De Gracieuse 4 June 1865 | Page 5

2de toer. * 4 v. st. in de naastbijzijnde 4 kettingst., 1 picot

naar boven, 4 v. st. in de 4 volgende kettingst., van den vo-

rigen toer, 1 picot blaadje dat is: (1 kettingst., 1 picot, 1 ket-

tingst., 1 picot, 1 kettingst., 1 picot, 1 kettingst., 1 v. st. in

den vasten steek van de 3 picots), 4 vaste steken in de 4 vol-

gende kettingst., 1 picot, 5 v. st. in de volgende 5 steken,

dan 1 picotblaadje; van * af nog 5 maal herhalen.

Nadat men het genoegzame aantal rozetten vervaardigd heeft,

naait men ze volgens afbeelding No. 20 aaneen, doch wanneer

ze voor een ander doel bestemd zijn, worden zij volgens hare

bestemming geplaatst; evenwel is het beter bij

het haken van den laatsten toer, de rozetten aan

elkander te verbinden, daar dit veel steviger is

dan het aan elkander naaijen.

Twee randen in oostersch bor-

duurwerk.

Afb. No. 21 en 22.

De garnituren voor beduïen, blousen en para-

sols zijn nog altijd uit sterk sprekende soms zeer grillig dooreen gemengde kleuren zamengesteld,

er worden heden ten dage zeer door de mode be-

gunstigd. Wij geven hiernevens onder de afbeel-dingen No. 20 en 21 twee randen in oosterschen stijl, die men voor verschillende kleedingstukken,

voor mantels, jaquetten, paletots enz. kan gebrui-

ken.

De keus der kleuren hangt bij het bewerken der randen ge-

heel van den persoonlijken smaak af, hoewel het voorwerp dat

men er mede garneren wil wel degelijk in aanmerking komt.

De omtrekken der figuren moeten met den kettingsteek, de ruimte

binnen in met den platten of den kettingsteek ingevuld, en bei-

den met sterk afstekende kleuren gewerkt worden.

Zomerkleedje.

Afb. No. 23. Knippatr., keerz. v. h. Suppl. No. V, Fig. 13―18.

De mode is de vriendin der jeugd, en heeft haar altijd iets

liefs en bevalligs te geven. Hiervan kan men zich bij het zien van dit zomer-

kleedje weder overtuigen, dat voornamelijk aan onze jeugdige abonnées ter vol-

tooijing van haar zomertoilet wordt aangeboden. Het kleedje heeft eene van vo-

ren uitgesneden taille met eene fichu, zoodat het even praktisch voor het gebruik

als gracieus van vorm kan genoemd worden. Het eenvoudige garnituur bestaat

uit een taffen boordseltje rondom de fichu, uit een ingeregen koordje en met taf

overtrokken knoopen, waarmede het lijf gelijktijdig aan de voorzijde gesloten wordt. Eene dunne, lichte stof zooals mousseline, tarlatan of iets dergelijks zou

zeker voor dit model het meest doelmatig zijn, men kan het lijf naar verkiezing

met eene lange mouw met doffen van dezelfde stof, of ook zoo als de afbeelding

dit aangeeft met eene, uit neteldoek of tulle vervaardigd dragen. Zulk eene soort

van mouw kan, daar zij uit een regten lap van de

vereischte lengte en

breedte bestaat zeer

goed zon-der een af-

zonderlijk

knippatroon vervaardigd

worden,

waarom wij

het voldoen-

de hebben

geacht om

slechts eene

korte on-

dermouw

die men

naar verkiezing alleen uit voering kan knippen, te geven. Ook

kan men naar ons knippatroon de taille zoowel van voren als

van achteren laag uitsnijden en er dan eene afzonderlijke

fichu op dragen.

