30 DE GRACIEUSE. [4 Februarij 1865. 3e Jaargang.]
als de afbeelding voorstelt, 8 zulke puntjes tusschen de naar elkander toeloo-pende stokjestoeren gewerkt zijn.
Chambercloak voor heeren.
Afbeelding No. 31. Knippatroon, keerzijde van het
Suppl. No. VIII, Fig. 25―28.
Deze gemakkelijke en doelmatige kamerjapon kan
men van elke zachte wollen stof vervaardigen, zoowel
van cachemir in een rijk turksch patroon, als van ge-
ruit of effen gekleurd flanel of eindelijk van het een of
ander stokje, half zijde half katoen. Is de bovenstof dik
dan wordt de chambercloak niet gevoerd, anders kan men den kamerjapon dun watteren en met eene ligt
zijden stof, met mousseline de laine of iets dergelijks
voeren. Als garnituur neemt men veelal dik gedraaid
zijden koord, zoogenaamd cordon en olijfvormige of
langwerpige knoopen, zoo als men dit op de afbeel-
ding zien kan; de chambercloak wordt dikwijls in het
geheel niet gegarneerd en dan bestaat het eenige ver-
siersel uit lussen uit de stof zelve vervaardigd om den
kamerjapon vast te maken, en uit een dik koord met
kwasten, dat hem om het middel vasthoudt. Men
neemt den kraag en de
omslagen op de mouwen
dikwijls van fluweel. Wij
geven het patroon van het
voorstuk en den rug tot
slechts even over het mid-
del; men moet den chamber-
cloak bij het knippen de ver-
eischte lengte geven, men heeft
daarbij slechts de rigting van de
pijlen te volgen die bij de zijlijnen
op het patroon zijn aangegeven.
De bovengedeelten van de stof
worden, ook al voert men den ka-
merjapon, afzonderlijk aan elkaar
verbonden, eerst naait men in elk
voorstuk de plooi op fig. 25 door eene gladde lijn aangeduid, van A aan A
tot B vast. Langs de dubbele lijn
B op het patroon knipt men het
insnijdsel voor den zak, dien
men naar verkiezing tus-
schen de bovenstof en de
voering, of wel ge-
heel naar binnen kan laten hangen. Onder den arm wordt het voorstuk met den rug van C tot aan den rand van onderen, op den schouder van D tot E
aaneengenaaid en daarna de inslagen van den naad platgestreken. De gewatteerde voering waar men soms nog gaas tusschen voegt, (de watten moet men natuurlijk goed doorrijgen), wordt nu onder
het overtrek vastgehecht en wel langs de naden de eene zijde van de voering terwijl men met de andere den
naad overnaait. De kleine kraag waarvan wij Fig. 27 de helft geven zet men van achteren in het midden G op
G, van voren F op F zoodanig rondom het uitsnijdsel van den hals van den chambercloak, dat de kraag zich
tusschen de bovenstof en de voering in bevindt. Nu wordt de kamerjapon langs den geheelen buitensten om-
trek met lint geboord, ook kan men er een rond koord, tegenzetten; in dit geval moet echter de bovenstof en
de voering tegen elkaar in geslagen en dan met een zoomsteekje op elkander worden genaaid. Op de afbeelding
No. 31 kan men verder zien waar men het garnituur, de knoopen en lussen, om den chambercloak vast te
maken, moet aanzetten; het koord met kwasten versierd, en
dat ongeveer 200 d. lang moet zijn, hecht men in het midden
van de lengte op de hoogte van het middel op den rug vast.
De mouw (in het patroon fig. 28 moesten wij een kleinen om-
slag leggen) wordt eerst van H tot J aaneengenaaid, van on-
deren geboord en dan zoodanig in het armsgat gezet, dat H
van de mouw op H van den rug fig. 26, en K van de mouw op K van het voorstuk sluit.
Knoopwerk voor jagt- of reistasschen,
als ook voor visch- of groentenetten, enz.
Afbeelding No. 32―35.
Thans geven wij eene beschrijving van het knoopwerk van de jagttasch, die wij onder afbeelding No. 22 van
het eerste nommer van dezen jaargang aan onze lezeres-
sen hebben voorgesteld. Afb. No. 32 geeft slechts ver-
kleind de helft van het boven gedeelte van de tasch,
waarvan de bovenrand van de beide geknoopte gedeelten
door een rijkelijk 1 Ned. duim breeden lederen riem ge-
vormd wordt, die om de draden van het knoopwerk te
kunnen doorhalen van gaatjes moet worden voorzien.
Zoo als afbeelding No. 32 duidelijk voorstelt, heeft de boventasch in het midden eene tamelijk groote
ruit, omgeven van een breeden rand; het eenvoudige kleine patroon hiervan, wordt meestal voor de
achterzijde van de tasch gebezigd. Voor het geruite patroon van de boventasch zijn 10 gaten in den
riem noodig, die in het midden eene lengte van 24 Ned. duim moeten beslaan, ofschoon de lederen
riem van ons origineel 37―38 duim lang is; de gaten moeten echter op regelmatigen afstand van
elkander geplaatst worden; aan elke zijde, ook van het laatste gat afgerekend, worden dan nog 4
gaten op dezelfde hoogte doch ruim 1 Ned. duim van elkander ingeboord.
