De Gracieuse 4 June 1865 | Page 6

liggende st. van het voorgaande blad ver-bindt, 1 kettingst., 1 picot, 1 kettingst., 1 h.

v. st. in den middelsten van de naastbijzijnde 3 kettingst. zoodat de beide laatst gehaakte

picots regt over elkaar komen; * 1 ketting-st., 1 picot, 3 kettingst., 1 picot, 1 kettingst., 1 picot, 1 kettingst., 1 picot, 1 kettingst., 1 h. v. st. in den middelsten van de 3 kettingst.,

de 2 laatste picots moeten weder over elkander

komen, van * af wordt nog eens herhaald; 1 k.,

1 picot, 1 kettingst., 1 v. st. in den middelsten van den 3 kettingst. tusschen de 1ste en 2de picot van de figuur, 1 kettingst., 1 picot, 1 kettingst., 1 h. v. st. in denzelfden steek van

waar de figuur begonnen is, dan tot voortzet-

ting van den toer langs het overige gedeelte

van het blad v. st. Het volgende en de overige

bladeren tot aan het laatste verbindt men met

elkander als de hierboven beschrevene. Heeft

men de 2de helft van het laatste blad met v. st.

omhaakt, dan werkt men een toer v. st. langs

den hals en laat daarna nog 2 zelfde toeren te-

ruggaande volgen, waarbij men tevens aan het

eene einde eene lus haakt om vast te kunnen

knoopen. De langs den buitenrand afsluitende

bogenrij blijft ons nu nog over te beschrijven.

Men verbindt hiervoor den draad aan de punt

van het laatste blad, zoodat men dezen toer van de verkeerde zijde af begint te werken, haakt den * 5 kettingst., 1 v. st. in de eerste

onbewerkt zijnde punt van de figuur, 8 ketting-

st., 1 v. st. in de andere onbewerkt gebleven

punt van dezelfde figuur, 5 kettingst., 1 stokje

in de punt van het volgende blad; van * af her-haalt men tot aan het einde; van de punt van

het laatste blad af, waarin men slechts 1 v. st.

haakt werkt men terug den laatsten toer.

In den naastbijzijnden uit * 5 kettingst. be-

staanden boog werkt men: 2 v. st., dan 4 ket-

tingst. 1 h. v. st. in den eersten v. st. zoodat

hierdoor een picot gevormd wordt; 3 v. st., 1

picot en 1 v. st. in denzelfden boog; dan in den

volgenden uit 1 kettingst. bestaanden boog; 2

v. st., 1 picot, 3 v. st., 1 picot, 3 v. st., 1 pi-

cot, 3 v. st., 1 picot, 3 v. st., 1 picot, 1 v. st.

In de daarop volgende 5 kettingst., 2 v. st., 1

picot, 3 v. st., 1 picot, 1 v. st., van * af her-

haalt men tot aan het einde van den toer, waarna men den draad bevestigt. Aan de andere zijde tegenover de

lus zet men een knoop.

Twee garnituren voor witte onderrokken.

Afbeelding No. 25 en 26.

Deze garnituren zijn wel wat bewerkelijk maar voldoen dan ook als zij netjes

zijn uitgevoerd uitnemend goed. In huisgezinnen waar men gebruik maakt

van de naaimachine zal het vervaardigen van deze garneersels echter veel

minder bezwaar opleveren. Beide de hiernevens afgebeelde modellen bestaan

uit fijne shirting of batist met een guipure tusschenzetsel, dat het sierlijke

van het geheel niet weinig verhoogt; in plaats van guipure zou men ook

kant die goed gewasschen kan worden, kunnen nemen.

Het garnituur dat men onder afb. No. 25 verkleind ziet voorgesteld, wordt

door smalle dwarsloopende plooijen gevormd, waaraan zich grieksche naar boven

loopende figuren en een guipure tusschenzetsel met smalle opgestikte schuine ree-

pen er tusschen aansluiten. Aan den onderkant van de plooijen wordt een volant gezet, die met smalle regel-matige plooitjes voorzien, en van onderen met een rij stiksteken met zwarte of gekleurde zijde versierd is.

door de guipureachtige figuren, die in ver-

binding met de digte bladeren op de vol-

gende wijze gewerkt worden.

