2de toer. * 4 v. st. in de naastbijzijnde 4 kettingst., 1 picot
naar boven, 4 v. st. in de 4 volgende kettingst., van den vo-
rigen toer, 1 picot blaadje dat is: (1 kettingst., 1 picot, 1 ket-
tingst., 1 picot, 1 kettingst., 1 picot, 1 kettingst., 1 v. st. in
den vasten steek van de 3 picots), 4 vaste steken in de 4 vol-
gende kettingst., 1 picot, 5 v. st. in de volgende 5 steken,
dan 1 picotblaadje; van * af nog 5 maal herhalen.
Nadat men het genoegzame aantal rozetten vervaardigd heeft,
naait men ze volgens afbeelding No. 20 aaneen, doch wanneer
ze voor een ander doel bestemd zijn, worden zij volgens hare
bestemming geplaatst; evenwel is het beter bij
het haken van den laatsten toer, de rozetten aan
elkander te verbinden, daar dit veel steviger is
dan het aan elkander naaijen.
Twee randen in oostersch bor-
duurwerk.
Afb. No. 21 en 22.
De garnituren voor beduïen, blousen en para-
sols zijn nog altijd uit sterk sprekende soms zeer grillig dooreen gemengde kleuren zamengesteld,
er worden heden ten dage zeer door de mode be-
gunstigd. Wij geven hiernevens onder de afbeel-dingen No. 20 en 21 twee randen in oosterschen stijl, die men voor verschillende kleedingstukken,
voor mantels, jaquetten, paletots enz. kan gebrui-
ken.
De keus der kleuren hangt bij het bewerken der randen ge-
heel van den persoonlijken smaak af, hoewel het voorwerp dat
men er mede garneren wil wel degelijk in aanmerking komt.
De omtrekken der figuren moeten met den kettingsteek, de ruimte
binnen in met den platten of den kettingsteek ingevuld, en bei-
den met sterk afstekende kleuren gewerkt worden.
Zomerkleedje.
Afb. No. 23. Knippatr., keerz. v. h. Suppl. No. V, Fig. 13―18.
De mode is de vriendin der jeugd, en heeft haar altijd iets
liefs en bevalligs te geven. Hiervan kan men zich bij het zien van dit zomer-
kleedje weder overtuigen, dat voornamelijk aan onze jeugdige abonnées ter vol-
tooijing van haar zomertoilet wordt aangeboden. Het kleedje heeft eene van vo-
ren uitgesneden taille met eene fichu, zoodat het even praktisch voor het gebruik
als gracieus van vorm kan genoemd worden. Het eenvoudige garnituur bestaat
uit een taffen boordseltje rondom de fichu, uit een ingeregen koordje en met taf
overtrokken knoopen, waarmede het lijf gelijktijdig aan de voorzijde gesloten wordt. Eene dunne, lichte stof zooals mousseline, tarlatan of iets dergelijks zou
zeker voor dit model het meest doelmatig zijn, men kan het lijf naar verkiezing
met eene lange mouw met doffen van dezelfde stof, of ook zoo als de afbeelding
dit aangeeft met eene, uit neteldoek of tulle vervaardigd dragen. Zulk eene soort
van mouw kan, daar zij uit een regten lap van de
vereischte lengte en
breedte bestaat zeer
goed zon-der een af-
zonderlijk
knippatroon vervaardigd
worden,
waarom wij
het voldoen-
de hebben
geacht om
slechts eene
korte on-
dermouw
die men
naar verkiezing alleen uit voering kan knippen, te geven. Ook
kan men naar ons knippatroon de taille zoowel van voren als
van achteren laag uitsnijden en er dan eene afzonderlijke
fichu op dragen.
