men steekt hierbij gedurig in de ach-terste stekenlus. Het getal toer. hangt van de breedte van den rand af. Voor het gepunte randje haakt men met de roode wol eerst 1 toer v. st., in elken st. van den vor. toer 1 steek. Dan den volg. toer, 1 v. st. in den 1sten st. van den vor. toer, * 5 kett., 1 st. in den 1sten van de 5 kett., 1 v. st. in den derden daarop-volgenden steek van den vorigen toer, dus 2 ste-ken overslaande. Van * af
herhalen.
190 DE GRACIEUSE. [4 November 1865. 3e Jaargang.]
No. 5. Gedeelte van een gehaakt kleedje. Tunische haaksteek
met borduurwerk. Verkleind.
No. 4. Flaconkleedje van boheemsche kralen. Oorspr. grootte.