na plaatst men er volgens afb. No. 14 op regel-
matigen afstand van 5 duim aan elke zijde de 3
kleine knoopjes aan, die in vereeniging met de ket-
tingsteeklussen tot sluiting van de tasch moeten
dienen. Het hengsel bestaat uit een 30 d. langen
en 5 steken breeden in gedurige afwisseling van 16
toeren rood en 8 toeren zwart gebreide strook, waar
in het midden insgelijks kwikpaarlen zijn ingebreid of opgenaaid worden; zij is gevoerd met een eind
taffen lint 38 d. lang en 2½ d. breed en van onde-
ren met kleine taffen strikken versierd. Het aan
elke zijde 4 duim overstekend eind taffen lint, wordt
in het midden in de lengte doorgeknipt, gezoomd
en dan aan elken zijnaad van de tasch van binnen
tegen genaaid. Deze kleine split dient voor het
doorsteken der breidopjes of van den koker.
Jaquette “Zuleima.”
Afb. No. 16 en 17. Knippatr.
keerz. v. h. Suppl. No. I.
Fig. 1―7.
Hoewel dit jaquetje wel wat in het oogvallend vreemd is opge-
maakt en gegarneerd, zoo zal het toch om het élégante en gedistin-
geerde in den smaak van vele da-mes vallen. Ons model is ver-vaardigd uit zijden reps in eene staalblaauwe kleur, het garnituur bestaat uit oostersch, met zijde gevoerd borduurwerk. Dit gar-
neersel komt in smalle randen voor
op de mouwen, rondom den hals die van voren en van achteren met een punt is uit-gesneden en aan den rug en de voorstukken in revers die breed
uitloopen. Het
garnituur wordt voltooid met eene franje van eene schitte-
rende kleur, die echter in overeenstemming met het bor-
duurwerk moet zijn. aan de hoeken voor aan het uit-
snijdsel van den hals wordt de jaquette door een strik
op dezelfde wijze als de randen vervaardigd, digt ge-
maakt. Wil men naar ditzelfde model een eenvoudiger
jakje maken dan kan men het bijv. van de stof
van den japon nemen, het garnituur namelijke
de randen en de revers van gekleurd lint of ree-
pen cotton silk vervaardigen en dit met zwart kanten tusschenzetsels met passement en kralen
grelots voltooijen.
Op de keerzijde van het Supplement vindt men
onder No. I, Fig. 1―7 de knippatronen voor
de jaquette, waarnaar men uit de bovenstof en uit voering (hiervoor kan men marcelline of eene andere dunne stof nemen) naar elk twee gelijke deelen knipt, voor de mouw Fig. 6 evenwel vier stukken namelijk voor elke mouw twee, waarbij men op de afwijkende lijnen voor het onderste
gedeelte hebbe te letten. Als de borstplooijen in
de voorstukken zijn gelegd van punt tot ster, en
de twee gedeelten van den rug met elkaar ver-
bonden, dan zet men ook de overige stukken volgens de overeenstemmende letters op de knippatr. aan elkaar. Dan worden er, in geval dat men hetzelfde
garnituur van ons model wil nemen
de beide gedeelten van de revers, die
eerst naar Fig. 4 en 5 geknipt en met
het voorgeteekende oostersch borduur-werk versierd moeten zijn opgelegd; dit
borduurwerk kan men met koordzijde van
eene levendige kleur in den point russe zoowel als met den ketting-,
platten- of
Taschje voor brei-
werk.
Afbeelding No. 14 en 15.
Roode en zwarte zephirwol,
2 fijne breinaalden, kwik-
paarlen, 6 spitse stalen
knoopen, 120 duim rood
taffen lint 2½ Ned. d.
breed.
Afbeelding No. 14 stelt
een zeer fraai breitaschje voor, waarvan de uitvoering zoo gemakkelijk is, dat het voor de jeugdige werksters
een welkom handwerk zal we-
zen. Het regt breijen vereischt weinig oefening, zoodat de kleine gemakkelijk met een
eigenhandig ver-
vaardigd werk groot-
moeder of tante op
haren geboortedag zal kunnen verras-
sen.
Ons origineel is
afwisselend met roo-
de en zwarte wol ge-breid en met rijen kwikpaarlen ver-sierd. Afb. No. 15 geeft een gedeelte van het breiwerk in oorspronkel. grootte te zien. ter ver-vaardiging van dit werk rijgt men eerst de paarlen door mid-
del van eene
tapisserienaald aan de roode en zwarte wol, zet den met de zwarte
wol 46 steken op eene tamelijke fijne naald en breit gedurig regts heen en weder, 8 toeren met de zwarte en 16 toeren met de roode wol,
waardoor de op afb. 14 en 15 voorgestelde strepen gevormd worden.
