In het vervolg wordt de draad der aan-
geregen kraal gedurig door de naastbij-
zijnde vooruitstekende kraal van
de vorige rij geregen, overigens niet
heen en weder maar in de rondte ge-
werkt, daar men aan het einde van de
figuur den draad door meer kralen haalt,
zonder op nieuw kralen te namen. Men
rijgt eerst 1 zwarte, dan 1 blaauwe en
nog 1 zwarte kraal aan eene zijde aan,
haalt den draad door de tweede zwarte
randkraal om ook aan de andere zijde
de 3 reeds genoemde kralen aan te rij-
gen, haalt daarna den draad door de
beide zwarte randkralen, rijgt dan eerst
aan de een dan aan de andere zijde 2 zwarte kralen en voltooid het figuur,
door den draad weder terug te rijgen
en in het midden aan elke zijde 1
zwarte kraal te werken, zoo als de
afb. naauwkeurig aantoont. Ons
origineel heeft 19 dusdanige
figuren, die allen op de be-
schrevene wijze worden
bewerkt; voor van on-
deren aan de ronding en van boven aan den
rand, heeft men 7 hal-
ve figuren te vervaardi-gen, waarvan de be-werking van zelve blijkt. Na voltooijing der figuren verbindt men deze met glaskra-len, zooals de afbeel-
ding van de tasch dui-
delijk aantoont. Aan
den bovenrand van het kralengedeelte haalt men een dun omwoeld ijzerdraad door de bo-venste rij kralen, om
hem stevigheid te
geven; de afge-
ronde bui-
tenrand
wordt door eene afzonderlijke rij kralen omgeven, daar men zooals de afbeelding aanwijst, aan den bovenrand gedurig eenige kralen aanrijgt,
om de tusschenruimte van het eene figuur tot het andere te vullen. Aan
de buitenste rij kralen rijgt men alsdan de franje
aan, die zooals zigtbaar is van boven smal
doch naar onderen toe langer en digter in
elkander wordt, en uit afzonderlijke
ineengestrengelde lussen bestaat. Voor
het donkere ondergedeelte van de
lussen rijgt men 1 blaauwe, 1 zwar-
te, 1 spiegel, 1 zwarte en 1 blaauwe
kraal aan, het getal der aan beide
zijden aan te rijgen glaskralen hangt
van de lengte der slinger af die dui-
delijk door de afbeelding worden
voorgesteld. nadat de bordpapieren
gedeelten van de tasch, waarin van
boven in het midden een ring
moet worden geslagen, om aan te kunnen hangen, volgens de overeenkomende teekens van het patroon in elkander gezet zijn, naait men met een dikke naald en een dubbel genomen draad dikke koordzijde de kleur
van het calico, het kralen-
werk over den kan aan het bordpapier, zooda-
nig, dat de kralenslin-gers los naar buiten hangen. Om het aan-zetten van de franje aan het kralenwerk te bedekken, plaatst men er een gevlochten kra-len garnituur op,
waarvoor men 1 rij
zwarte, 1 rij witte en 1 rij blaauwe kralen
aan een dikken draad rijgt, deze drie rijen ineenstrengelt en er op bevestigt.
van den vorigen toer overslaat, 5 v. st. Van * af wordt herhaald.
5de toer. * 6 v. st. op de 6 eerste steken van
den vorigen toer, 7 kettingst., waarmede men de eerste kettingsteek-opening overslaat; 6
door 3 kettingst. gescheiden v. st., op de 6 st. van den vorigen toer, 7 kettingst.,
waarmede men de kettingst. opening van den vorigen toer overslaat, 5 v. st. op de
volgende 5 vaste steken. Van * af wordt herhaald.
6de toer. * 1 st. in de eerste v. st. van den vorigen toer, 5 kettingst., waar-mede men 3 v. st. overslaat, 5 st. in de volgende 5 steken, 6 kettingst., 5 door 3 kettingst. gescheiden v. st. in
de openingen van de punt van den vo-rigen toer, 6 kettingst., waarmede
men 5 steken overslaat, 5 st., in de
5 volgende steken, 5 kettingst.,
waarmede men 3 steken over-
slaat. Van * af de geheele toer.
7de toer. * 3 st., 6 kettingst.
waarbij men 6 steken van
den vorigen toer laat lig-gen, 5 st. in de 5 volgende
steken, zoodat bij elken
toer de stokje aan beide
zijden 3 stokjes naar bin-
nen verspringen, zooals
de afbeelding duidelijk aantoont; 6 kettingst.,
4 door 3 kettingst. ge-scheiden v. st., in de
kleine bogen van de punt van den vorigen toer; 6
kettingst., waarmede
men 4 steken overslaat, 5 st. in de 5 volgende steken; 6 kettingst., waarmede men 6 ste-ken overslaat, 2 st. in de volgende 2 steken.
Van * af wordt herhaald.
