Het onder No. 26 in oorspronkelijke grootte afgebeelde garnituur geeft een
geborduurden rand te zien door schuine reepen en een entre-deux ingesloten,
welk patroon op regelmatige afstanden door eene schuin liggende ruit die uit
smalle plooitjes en opgestikte schuine reepen bestaat, wordt afgewisseld. Aan den onderkant van het geplooide garnituur sluit zich eveneens een volant aan. Wij
laten het bij het bewerken van beide garnituren aan den smaak
der dames over om den afstand tusschen de schuinliggende rui-
ten en ook tusschen de grieksche figuren, naar goedvinden te
vermeerderen of te verminderen.
Gehaakt tusschenzetsel.
Afb. No. 27. Haakgaren en eene haaknaald.
Dit tusschenzetsel wordt voor ver-
schillende lingeriën gebezigd, naarmate
van de bestemming neemt men grover of
fijner garen, het wordt in de lengte
van eene zijde af gewerkt.
Men zet dus de genoegzame lengte met kettingsteken op en haakt den
1sten toer. Vaste steken.
Den 2den toer begint men met een
kruisstokje, dat aldus gehaakt wordt:
* men slaat den draad 2 maal om de
naald evenals bij een dubbel stokje,
haalt voor het begin hiervan den draad door den eersten steek van den vorigen
toer, dan weder door den zoo even ge-
vormden steek, als ook door de eerste
van de beide om de naald zijnde omge-
slagen draden; voordat men het dubbele st. voltooid, werkt men in den 3den
steek van den vorigen toer 1 stokje,
voleindigt daarna nog door 2 maal doorhalen het onvoltooide
stokje, vervolgens 5 kettingst., en dan 1 st. in het midden van
de stokjesfiguur, zoodat hierdoor een kruis gevormd is; 2 ket-
tingst., 2 steken overslaan en in elk van de 3 volgende steken
1 stokje; 2 kettingst. waarmede men 2 steken van den vorigen
toer overslaat. Van * af herhaalt men tot aan het einde van
den toer.
3de toer. In el-ken steek van den vorigen toer
1 v. st.
4de toer. 1 v. st. in de punt van elken boog met 13 ketting-steken er tus-
schen.
Het tusschen-
zetsel bestaat zooals de afbeelding te zien geeft, door de herhaling van de 4 hierboven beschreven toeren, zoodat wij onze lezeressen hierop ver-
wijzen.
Fanchon van randen ge-
vlochten stroo, als gar-
nituur voor hoeden.
Afb. No. 28. Patroon en knip-
patroon keerzijde van het
Supplement No.
VIII Fig. 28.
Bij een
onzer
laatste
be-
zoe-
ken
in een der voornaamste magazijnen van coiffuren,
bloemen, vederen enz., vonden wij weder iets nieuws op het onafzienbare veld der mode en wel een soort van fanchon uit fijn gevlochten stroo, strooballetjes en zwarte kralen bestaande en bestemd om gladde krippen-, tullen- of stroohoeden mede te garneren.
Spoedig zal dit toiletartikel ook overal elders ver-
krijgbaar zijn en zeker in den smaak der meeste da-
mes vallen, wij kunnen echter niet nalaten om daar
men deze fanchons zeer gemakkelijk zelve kan ver-
vaardigen hierop onze lezeressen opmerkzaam te maken. met Fig.
28 op het hiernevensgaande sup-plement geven wij het patroon en
te gelijkertijd de helft van het fat-
soen voor zulk eene hoedbekleeding, onder Afbeelding No. 28 een ge-deelte, de achterste punt, zooals
het zich uit bovengenoemde bestand-
deelen vervaardigd, in oorspronke-lijke grootte voordoet. Indien men soms niet in de gelegenheid mogt zijn om zich de randen van gevloch-ten stroo en de strooballetjes te kunnen aanschaffen, dan kan men dit ook wel door gekleurd zijden koord of veterband en door kleine knoopje van passementwerk of ook door was- geslepen glazen- of kris-tallen kralen, die de vereischte grootte hebben, doen vervangen. Bij het vervaardigen van het gar-nituur teekent men het patroon voor den geheelen fanchon, (wij geven slechts de helft) op middel-matig dik carton over, en hecht er eerst het veterband of het koord op de evenwijdig loopende lijnen op vast, wij raden aan om de draden welke men hiervoor gebruikt van eene afstekende kleur te nemen, om die naderhand te herkennen als men den fanchon van het car-
ton lostmaakt. Nu legt men over deze lijnen eene twee laag koord in dwarsloopende rijen, zoodat
zij er gekruist over liggen, zij worden op elk kruispunt op de onderste laag vastgehecht, daar-
na naait men er de knoopjes en kralen op en neemt eindelijk het aldus voltooide werk, door de draden
waarmede het is vastgemaakt, door te knippen van het car-
ton af. Als men den fanchon op den hoed schikt dan moet de eerste niet alleen
om de buitenranden maar ook hier en daar in het midden, met een steekje zijde
van dezelfde kleur op den hoed vastgehecht worden.
Schelleband van bohemer kralen geregen.
