De Gracieuse 4 June 1865 | Page 7

Het onder No. 26 in oorspronkelijke grootte afgebeelde garnituur geeft een

geborduurden rand te zien door schuine reepen en een entre-deux ingesloten,

welk patroon op regelmatige afstanden door eene schuin liggende ruit die uit

smalle plooitjes en opgestikte schuine reepen bestaat, wordt afgewisseld. Aan den onderkant van het geplooide garnituur sluit zich eveneens een volant aan. Wij

laten het bij het bewerken van beide garnituren aan den smaak

der dames over om den afstand tusschen de schuinliggende rui-

ten en ook tusschen de grieksche figuren, naar goedvinden te

vermeerderen of te verminderen.

Gehaakt tusschenzetsel.

Afb. No. 27. Haakgaren en eene haaknaald.

Dit tusschenzetsel wordt voor ver-

schillende lingeriën gebezigd, naarmate

van de bestemming neemt men grover of

fijner garen, het wordt in de lengte

van eene zijde af gewerkt.

Men zet dus de genoegzame lengte met kettingsteken op en haakt den

1sten toer. Vaste steken.

Den 2den toer begint men met een

kruisstokje, dat aldus gehaakt wordt:

* men slaat den draad 2 maal om de

naald evenals bij een dubbel stokje,

haalt voor het begin hiervan den draad door den eersten steek van den vorigen

toer, dan weder door den zoo even ge-

vormden steek, als ook door de eerste

van de beide om de naald zijnde omge-

slagen draden; voordat men het dubbele st. voltooid, werkt men in den 3den

steek van den vorigen toer 1 stokje,

voleindigt daarna nog door 2 maal doorhalen het onvoltooide

stokje, vervolgens 5 kettingst., en dan 1 st. in het midden van

de stokjesfiguur, zoodat hierdoor een kruis gevormd is; 2 ket-

tingst., 2 steken overslaan en in elk van de 3 volgende steken

1 stokje; 2 kettingst. waarmede men 2 steken van den vorigen

toer overslaat. Van * af herhaalt men tot aan het einde van

den toer.

3de toer. In el-ken steek van den vorigen toer

1 v. st.

4de toer. 1 v. st. in de punt van elken boog met 13 ketting-steken er tus-

schen.

Het tusschen-

zetsel bestaat zooals de afbeelding te zien geeft, door de herhaling van de 4 hierboven beschreven toeren, zoodat wij onze lezeressen hierop ver-

wijzen.

Fanchon van randen ge-

vlochten stroo, als gar-

nituur voor hoeden.

Afb. No. 28. Patroon en knip-

patroon keerzijde van het

Supplement No.

VIII Fig. 28.

Bij een

onzer

laatste

be-

zoe-

ken

in een der voornaamste magazijnen van coiffuren,

bloemen, vederen enz., vonden wij weder iets nieuws op het onafzienbare veld der mode en wel een soort van fanchon uit fijn gevlochten stroo, strooballetjes en zwarte kralen bestaande en bestemd om gladde krippen-, tullen- of stroohoeden mede te garneren.

Spoedig zal dit toiletartikel ook overal elders ver-

krijgbaar zijn en zeker in den smaak der meeste da-

mes vallen, wij kunnen echter niet nalaten om daar

men deze fanchons zeer gemakkelijk zelve kan ver-

vaardigen hierop onze lezeressen opmerkzaam te maken. met Fig.

28 op het hiernevensgaande sup-plement geven wij het patroon en

te gelijkertijd de helft van het fat-

soen voor zulk eene hoedbekleeding, onder Afbeelding No. 28 een ge-deelte, de achterste punt, zooals

het zich uit bovengenoemde bestand-

deelen vervaardigd, in oorspronke-lijke grootte voordoet. Indien men soms niet in de gelegenheid mogt zijn om zich de randen van gevloch-ten stroo en de strooballetjes te kunnen aanschaffen, dan kan men dit ook wel door gekleurd zijden koord of veterband en door kleine knoopje van passementwerk of ook door was- geslepen glazen- of kris-tallen kralen, die de vereischte grootte hebben, doen vervangen. Bij het vervaardigen van het gar-nituur teekent men het patroon voor den geheelen fanchon, (wij geven slechts de helft) op middel-matig dik carton over, en hecht er eerst het veterband of het koord op de evenwijdig loopende lijnen op vast, wij raden aan om de draden welke men hiervoor gebruikt van eene afstekende kleur te nemen, om die naderhand te herkennen als men den fanchon van het car-

ton lostmaakt. Nu legt men over deze lijnen eene twee laag koord in dwarsloopende rijen, zoodat

zij er gekruist over liggen, zij worden op elk kruispunt op de onderste laag vastgehecht, daar-

na naait men er de knoopjes en kralen op en neemt eindelijk het aldus voltooide werk, door de draden

waarmede het is vastgemaakt, door te knippen van het car-

ton af. Als men den fanchon op den hoed schikt dan moet de eerste niet alleen

om de buitenranden maar ook hier en daar in het midden, met een steekje zijde

van dezelfde kleur op den hoed vastgehecht worden.

Schelleband van bohemer kralen geregen.