De riem voor het achtergedeelte van de tasch moet met eene rij gaten
ruim 1 Ned. duim van elkander worden voorzien.
Om het middelste geruite patroon volgens No. 33 in origineele grootte
voorgesteld te bewerken, knoopt men eerst in elk gat
twee draden van 500 en twee van 200 Ned. duim
lengte in, die even als eene franje zoodanig in
het midden van de lengte worden genomen, dat
elke draad in twee gelijke draden neêrhangt. Elke uit 8 draden bestaande streng, deelt men in 4 draden af, namelijk 2 korte en 2 lange draden,
terwijl men de lange draden bezigt om te knoo-
pen en de korte draden voor het inleggen, dus
om over te knoopen gebruikt; nu knoopt men
met de beide lange draden zoodanig als op af-beelding No. 33 door a is aangewezen, die den
knoop los ineengestrengeld voorstelt. Door de knoop gedurig op dezelfde wijze te vervaardigen, ontstaat de kronkeling van het stokje van de ruit. Men werkt eerst op de gewone wijze gedurig met de 4 draden 12 knoopen; en verbindt dan de
beide stokjes, daar men met de beide draden van een stokje waarmede men knoopt, een knoop
over de 6 draden van de beide te zamen gevoegde
stokjes werkt, zoo
als de afbeelding door
b aantoont. Dan ver-
deelt men de beide stren-
gen weder, en werkt met
elke streng afzonderlijk 12
knoopen, verbindt daarna
wederom de beide stokjes,
zoo als voor het geruite pa-
troon vereischt wordt. Aan de
buitenste stokjes aan elke zijde
moeten 24 knoopen gewerkt wor-
den, daar niet een stokje, maar
twee aan de zijde een ruit kunnen
vormen. Om den naar onderen toe
wijder wordende vorm voor de tasch
te verkrijgen, bevestigt men aan
elke zijde van de ruiten, nog
tweemaal eene nieuwe streng
draden, aan de buitenste rui-
ten, en wel de eerste maal
aan de 2de en de tweede maal aan de
5de rij ruiten. Afbeelding No. 32 stelt
dit duidelijk voor. Nadat men ― van bo-
ven afgeteld ― 7 onder elkander liggende ruiten geknoopt heeft, laat men aan elke zijde nu en dan gedurig de buitenste streng
los hangen, zoodat het hierdoor naar on-
deren wordt afgerond, zooals No. 32 voor-
stelt. Men werkt op dezelfde wijze voort
tot aan het digtknoopen van de negende ruit, die van onderen open moet blijven. Daarna knoopt
men aan eene zijde van het reeds voltooide geruite patroon in het naast aan liggende gat van den
lederen riem 2 draden van 400 en 1 draad van 200 Ned. duim lengte, doch zoodanig dat 2 einden
hiervan 300 en de 4 overige einden 100 Ned. duim lang nederhangen. Met deze draden werkt men
het verbindingsstokje dat de tasch van den rand afscheidt, dat afzonderlijk gewerkt wordt, en zoo
lang genomen moet worden, dat het geruite patroon hierdoor wordt ingesloten en aan de tegenovergestelde zijde in het gat wordt bevestigd. Daar dit stokje niet
moet draaijen zoo als bij de ruit, wisselt men om den
anderen den langen draad waarmede men knoopt zoo-
danig af, als afbeelding No. 34 door a aantoont.
Daarna worden alle los hangende draden van de rui-
ten door eene tapisserie- of stopnaald voorzigtig door
het afscheidingsstokje gehaald om voor het werken van den rand gebezigd te kunnen worden; de ontbrekende
draden worden, zoo als afbeelding No. 34 door b aan-
toont, door het stokje gehaald. Aan de zijde van de
tasch worden, tot verbinding van deze met den rand,
ook eenige draden door het stokje van de ruit en het verbindingsstokje gehaald (zie afbeelding No. 32). Voor
elke streng voor den rand haalt men 2 draden elk van
180 Ned. duim lang door, die in 4 einden van gelijke
lengte moeten neêrhangen. De afstanden van de door te halen draden moeten volgens de afbeeldingen No. 33 en
34 genomen worden.
Wij zijn steeds gewoon de afbeeldingen die wij ge-
ven zoo naauwkeurig en zoo getrouw naar de natuur
af te teekenen dat wij wel haast geneigd zouden zijn de uitvoerige beschrijving van dezen en derge-
lijke knoop-, haak- of breisteken achterwege te laten. Men kan toch steeds zoowel op deze als op
de meeste afbeeldingen in de Gracieuse de draden en steken tellen. Aan eerstbeginnende willen wij
het echter zoo gemakkelijk mogelijk maken, door haar in de gelegenheid te stellen het een met
het ander te vergelijken, en zonder nader onderrigt deze zoo zeer gezochte handwerken te kunnen vervaardigen.
No. 30. Geborduurde letters van L tot S. (De letters van A tot K, van hetzelfde alphabet vindt men in het vorige nummer, bladz. 14.)
No. 29. Gehaakte kant.
No. 28. Hoog lederen dameslaarsje.
No. 27. Hoog lederen dameslaarsje.
No. 26. Hangtasch. Kralenwerk. Heflt van de oorspronkelijke grootte. Knip-
patroon, voorzijde van het Suppl. No. VI, Fig. 21 en 22.