Afb. No. 29―32. Gaas No. 3 of 4; zwarte, opaal witte,
gouden en zilveren gegalvaniseerde bohemer kralen, groote
zwarte rijgkralen, zilveren kralen van 1½ en 2½ duim
lengte; rijkelijk 3 duim lange gouden kralen, eenige
een weinig gewelfde zwarte gitten knoopen, ronde
witte glaskralen in drie verschillende grootten,
carton, wit cambrie en eenige houten vormen
voor kwasten.
De dames die gaarne kralenmozaïek
vervaardigen, vinden in dezen schelle-
band waarvan afb. No. 29 een verkleind
gedeelte voorstelt, een fraai en onderhou-
dend handwerk. Deze bijzonder gracieuse
schelleband bestaat uit ovale medaillons, waar in het midden, op een met zwart fluweel bekleede vlakte ene kwast me kralen grelots rust. Deze medaillons worden door stervormige rozetten aan
elkaar verbonden. Voor eerstgenoemden knipt men volgens afb. No. 31 den grondvorm van carton, doch hij moet slechts de plaats tot aan het aanzetten van de lange kralen innemen, daar deze rand over het bordpapier steken moet. Daarna wordt van de 1½ duim lange zilveren en gouden bohemer kralen een band gevormd, hiervoor rijgt men 1
lange en 2 gouden kralen aan, de draad wordt door de lange
kraal teruggevoerd, dan 1 lange kraal, men haalt nu den draad
door de tweede gouden kraal, rijgt weder 1 gouden kraal aan
en steekt door de laatst aangeregen kraal terug; op deze wijze
gaat men voort totdat de band de genoegzame lengte voor den omvang van het medaillon verkregen heeft. Volgens aanwijzing
van de afb. No. 31 wordt aan elke tweede gouden kraal nog eene zwarte aan-
geregen ― om de ronding te vormen ― en dan de band aan den buitenrand
aan den vooraf
met fluweel be-
kleeden car-tonnen vorm gehecht. Voor
den kwast
die elk
me-
dail-
lon
garneert, heeft men een halven houten vorm voor
elken kwast noodig, die
uit een kogelvormige knop van omstreeks 3 duim en een halven bol van 6 duim in doorsnede bestaat; deze
worden in het midden door-
gesneden en elke helft (dus voor 2 madaillons) met wit cambrie overtrokken. De
halve
bol
van
den knop, die
het bo-
vengedeelte van den kwast vormt, overspant men digt naast elkander
met zilveren kralen; ter bekleeding van de grootste, onderste hou-
ten vorm, worden van dezelfde kralen naar Afb. No.
32 in origineele grootte voorgesteld, drie aan elkan-
der verbonden kralen bladeren vervaardigd en van
onderen met grelots van gouden en witte doorschij-
nende ronde kralen versierd, zooals afb. No. 31 van
het reeds voltooide medaillon met kwast voorstelt.
Om de rozetten te vervaardigen knipt men eerst een
cartonnen cirkel van 6 duim in doorsnede, knipt hem
aan den buitenkant in 12 kleine, ongeveer 1 duim diepe punten en overtrekt hem volgens afb. No. 30
met kralen; deze rozet bestaat uit een een weinig gewelfden gitten
knoop, die van straalvormige bla-deren omgeven wordt, uit lange
zilveren kralen, gouden bohemer en
ronde zwarte kralen bestaande. Als
op deze wijze het genoegzame ge-
tal medaillons en rozetten vervaar-
digd zijn, (het origineel telt 8 me-
daillons en 9 rozetten) dan hecht
men ze op eenige op elkander ge-legde reepen gaas van ongeveer 4 duim breed en overeenkomende lengte, in die volgorde aan elkan-
der, zooals de verkleinde afbeel-ding van het gedeelte van den schelleband No. 29 voorstelt. Voor
den ondersten tot handvatsel die-nende kwast blijft de houten vorm in zijn geheel en wordt even als de kwast van de medaillons, van boven aan den ronden knop, met zilveren kralen overspannen en de
onderste helft van de knop be-
kleed met zeven kralen bladeren, die ook volgens afb. No. 32 wor-
den uitgevoerd. De bladeren ver-
siert men aan de punten elk met
een grelot van drie lange gouden
kralen, door witte bohemer kralen
afgesloten, in elke holte een gre-
lot van gouden bohemer en witte doorschijnende ronde kralen, even
als aan de kwasten van de medaillons. Rondom den buitenrand van den halven bol binnen de bladeren maakt men 12 in elkander geslingerde, 10 duim lange koorden van opaal witte en zil-
veren bohemer kralen die den kwast voltooijen.
Deze sierlijke kwast zal bij onze lezeressen,
wanneer zij volgens de afb. ge-
werkt wordt, veel ingang vinden.
[4 Junij 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 103
No. 30. Rozet voor den schelleband van Bohemer kralen bij afb.
No. 29. Oorspr. grootte.
No. 28. Gedeelte van een fanchon voor een hoed
uit randen gevlochten stroo. Oorspr. grootte.
Wijze van bewerking en knippatr. keerz.
v. h. Supplem. No. VIII. Fig. 28.
No. 31. Medaillon voor den schelleband van bohemer kralen.
bij Afbeelding No. 29. Oorspronk. grootte.
No. 29. Gedeelte van een schelleband van
bohemer kralen. Verkleind.
No. 32. Het overtrek der bladeren voor den kwast van den schelle-
band uitvoerig voorgesteld (bij afb. No. 29). Oorspronkelijke grootte.
No. 33. Rand van passement, met
kralen versierd.