Men zet 30 steken op, haakt 1 h. v. st.

in den 8sten steek, ― dus 7 steken over-

slaande ― dan 4 kettingst., 1 h. v. st. in

den 5den steek (4 steken oversl.), 3 kettingst., 1 h. v. st. in den 4den steek, (3 st. oversl.), 3 kettingst., 1 h. v. st. in den 4den steek (3 st.

oversl.), 3 kettingst., 1 h. v. st. in den 4den steek (nogmaals 3 st. oversl.), 2 kettingst., 1 h. v. st. in den 3den steek, 2 kettingst., 1 h.

v. st. in den 3den st., 2 kettingst., 1 h. v. st.

in den laatsten steek.

Hierdoor ontstaat de ader van het blad,

dat door 7 aan elkander gewerkte openingen

gevormd wordt. Rondom deze ader werkt men

als volgt:

1ste toer. Aan den kant van het opzetsel be-

ginnende, in elk der 3 eerste kettingsteekope-ningen 4 v. st.; in de 4de en 5de opening 5 v.

st.; in de 6de en 7de 6 v. st.; dan 3 ketting-

st. die de bovenpunt van het blad vormen en

nog 6 v. st. in dezelfde de 7de opening; ver-

volgens aan de andere zijde van de aar in elke

opening de rij volgende eerst 6, dan 2 maal 5,

dan 3 maal 4 v. st., eindelijk 1 kettingst.

2de toer. Men keert het werk om en haakt

aan de verkeerde zijde teruggaande, gedurig de achterste lus van den steek nemende, in

elken steek van den vorigen toer 1 v. st.,

in den middelsten van de 3 kettingst. echter

3 v. st., aan het einde weder 1 kettingst.

3de toer. Aan de regte zijde werkt men nu

weder evenzoo in de achterste lus van den st.

stekende, den geheelen toer v. st., waarbij

men in den middelsten van de 3 st. aan de punt

weder 3 v. st. haakt.

Om tot het volgende blad overtegaan haakt

men 5 kettingst. en begint voor het tweede

blad weder met 30 kettingst. voor de ader,

waarbij men op die plaats gekomen zijnde ge-

durig een steek van de 5 tusschen liggende ver-

bindingsteken mede haakt.

Ons origineel heeft 30 bladeren, dit getal

kan men evenwel vermeerderen of vermin-

deren daar het van de wijdte van den kraag af-

hangt. Aan het eind van het laatste blad gekomen zijnde, knipt men den draad af en hecht hem weder aan het

begin van den 3den toer aan het eerste blad, om vandaar af een toer aan de reg-

terzijde in verbinding met den buitenrand der bladeren te werken, waarbij te-

vens de verbindende guipure figuren worden uitgevoerd. Eerst haakt men van

voren langs het blad v. st., aan de punt 3 steken in een steek, en werkt dan met

v. st. voort, tot aan het volgende blad. Hierop haakt men eerst 3 v. st. dan 2

kettingst., haalt de 2 kettingst. door den tegenoverliggenden steek van het voor-

gaande blad en werkt dan 1 picot (dat is: 4 kettingst. in den eersten hiervan 1 h.

v. st.) dan tot voortzetting van den toer 4 v. st. in de 4 volgende v. st. van het

2de blad; 3 kettingst., deze haalt men door den tegenoverliggenden v. st. van het

voorgaande blad en haakt daarna 1 kettingst., 1 picot, 1 kettingst., 5 v. st. tot

voortzetting van den toer op het tweede blad; 4 kettingst. waarvan de laatste

door den tegenoverliggende steek gehaald wordt, 1 kettingst., 1 picot, 2 ket-

tingst., 5 v. st. tot voortzetting van den toer; 5 kettingst., den laatsten door den

tegenoverliggenden steek halen, 1 kettingst., 1 picot, 1 kettingst., 1 picot, 1

kettingst., 6 v. st. tot voortzetting van den toer; daarna vervaardigt men de bovenste figuur, op de volgende wijze: 1 kettingst., 1 picot, 3 kettingst., 1 picot, 3 kettingst., 1 picot, 2 kettingst., die men in den tegenover-

102 DE GRACIEUSE. [4 Junij 1865. 3e Jaargang.]

No. 25. Garnituur voor witte onderrokken.

No. 26. Garnituur voor witte onderrokken.

No. 27. Gehaakt tusschenzetsel.