De Gracieuse 4 November 1865 | Seite 3

Beschrijving van de groote modeplaat met mantels op

bladzijde 192 en 193.

Knippatr. van de pelerine van Fig. 14: keerz. v. h. Supplem. No. XI, Fig. 58

en 59, Knippatr. van den kraag van fig. 15: keerz. v. h. Suppl. No. X, Fig.

56 en 57. Knipp. van den paletot van Fig. 30: keerz. v. h. Suppl.

No. IX, Fig. 51―55.

Wanneer de phantasie deze modeplaat met de verschillende kleuren

der modellen tooide, dan zou men ligtelijk kunnen droomen dat men

zich op een der parijsche boulevards of in een elegant modema-

gazijn verplaatst vond. Daar vormen de verschillende kleuren en tinten, het allesoverheerschende rood en goud, naast het zachte wit en aschkleurige, het diepe, ernstige zwart of het eentoonige grijs naar het heldere blauw, bruin of violet een

fraai geheel, al zijn zij grillige dooreengemengd. Ook de stoffen

der wintercostumen zelve bestaan uit de meest verschillende weef-

sels. Op het dunne cachemir, dat in den vorm van een arabischen bur-

nous met schilderachtige plooien over het bal- of gekleed toilet wordt heen-

geslagen, sluiten zich in eene opvolgende rij aan: zijde, flanel, chenillé,

Napoléon (eene fluweelachtige stof), gewoon zijden fluweel en hieraan weder

in afdalende lijn: zwaardere duffelsoorten zooals flaconné, bouclé neigé,

gestreept of met gekleurde moezen en vlokken doorgewerkt, waarvan het zachte wol-

lige dons met de vergankelijke sneeuwvlokken die gedurende den winter vallen, den spot

schijnen te drijven. De mantels vallen meest in het fatsoen van de langere of kortere paletots;

hierin zijn echter verschillende variatiën, nu eens half, dan weder geheel sluitend of ook wel geheel wijd. Om echter te verhoeden dat de pa-letot geheel en al “uniform” wordt, garneert men deze zelfde modellen op verschillende wijzen met randen passement, kralen, franje, kant enz. en geeft aan het geheel nog meer verscheidenheid door een capuchon, nog veelvuldiger echter door

een kraag of eene pelerine, op eene zeer bijzondere wijze gegarneerd, zooals dit op eenige figuren op onze modeplaat is voorgesteld. De mantels die wij

elk afzonderlijk in dit nummer te zien geven, zijn die welke het meest in dit saizoen zullen ge-dragen worden; men vindt er, zoo als gewoonlijk de knippatro-nen bij; op de groote modeplaat komen dezelfde fatsoenen voor en daarom voegen wij er nog de knippatronen van den kraag en de pelerine bij, welke de figuren 14 en 15 die zich in de middelste

rij bevinden, dragen. Verder

moeten wij ons tot eene korte beschrijving omtrent de stof en het garnituur

van elken afzonderlijken mantel op onze gravure bepalen.

[4 November 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 191

een soort van lijfje met bretellen en lange écharpes nabootst. Vierkante knoopen

van donker parelmoer. ― Fig. 22. Halfsluitende paletot van donkerblauw che-

nillé, met revers, zwart zijden lint en kogelvormige gitten knoopen gegarneerd.

― Fig. 23. Halsluitende paletot van wit flanel, met lussen van zwart fluwee-

len lint en ronde parelmoeren knoopen gegarneerd. ― Fig. 24. Halfsluitende

paletot met korte pelerine voor jonge meisjes; stof: grijs lama; garnituur

van rood laken, ronde hoornen knoopen en zijden kwasten. ― Fig. 25.

Halfsluitende paletot van blauw chenillé, met zwart passement

versierd. ― Fig. 26. Mantel van zwart fluweel met groote pe-lerine, genaamd boiteuse, die van voren in twee echarpes van verschillende lengte eindigt; garnituur: zwarte chenille franje met zijden koord en kwasten. ― Fig. 27. Nauwsluitende

paletot van violetkleurig fluweel met zwart zijden koord be-

legd. ― Fig. 28. Paletot, halfsluitend, van lichtkleurig (ha-

vanna) duffel, genaamd: Jack condré, met zwart passe-

ment, grelots, koord en kwasten gegarneerd. ― Fig. 29. Half-

sluitende paletot van blauw chenillé met een rijk garnituur van

donkerder reps, zwart zijden kwasten, kogelvormige stalen knoopen.

Fig. 30 geeft eindelijk eene halfsluitende paletot van grijs fluweel te zien

van voren met vergulde kogelvormige knoopen gesloten. Het garnituur

waarmede de voorstukken, de mouwen en de zakjes zijn versierd en van ach-

teren een hoekigen capuchon met lange einden met strikken, zoogenaamde

“suis-moi” nabootst, bestaat uit randen breed zwart passement, waar zich een

ruche van grijs taffen lint aansluit, met deze laatste wordt weder het aanzetten van

eene chantille kant bedekt. De strikken

en einden van den capuchon zijn evenzoo van grijs taffen lint en met passement en kant ge-garneerd. Het garnituur voor de mouw en de lijn voor het overige belegsel zijn op de knip-patronen voor den paletot “Africaine,” die overigen natuurlijk ook voor dezen paletot

gebruikte worden, voorgeteekend.