Fig. 13 tot 18 geven de helft van de knippatronen van dit
model aan; men moet dus naar elk zoowel uit de bovenstof als
uit voering twee gelijke stukken knippen, behalve den rug die
aaneen wordt gesneden door de middellijn op de dubbel toege-
vouwen stof te leggen. Zooals wij hierboven reeds aanmerkten
kan men ook den rug, volgens de dunne lijn die
wij hiervoor op Fig. 16 aangeven, laag uitgesneden en er ook een afzonderlijk gedeelte van de fichu met een
afgeknotte punt zoo lang als men die, over de dunne
lijn heen wil laten komen, naar knippen. Nadat in
de voorstukken de borstplooijen zijn gelegd, wordt
het regter gedeelte met de voorgeteekende knoops-
gaten, het linker met de noodige knoopen voor-zien en dan eerst het achterste zijpand Fig. 15
van A tot B en van B tot C op den rug ge-
stikt; vervolgens verbindt men de overige stuk-
ken volgens de overeenstemmende letters op de knippatronen. Het gedeelte van de fichu Fig. 17 wordt hierbij op den schoudernaad van J tot H
medegevat waarna men aan den rand van onderen de twee voorgeteekende plooijen legt. Langs de verschillende naden van het lijf worden aan den
verkeerden kant dunne baleintjes gehecht. De korte mouw, die men alleen uit voering kan knippen
wordt van K tot L toegenaaid, en zoodanig in
het armsgat gezet dat K op dezelfde letters van
het voorstuk valt. Het lijf wordt van onderen
met een ingenaaid koordje geboord en ook van
boven om het uitsnijdsel van den hals, waarbij
men dit een weinig innaait. Het spreekt van
zelf dat als de taille zoowel van achteren als
van voren is uitgesneden, zij dan ook ge-
heel in de rondte moet geboord worden.
Op het knippatroon hebben wij de
breedte voor het boordsel van de
fichu aangegeven, het loopt om den
hals heen en langs de voorstukken
tot aan den schoudernaad.
Gehaakte kraag voor
kinderen.
Afbeelding No. 24. Fransch
haakgaren No. 20.
Ofschoon deze kraag niet tot het
eenvoudigste haakwerk behoort,
daar het zeer zuiver en stijf gehaakt moet worden, beloont het evenwel
ruimschoots de moeite omdat het een bijzonder goed effect maakt, vooral
ook eene andere stof nemen en met ruches, kanten, nagebootst
koraal en grelots zou kunnen versieren. Verder kan met het ja-
quetje zoo als wij dit op de afbeeldingen te zien geven zoo wel
op een hoog- als op een laaguitgesneden lijf dragen; in het
eerste geval heeft het dan in overeenstemming met den thans
heerschenden smaak slechts een jockey. Men vergelijke afbeel-
ding No. 19.
Uit de stof die men er voor gebruiken wil, worden naar elk
der Fig. 19 en 20 twee stukken, naar Fig. 21 een stuk aaneen
geknipt, waarbij men de lijn die het midden aangeeft op de
dubbel toegevouwen stof legt. Als de borstplooi-
jen in de voorstukken punt aan punt tot ster zijn
genaaid dan zet men de Fig. 19, 20 en 21 naar
de overeenstemmende teekens met een digten voor-steeknaad aan elkaar en boort daarna zoo wel de
inslagen van de naden als de buitenranden van
het jaquetje met een smal taffen lintje of een schuin
reepje taf. Voor elke mouw worden naar Fig. 22
twee gedeelten geknipt, de afwijkende lijnen ge-
ven den omtrek van het onderste gedeelte aan;
het puntig toeloopend uitsnijdsel komt zoo als wij
dit op de afbeelding No. 18 en op het bedoelde knippatroon hebben voorgeteekend alleen op het bovenste gedeelte van de mouw voor. De naden
van de mouw worden even als die van het jaquetje
uitgevoerd en de rand van onderen geboord, waarna zij met V op V van het voorstuk in het armsgat wordt gezet. Voor de kant waarmede het jaquetje
wordt gegarneerd heeft men 4 ned. el 6 d. breed en 2 el 3 d.
breed noodig. Deze wordt een weinig ingerimpeld en rondom
het jakje gezet en loopt van de borstplooi tot aan het uitsnijd-
sel van den hals smaller ― tot op eene breedte van 2 d. toer. ―
Om het aanzetten van de kant te bedekken legt men er zoo
als de afbeelding dit aangeeft een rij groote zwarte kralen op
die ― de dunte der stof, geweven kant in aanmerking geno-
men ― eerst digt naast elkaar op een smal veterbandje worden
genaaid. Met het smallere kantje garneert men ― zie de af-
beelding ― de spits toeloopende insnijding in de mouw, deze
wordt van onderen met een lus 10 d. lang uit een entre-
deux van zwarte kant bestaande, waarop kralen zijn genaaid, bij elkaar gehouden.
Gehaakte rozetten.
Afbeelding No. 20. Haakgaren No. 150, en eene zeer fijne haaknaald.