Fig. 13 tot 18 geven de helft van de knippatronen van dit

model aan; men moet dus naar elk zoowel uit de bovenstof als

uit voering twee gelijke stukken knippen, behalve den rug die

aaneen wordt gesneden door de middellijn op de dubbel toege-

vouwen stof te leggen. Zooals wij hierboven reeds aanmerkten

kan men ook den rug, volgens de dunne lijn die

wij hiervoor op Fig. 16 aangeven, laag uitgesneden en er ook een afzonderlijk gedeelte van de fichu met een

afgeknotte punt zoo lang als men die, over de dunne

lijn heen wil laten komen, naar knippen. Nadat in

de voorstukken de borstplooijen zijn gelegd, wordt

het regter gedeelte met de voorgeteekende knoops-

gaten, het linker met de noodige knoopen voor-zien en dan eerst het achterste zijpand Fig. 15

van A tot B en van B tot C op den rug ge-

stikt; vervolgens verbindt men de overige stuk-

ken volgens de overeenstemmende letters op de knippatronen. Het gedeelte van de fichu Fig. 17 wordt hierbij op den schoudernaad van J tot H

medegevat waarna men aan den rand van onderen de twee voorgeteekende plooijen legt. Langs de verschillende naden van het lijf worden aan den

verkeerden kant dunne baleintjes gehecht. De korte mouw, die men alleen uit voering kan knippen

wordt van K tot L toegenaaid, en zoodanig in

het armsgat gezet dat K op dezelfde letters van

het voorstuk valt. Het lijf wordt van onderen

met een ingenaaid koordje geboord en ook van

boven om het uitsnijdsel van den hals, waarbij

men dit een weinig innaait. Het spreekt van

zelf dat als de taille zoowel van achteren als

van voren is uitgesneden, zij dan ook ge-

heel in de rondte moet geboord worden.

Op het knippatroon hebben wij de

breedte voor het boordsel van de

fichu aangegeven, het loopt om den

hals heen en langs de voorstukken

tot aan den schoudernaad.

Gehaakte kraag voor

kinderen.

Afbeelding No. 24. Fransch

haakgaren No. 20.

Ofschoon deze kraag niet tot het

eenvoudigste haakwerk behoort,

daar het zeer zuiver en stijf gehaakt moet worden, beloont het evenwel

ruimschoots de moeite omdat het een bijzonder goed effect maakt, vooral

ook eene andere stof nemen en met ruches, kanten, nagebootst

koraal en grelots zou kunnen versieren. Verder kan met het ja-

quetje zoo als wij dit op de afbeeldingen te zien geven zoo wel

op een hoog- als op een laaguitgesneden lijf dragen; in het

eerste geval heeft het dan in overeenstemming met den thans

heerschenden smaak slechts een jockey. Men vergelijke afbeel-

ding No. 19.

Uit de stof die men er voor gebruiken wil, worden naar elk

der Fig. 19 en 20 twee stukken, naar Fig. 21 een stuk aaneen

geknipt, waarbij men de lijn die het midden aangeeft op de

dubbel toegevouwen stof legt. Als de borstplooi-

jen in de voorstukken punt aan punt tot ster zijn

genaaid dan zet men de Fig. 19, 20 en 21 naar

de overeenstemmende teekens met een digten voor-steeknaad aan elkaar en boort daarna zoo wel de

inslagen van de naden als de buitenranden van

het jaquetje met een smal taffen lintje of een schuin

reepje taf. Voor elke mouw worden naar Fig. 22

twee gedeelten geknipt, de afwijkende lijnen ge-

ven den omtrek van het onderste gedeelte aan;

het puntig toeloopend uitsnijdsel komt zoo als wij

dit op de afbeelding No. 18 en op het bedoelde knippatroon hebben voorgeteekend alleen op het bovenste gedeelte van de mouw voor. De naden

van de mouw worden even als die van het jaquetje

uitgevoerd en de rand van onderen geboord, waarna zij met V op V van het voorstuk in het armsgat wordt gezet. Voor de kant waarmede het jaquetje

wordt gegarneerd heeft men 4 ned. el 6 d. breed en 2 el 3 d.

breed noodig. Deze wordt een weinig ingerimpeld en rondom

het jakje gezet en loopt van de borstplooi tot aan het uitsnijd-

sel van den hals smaller ― tot op eene breedte van 2 d. toer. ―

Om het aanzetten van de kant te bedekken legt men er zoo

als de afbeelding dit aangeeft een rij groote zwarte kralen op

die ― de dunte der stof, geweven kant in aanmerking geno-

men ― eerst digt naast elkaar op een smal veterbandje worden

genaaid. Met het smallere kantje garneert men ― zie de af-

beelding ― de spits toeloopende insnijding in de mouw, deze

wordt van onderen met een lus 10 d. lang uit een entre-

deux van zwarte kant bestaande, waarop kralen zijn genaaid, bij elkaar gehouden.

Gehaakte rozetten.