Fig. 1. Paletot met capuchon van lichtgrijs chenillé, rijk gegar-

neerd met zwart fluweel, grijs zijden kwasten en chenille franje van

dezelfde kleur. ― Fig. 2. Wijde paletot met capuchon van wit en

zwart gestreept molleton, de buitenrand en ook de schelpen zijn

met zwart en wit zijden koord geboord; het garnituur wordt

met zwart en wit zijden kwasten en zwarte gitten knoopen vol-

tooid. ― Fig. 3 en 4. Sortie de bal van wit cachemir, met

gouden koorden en kwasten en met vierkante in goud gevatte

parelmoeren knoopen versierd. ― Fig. 5. Halfsluitende pa-

letot van violetkleurig chenillé met zwart fluweel opge-

maakt en met eene pelerine waarvan de punten met lilas zij-

den kwasten zijn voorzien; de paletot wordt even als de

pelerine van voren met zwarte kogelvormige knoopen ge-sloten. ― Fig. 6. Halfsluitende paletot met pelerine van

eene lichtbruine fluweelachtige stof, Gisella genaamd. De

pelerine loopt van achteren in twee lange écharpes uit en ein-

digt van voren even als de kraag van fig. 15 in twee korte pun-

ten. Garnituur van donkerbruine zijden koord, chenille franje van

dezelfde kleur en vierkante parelmoeren knoopen. ― Fig. 7. Nauwslui-

tende paletot van grijs fluweel met een ceintuur en een rijk garneersel van

violetkleurig laken, dat met zwart fluweel is afgezet; kwasten van violetkleu-

rige zijde, grijs steenen knoopen. ― Fig. 8. Wijde paletot van zwart fluweel,

met zwart passement, chenille franje van dezelfde kleur en kogelvormige gitten

knoopen gegarneerd. ― Fig. 9. (Wij tellen nu de figuren van de middelste rij in

tegenovergestelde richting van die van de eer-

ste rij terug). Nauwsluitende paletot van grijs

flanel, van voren met terug geslagen revers,

met rood flanel bekleed voorzien; zij zijn met

zwart fluweel geboord; het overige garneersel

en ook de ceintuur bestaan uit dezelfde stof. ―

Fig. 10. Nauwsluitende paletot van donker-

blauw fluweel met zwart passement en kogel-

vormige gitten knoopen. ― Fig. 11. Halfslui-

tende paletot van zware zwarte taf met pele-

rine en revers; de laatste staalblauw; boordsel

van zwart fluweel, blauwe kogelvormige knoo-pen. ― Fig. 12. Halfsluitende paletot van

donkerblauw persaan, rijk met zwart passe-ment gegarneerd, en met zwarte knoopen van passement gesloten. ― Fig. 13. Mantel van zwarte zijde met eene groote pelerine, die van voren in shawlvormige punten uitloopt, met zwart passement, zijden kwasten en kogelvor-mige knoopen gegarneerd. ― Fig. 14. Nauw-sluitende paletot met pelerine (het knippatroon van de laatste bevindt zich op de keerz. v. h. Supplem. onder No. XI, fig. 58 en 59), van donkergrijs Napoléon (fluweelachtige stof), het garnituur bestaat uit gewerkt zwart zijden lint en langs zijden franje; eene zwart zijden ceintuur. ― Fig. 15. Halfsluitende paletot met kraag (het knippatroon van den kraag vindt men op de keerzijde van het Suppl. on-der No. X, fig. 56 en 57) van violetkleurig chenillé, met zwart passement en zijden franje. ― Fig. 16. Nauwsluitende paletot van paars fluweel, met een rijk garnituur van zwart fluweel, dat op de taille eene pelerine nabootst, zwart zijden ceintuur, paarse kogel-vormige knoopen. ― Fig. 17. Mantel van zwart fluweel met groote pelerine en capuchon, de laatste van taf van dezelfde kleur, met zwarte chenille franje, koord en kwasten van dezelfde kleur en kogelvormige knoopen op-gemaakt. ― Fig. 18. Burnous van bruin che-nillé, met passement en dik zijden koord en kwasten gegarneerd. ― Fig. 19―21. Mantel van grijs molleton van een eigendommelijken vorm, in dien van den arabischen burnous val-lende, met zwart zijden koord geboord, en met zwartzijden kwasten en kogelvormige git-ten knoopen versierd. ― Fig. 20. Halfslui-tende paletot van bruin fluweel, met een flu-weelen belegsel van eene donkerder kleur, dat

Gehaakte jaquette voor kinde-

ren van 3 tot 12 maanden.