Deze kantachtige rozetten met fijn garen gehaakt, zijn door het aan elkander zet-
ten bijzonder geschikt voor kragen, tusschenzetsels, overtrekken voor toiletkus-
sens enz., van grover stof vervaardigd zijn zij voor antimacassers, tafelkleeden en
dergelijke voorwerpen aanbevelenswaardig.
Men begint elke rozet in het midden, zet hiervoor 8 kettingst. op, haakt 1
stokje in den eersten opzetsteek, dan * 4 kettingst., 1 st. in den 1sten opzet-
steek, van * af wordt nog driemaal
herhaald; vervol-
gens 4 kettingst.,
1 h. v. st. in den
4den van
de 8 opzet-
steken. Men
heeft nu 6
stokjes in
den 1sten
opzetsteek
vereenigd
en begint
gedurig in
verband
voortwer-
kende, de
bladeren
van de rozetten die van het midden uit gehaakt worden.
Eerste blad.
1ste toer. 18 kettingst., 1 st. in den 13den van deze 18 kettingsteken,
zoodat de 5 laatste kettingsteken eene lus vormen; 2 kettingst., 3 st. elk
door 2 kettingst. en 2 opzetst. gescheiden, 2 kettingst., 1 h. v. st. in
den laatsten van de 18 kettingst.
2de toer. 2 v. st. in de eerste uit 2 kettingst. bestaande opening
van dit blad, 2 door 1 picot gescheiden v. st. in de volgende opening,
(voor een picot haakt men 5 kettingst. en in den voorafgaanden v. st. 1
h. v. st.); 2 v. st. in de volgende opening, 1 picot,
2 v. st. in de daaropvolgende opening, 1 picot, 7
v. st. in de nu volgende 5 kettingst., dan aan de
andere zijde van het blad: 1 picot, 2 v. st., 1 picot,
2 v. st., 2 door 1 picot gescheiden v. st., 2 v. st.
in de 2 laatste kettingst. van het blad, 1 h. v. st.
in dien steek van waar het blad begonnen is; 5 v.
st. in de volgende 4 kettingst. van den kring stokjes
in het midden van de rozet.
Van hier af begint men het
Tweede blad.
1ste toer. 22 kettingst., die men met 1 v. st. in
den 2den kettingst. tot eene lus verbindt.
2de toer. 1 v. st. in elk van de 21 kettingst., in
den 11den steek haakt men evenwel 1 v. st., 1 ket-
tingst., en 1 v. st., om de punt van het blad te vor-
men. Om van deze tot aan den volgenden toer over
te gaan werkt men 1 h. v. st. in den nog overge-
bleven opzetsteek van het blad.
3de toer. * 3 v. st. in de naastbijzijnde 3 v. st.
van den vorigen toer, 1 picot, van * af wordt nog
tweemaal herhaald; dan v. st. tot aan de punt, waarbij men evenals in den vorigen toer meerdert en dan de
andere helft van den toer als de eerste helft
werkt. vervolgens weder 5 v. st. in de vol-
gende opening van de middelste figuur, van hier
werkt men nu weder het volgende blad.
Men werkt 6 bladeren de beide be-schrevene natuurlijk afwisselend; dan verbindt men den draad en hecht hem
weder op nieuw aan de punt van het blad
aan waarna men de 2 volg. toeren haakt.
1ste toer. 1 v. st. aan de punt van
een blad * 4 kettingst., 1 picot naar
beneden, dat wil zeggen dat het pi-
cot naar onderen gekeerd moet liggen
(men werkt hiervoor 5 kettingst., keert
de haaknaald met de er op zijnde ste-
ken terug of naar de regter zijde,
steekt deze rigting behoudende van bo-
ven naar beneden in den 1sten van de
5 kettingst., en haakt dan 1 h. v. st.) 4
kettingst., 1 picot naar beneden, 4 ket-
tingst., 1 picot naar beneden, 4 kettingst.
1 v. st. in de punt van het volgende blad;
van * af wordt nog 5 maal herhaald.
[4 Junij 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 101
No. 21. Rand in oostersch borduurwerk.
No. 24. Gehaakte kraag voor kinderen.
No. 23. Zomerkleedje, knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. V, Fig. 13―18.
No. 20. Gehaakte rozetten.
No. 22. Rand in oostersch borduurwerk.