Bij elken 4den toer echter, dus gedurig aan dezelfde zijde, breit men
in regelmatige tusschenruimten van 8 steken, een paarl mede in; is
deze bewerking voor de kleine
handen nog te moeijelijk, dan kan men even goed de paar-len later door het opnaaijen er tusschen voegen. Heeft men op de beschrevene wijze
15 strepen gewerkt dus we-der met zwart afgesloten, zoo kant men * 6 steken regt af,
laat de 2 volgende steken van de naald glijden en herhaalt
van * af tot aan het einde van
den toer; daarna lat men
de beide van de naald afge-laten steken door middel van eene breinaald de lussen los
makende, tot aan het opzetsel van het werk doorzakken. Ver-volgens naait men elk van de beide dwarszijden van het brei-
werk van het midden af, aan
de verkeerde zijde te zamen en haakt rondom den bovenrand van het taschje een uit drie toeren bestaand randje als volgt:
1ste toer. Met de roode wol
in elken kantsteek van het brei-
werk 1 halve vaste steek.
2de toer. Geheel stokjes, doch deze worden over een dun zwart elastiek koordje gewerkt; het laatste wordt na voltooijing van het randje tot op 25 duim wijdte
ingehaald.
3de toer. Met de roode wol
in elk stokje 1 vaste steek. Daar-
100 DE GRACIEUSE. [4 Junij 1865. 3e Jaargang.]
moesjessteek uitvoeren; de moes-
jes kunnen ook door zwarte kra-
len van middelmatige grootte ver-vangen worden. Wij hebben met opzet een zeer eenvoudig figuur voor het borduurwerk gekozen, men zal dit dus gemakkelijk op de andere knippatronen kunnen overbrengen. Nu worden de bo-
vengenoemden gedeelten rondom met een reepje gekleurde taf ge-boord, van onderen aan fig. 4 eene franje gezet en deze stuk-
ken langs de voorgeteekende glad-de lijn voor het belegsel op de knippatronen aangegeven, op het
jaquetje genaaid; Fig. 4 moet
met G en H op dezelfde letters
aan het uitsnijdsel van den
hals, J op J van het voor-
stuk en Fig. 5 met J en
K op de gelijkluidende
letters van het voorstuk en het zijpand vallen. Nadat de twee gedeel-ten van de mouw van
L tot M en van N tot
O, tevens met de voe-ring, aan elkaar zijn verbonden, en de mouw aan den rand van on-deren met het garni-tuur, van boven met
de jockey is voorzien ― deze wordt natuurlijk ook eerst gegarneerd en met P en ster op de overeenstemmende tee-
kens aan den bo-
venrand van de mouw gezet wordt de laatste ― alzoo met de jockey in het
armsgat genaaid met O op O van het voorstuk, na alvorens in het
onderste gedeelte van de mouw eene plooi gelegd te hebben door kruis
op het daarnaast liggende punt te hechten. Nu zet men aan de hoeken
van voren aan het uitsnijdsel van den hals haken en oogen en om
deze te bedekken naar de af-
beelding No. 16 een strik. Hier-voor neemt men een reep 50
d. lang en 18 d. breed van de
stof van het garnituur en ver-
siert hem met het borduur-
werk met franje en met een
boordseltje.
Jaquette “Dentylla.”
Afb. No. 18 en 19. Knippatr,
keerz. v. h. Supplement
No. VI. Fig. 19―22.
Hoewel dit jaquetje oogen-schijnlijk niet bijzonder rijk is gegarneerd, zoo kan het, uit-hoofde van de stof waaruit het
is vervaardigd zeer goed bij een élégant toilet gedragen wor-den. Ons model in
het “Figaro” fatsoen,
bestaat uit zwarte geweven kant, het garnituur uit een kanten volant en groote zwarte kra-len, die zoo als men dit op het plaatje zien kan overal om de kanten volant
heenloopen. Het
spreekt van zelf
dat men naar
goedvinden ook
witte kant en
No. 16 en 17. Jaquette “Zuleima.” Voor- en achterzijde. Knippatr. keerzijde van het Supplement No. I. Fig. 1―7.
Jaquette “Dentylla.” Knippatroon, keerzijde v. h. Supplem. No. VI. Fig. 19―22.
No. 19. Achterzijde.
No. 18.Voorzijde.