Afb. No. 12. 3½ lood witte ze-

phirwol.

Het sierlijke jaquetje van witte zephirwol vervaardigd,

wordt met den gewonen tuni-schen haaksteek gewerkt. Men begint aan den onderrand met een opzetsel van 105 steken en werkt gedurig in hetzelfde getal steken 20 patroontoeren, vooral

de buitenranden recht houden-

de. Dan wordt het werk op de volgende wijze verdeeld: 26 steken voor elk

voorstuk, voor elk armsgat 2 steken, de overige 49 steken voor den rug.

Aan elk van de beide voorstukken, alsook aan den rug haakt men aan elk

afzonderlijk 14 toeren in hetzelfde getal steken. In den 35sten toer ― van

onderen af geteld ― vereenigt men de voorstukken en den rug op

den schouder, daar men den 1sten toer van den 35sten patroontoer

alle drie de gedeelten in verband met elkander werkt, zoodat men

in het geheel 101 steken heeft. Bij het terugwerken (den 2den toer)

van dezen toer begint de mindering op de schouders, terwijl men

daar 2 steken van het voorstuk en 2 steken van den rug als een

steek te zamen afhaakt, in den volgenden toer worden de 2

te zamen gehaakte steken slechts als 1 steek opgenomen;

zoodat het getal steken op elken schouder bij elken patroon-

toer met 2 steken verminderd wordt. Men zet nu deze

mindering tot aan den 37sten toer voort. In dezen laat-

sten toer begint te gelijkertijd de ronding van den hals

van de jaquette. Men haakt hiervoor de 11 eerste ste-

ken met v. st. en laat de 11 laatste steken staan, zon-

der ze op te nemen. In den 38sten toer die aan elke zijde 3

steken naar binnen loopt, werkt men ook op elken schouder 3

steken als een steek af; gelijktijdig laat men in den rug de 9 mid-

delste steken staan en haakt elk gedeelte afzonderlijk af. Van den 39sten

tot den 41sten toer moeten de steken aan beide zijden, zoowel aan het

voorstuk als aan den rug 3 steken naar binnen komen, gedurig slechts 1

steek op den schouder minderende. Het jakje is nu voltooid. De mouw werkt

men in dwarsloopende toeren, men begint haar van boven aan den rand

met een opzetsel van 27 kett., en werkt op de 13 eerste steken hiervan 1 patroontoer. Na het afwerken van dezen toer haakt men 7 kettingsteken en werkt op dezen en den vorigen patroontoer, den 2den toer, terwijl men bij het opnemen van de steken 7 ste-

ken van de nog onbewerkt gebleven kett. mede opneemt. Aan het einde van den 2den toer haakt men weder 6 kett. en verricht den nu volgenden even als den voorgaan-den toer, daar men bij dezen den nog over-gebleven kettingsteek mede opneemt. De mouw wordt in het geheel 31 toeren hoog gewerkt, in het midden van den 12den,

18den, 23sten, 27sten en 30sten toer wordt

eens geminderd. In de beide laatstgenoemde toeren mindert men bovendien nog eens aan het begin en einde. De mouw wordt

aan de verkeerde zijde over s’hands te zamen genaaid en daarna in het armsgat gezet, zoodanig dat de naad van de mouw aan de beide steken, die het voorstuk en

den rug van elkander afscheiden, komt. Dan omgeeft men de jaquette rondom, als ook de mouw van boven en van onderen met een gepunt garnituur uit de 2 volgende

toeren bestaande.

1ste toer. * 1 v. st. in een steek van

den rand van de jaquette; 3 kett. waar-

mede men den volgenden steek van den

rand overslaat. Van * af herhalen.

2de toer. * 4 st. in den middelsten van

de 3 kett. van den vorigen toer, 1 v. st.

op den middelsten steek van den volgenden kettingsteekboog. Van * af herhaalt men

tot aan het einde van den toer en haalt

dan ter voltooiing van het garnituur door de punten aan den hals en van onderen

aan de mouwen blauw taffen lint van 2 d. breedte, dat tevens dienen moet om het

jaquetje te kunnen vastmaken.

Het copieër machinetje.

Op het supplem. bij dit nummer behoorende

hebben wij ten behoeve van onze nieuwe abon-

nées, nogmaals een copieër machinetje afgetee-kend. Om dit machinetje te gebruiken legt

men een blad papier onder het patroon en gaat

er mede zacht drukkende, over de lijnen heen, zoodat deze op het papier zijn weêrgegeven.

No. 7. Gedeelte van een reep voor het gehaakte

kleedje. Oorspronkelijke grootte.

No. 8. Gehaakte doek met schoot.

No. 9. Gedeelte van het garnituur voor den doek No. 8.

Oorspronkelijke grootte.

No. 6. Ruit voor het gehaakte kleedje. Oorspronkelijke grootte.

No. 10. Gehaakte rand voor kinderjaquettes,

pelerines enz.