Afb. No. 29―32. Gaas No. 3 of 4; zwarte, opaal witte,

gouden en zilveren gegalvaniseerde bohemer kralen, groote

zwarte rijgkralen, zilveren kralen van 1½ en 2½ duim

lengte; rijkelijk 3 duim lange gouden kralen, eenige

een weinig gewelfde zwarte gitten knoopen, ronde

witte glaskralen in drie verschillende grootten,

carton, wit cambrie en eenige houten vormen

voor kwasten.

De dames die gaarne kralenmozaïek

vervaardigen, vinden in dezen schelle-

band waarvan afb. No. 29 een verkleind

gedeelte voorstelt, een fraai en onderhou-

dend handwerk. Deze bijzonder gracieuse

schelleband bestaat uit ovale medaillons, waar in het midden, op een met zwart fluweel bekleede vlakte ene kwast me kralen grelots rust. Deze medaillons worden door stervormige rozetten aan

elkaar verbonden. Voor eerstgenoemden knipt men volgens afb. No. 31 den grondvorm van carton, doch hij moet slechts de plaats tot aan het aanzetten van de lange kralen innemen, daar deze rand over het bordpapier steken moet. Daarna wordt van de 1½ duim lange zilveren en gouden bohemer kralen een band gevormd, hiervoor rijgt men 1

lange en 2 gouden kralen aan, de draad wordt door de lange

kraal teruggevoerd, dan 1 lange kraal, men haalt nu den draad

door de tweede gouden kraal, rijgt weder 1 gouden kraal aan

en steekt door de laatst aangeregen kraal terug; op deze wijze

gaat men voort totdat de band de genoegzame lengte voor den omvang van het medaillon verkregen heeft. Volgens aanwijzing

van de afb. No. 31 wordt aan elke tweede gouden kraal nog eene zwarte aan-

geregen ― om de ronding te vormen ― en dan de band aan den buitenrand

aan den vooraf

met fluweel be-

kleeden car-tonnen vorm gehecht. Voor

den kwast

die elk

me-

dail-

lon

garneert, heeft men een halven houten vorm voor

elken kwast noodig, die

uit een kogelvormige knop van omstreeks 3 duim en een halven bol van 6 duim in doorsnede bestaat; deze

worden in het midden door-

gesneden en elke helft (dus voor 2 madaillons) met wit cambrie overtrokken. De

halve

bol

van

den knop, die

het bo-

vengedeelte van den kwast vormt, overspant men digt naast elkander

met zilveren kralen; ter bekleeding van de grootste, onderste hou-

ten vorm, worden van dezelfde kralen naar Afb. No.

32 in origineele grootte voorgesteld, drie aan elkan-

der verbonden kralen bladeren vervaardigd en van

onderen met grelots van gouden en witte doorschij-

nende ronde kralen versierd, zooals afb. No. 31 van

het reeds voltooide medaillon met kwast voorstelt.

Om de rozetten te vervaardigen knipt men eerst een

cartonnen cirkel van 6 duim in doorsnede, knipt hem

aan den buitenkant in 12 kleine, ongeveer 1 duim diepe punten en overtrekt hem volgens afb. No. 30

met kralen; deze rozet bestaat uit een een weinig gewelfden gitten

knoop, die van straalvormige bla-deren omgeven wordt, uit lange

zilveren kralen, gouden bohemer en

ronde zwarte kralen bestaande. Als

op deze wijze het genoegzame ge-

tal medaillons en rozetten vervaar-

digd zijn, (het origineel telt 8 me-

daillons en 9 rozetten) dan hecht

men ze op eenige op elkander ge-legde reepen gaas van ongeveer 4 duim breed en overeenkomende lengte, in die volgorde aan elkan-

der, zooals de verkleinde afbeel-ding van het gedeelte van den schelleband No. 29 voorstelt. Voor

den ondersten tot handvatsel die-nende kwast blijft de houten vorm in zijn geheel en wordt even als de kwast van de medaillons, van boven aan den ronden knop, met zilveren kralen overspannen en de

onderste helft van de knop be-

kleed met zeven kralen bladeren, die ook volgens afb. No. 32 wor-

den uitgevoerd. De bladeren ver-

siert men aan de punten elk met

een grelot van drie lange gouden

kralen, door witte bohemer kralen

afgesloten, in elke holte een gre-

lot van gouden bohemer en witte doorschijnende ronde kralen, even

als aan de kwasten van de medaillons. Rondom den buitenrand van den halven bol binnen de bladeren maakt men 12 in elkander geslingerde, 10 duim lange koorden van opaal witte en zil-

veren bohemer kralen die den kwast voltooijen.

Deze sierlijke kwast zal bij onze lezeressen,

wanneer zij volgens de afb. ge-

werkt wordt, veel ingang vinden.

[4 Junij 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 103

No. 30. Rozet voor den schelleband van Bohemer kralen bij afb.

No. 29. Oorspr. grootte.

No. 28. Gedeelte van een fanchon voor een hoed

uit randen gevlochten stroo. Oorspr. grootte.

Wijze van bewerking en knippatr. keerz.

v. h. Supplem. No. VIII. Fig. 28.

No. 31. Medaillon voor den schelleband van bohemer kralen.

bij Afbeelding No. 29. Oorspronk. grootte.

No. 29. Gedeelte van een schelleband van

bohemer kralen. Verkleind.

No. 32. Het overtrek der bladeren voor den kwast van den schelle-

band uitvoerig voorgesteld (bij afb. No. 29). Oorspronkelijke grootte.

No. 33. Rand van passement, met

kralen versierd.