Afbeelding No. 20. Haakgaren No. 150, en eene zeer fijne haaknaald.

Deze kantachtige rozetten met fijn garen gehaakt, zijn door het aan elkander zet-

ten bijzonder geschikt voor kragen, tusschenzetsels, overtrekken voor toiletkus-

sens enz., van grover stof vervaardigd zijn zij voor antimacassers, tafelkleeden en

dergelijke voorwerpen aanbevelenswaardig.

Men begint elke rozet in het midden, zet hiervoor 8 kettingst. op, haakt 1

stokje in den eersten opzetsteek, dan * 4 kettingst., 1 st. in den 1sten opzet-

steek, van * af wordt nog driemaal

herhaald; vervol-

gens 4 kettingst.,

1 h. v. st. in den

4den van

de 8 opzet-

steken. Men

heeft nu 6

stokjes in

den 1sten

opzetsteek

vereenigd

en begint

gedurig in

verband

voortwer-

kende, de

bladeren

van de rozetten die van het midden uit gehaakt worden.

Eerste blad.

1ste toer. 18 kettingst., 1 st. in den 13den van deze 18 kettingsteken,

zoodat de 5 laatste kettingsteken eene lus vormen; 2 kettingst., 3 st. elk

door 2 kettingst. en 2 opzetst. gescheiden, 2 kettingst., 1 h. v. st. in

den laatsten van de 18 kettingst.

2de toer. 2 v. st. in de eerste uit 2 kettingst. bestaande opening

van dit blad, 2 door 1 picot gescheiden v. st. in de volgende opening,

(voor een picot haakt men 5 kettingst. en in den voorafgaanden v. st. 1

h. v. st.); 2 v. st. in de volgende opening, 1 picot,

2 v. st. in de daaropvolgende opening, 1 picot, 7

v. st. in de nu volgende 5 kettingst., dan aan de

andere zijde van het blad: 1 picot, 2 v. st., 1 picot,

2 v. st., 2 door 1 picot gescheiden v. st., 2 v. st.

in de 2 laatste kettingst. van het blad, 1 h. v. st.

in dien steek van waar het blad begonnen is; 5 v.

st. in de volgende 4 kettingst. van den kring stokjes

in het midden van de rozet.

Van hier af begint men het

Tweede blad.

1ste toer. 22 kettingst., die men met 1 v. st. in

den 2den kettingst. tot eene lus verbindt.

2de toer. 1 v. st. in elk van de 21 kettingst., in

den 11den steek haakt men evenwel 1 v. st., 1 ket-

tingst., en 1 v. st., om de punt van het blad te vor-

men. Om van deze tot aan den volgenden toer over

te gaan werkt men 1 h. v. st. in den nog overge-

bleven opzetsteek van het blad.

3de toer. * 3 v. st. in de naastbijzijnde 3 v. st.

van den vorigen toer, 1 picot, van * af wordt nog

tweemaal herhaald; dan v. st. tot aan de punt, waarbij men evenals in den vorigen toer meerdert en dan de

andere helft van den toer als de eerste helft

werkt. vervolgens weder 5 v. st. in de vol-

gende opening van de middelste figuur, van hier

werkt men nu weder het volgende blad.

Men werkt 6 bladeren de beide be-schrevene natuurlijk afwisselend; dan verbindt men den draad en hecht hem

weder op nieuw aan de punt van het blad

aan waarna men de 2 volg. toeren haakt.

1ste toer. 1 v. st. aan de punt van

een blad * 4 kettingst., 1 picot naar

beneden, dat wil zeggen dat het pi-

cot naar onderen gekeerd moet liggen

(men werkt hiervoor 5 kettingst., keert

de haaknaald met de er op zijnde ste-

ken terug of naar de regter zijde,

steekt deze rigting behoudende van bo-

ven naar beneden in den 1sten van de

5 kettingst., en haakt dan 1 h. v. st.) 4

kettingst., 1 picot naar beneden, 4 ket-

tingst., 1 picot naar beneden, 4 kettingst.

1 v. st. in de punt van het volgende blad;

van * af wordt nog 5 maal herhaald.

[4 Junij 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 101

No. 21. Rand in oostersch borduurwerk.

No. 24. Gehaakte kraag voor kinderen.

No. 23. Zomerkleedje, knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. V, Fig. 13―18.

No. 20. Gehaakte rozetten.

No. 22. Rand in oostersch borduurwerk.