8ste toer. 2 st. in den
eersten steek van
den vorigen toer,
* 1 kettingst., 2
door 3 ket-
tingst. gescheiden st. in den 4den steek, (dus 3 steken overslaand), 5 ket-
tingst., 5 st., waarvan het eerste op het voorlaatste van de 5 st. van den
vorigen toer komt; 6 kettingst., 3 door 3 kettingst. gescheiden v. st. in
de openingen van de punt van den vorigen toer; 6 kettingst., waar-
mede men 5 steken overslaat, 5 st. in de
5 volgende steken; 5 kettinst., waar-mede men 7 steken overslaat, en in den
8sten steek 2 door 3 kettingst. geschei-
den st. haakt; 1 kettingst., 2 st. in de
middelste van de 5 st. van den vorigen
toer. Van * af den geh. toer herhalen.
9de toer. * 1 d. st. in de eerste ket-
tingst. van den vorigen toer, 3
kettingst., 1 st. in de eerste
lus (dus van onderen) aan het d. st., 1 kettingst. waarmede men 5 steken overslaat, en in den 6den steek weder 1 d. st. werkt, 3 kettingst., 1 st. in de eerste lus van het d. st., 5 ket-
tingst., waarmede men 7 ste-ken overslaat, 5 st. in de 5
volgende steken, 6 kettingst., 2 door 3 kettingst. gescheiden v. st. in de punt van den vori-
gen toer, 6 kettingst., waar-bij men 5 steken overslaat, 5 st. in de 5 volgende steken, 5 kettingst., in den 8sten steek
(dus 7 steken overslaan); § 1 d. st., 3 kettingst., 1 st. in de eerste lus van het d. st., 1 kettingst., waarbij men 5 ste-
ken overslaat. Van § wordt
nog eens, en van * af den ge-
heelen toer herhaald.
Bij de nu volgende 4 toeren
moeten wij op de afbeelding
verwijzen, die der verdere be-
werking van de kant duidelijk
voorstelt. De uit dubbele stok-
jes vervaardigde driehoeken
vermeerderen bij elken toer op
de van § tot § beschrevene
wijze van den vorigen
toer, zoodat in den
laatsten toer, zoo
No. 24 en 25. Fluweelen jaquetje met kant bedekt. Voor- en achterzijde. Knippatroon, voorzijde van het Suppl. No. III, Fig. 8―12.
[4 Februarij 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 29
Twee hooge lederen dameslaarsjes.
Afbeelding No. 27 en 28.
Onlangs hebben wij in de Gracieuse (bladz. 8) verschillende afbeeldingen van damesschoeisels gegeven, wij voegen er heden nog twee laarsjes in hetzelfde genre bij, die in den winter voor groote
wandelingen uiterst doelmatig en in het algemeen
door eene zekere gelijkvormigheid met die der hee-
renlaarzen zeer in overeenstemming zijn met den heerschenden smaak bij het damestoilet.
Het laarsje onder No. 27 voorgesteld is vervaar-digd van bruin kalfsleder met een belegsel van zwarte gelakt leder. Boven op den voet, is een gar-
nituur van strikken uit dezelfde stof vervaardigd,
aangebragt, benevens een stalen gesp en ko-
gelvormige knoopen, van boven aan den
rand is de laars versierd met een koord met kwasten.
Afb. 28 geeft eene laars van donker-
bruin geitenleder te zien met een,
in den vorm van een schild uitgesneden voorschoen van zwart gelakt le-
der. Aan de eene zijde is de laars door middel van kogelvormige gitten
knoopen gesloten, in boogvormige schelpen uitgesneden en met blaauw
zijden koord gegarneerd, dat ook van boven om den eveneens uitge-
schelpten rand voortloopt, en van voren een strik vormt, terwijl de einden met kwasten zijn voorzien.
Gehaakte kant.
Afbeelding No. 29. Haakgaren No. 40, eene haalnaald
overeenkomstig de grofte van de katoen.
Deze kant is bijzonder geschikt voor spreijen of tafelkleeden, in het laatste geval kan in den buitensten bogenrand van de kant een
franje worden geknoopt. Men zet de lengte voor de kant op en steekt gedurig in de achterste lussen van den steek van den vorigen toer in.
1ste toer. Vaste steken.
2de toer. Tusschen de in dezen toer te haken stokjes slaat men ge-durig zooveel steken van den vorigen toer over, als men op die plaats
kettingsteken gewerkt heeft. * 1 stokje, 1 kettingsteek, 1 st., 2 ket-
tingst., 4 door 1 kettingst. gescheiden st., 2 kettingst., 1 st., 2 ket-tingst., 1 st., 2 kettingst., 4 door 1 kettingst. gescheiden st., 2 ket-tingst., 1 st., 1 kettingst. Van * af herhaalt men den geheelen toer.
3de toer. * 3 v. st. op de 3 eerste steken van den vorigen toer, 3 kettingst., 4 door 1 kettingst. gescheiden st., op de 4 st. van den vo-
rigen toer; 2 kettingst., 2 steken overslaande, 1 st., 4 kettingst.,
waarbij men 2 kettingst. van den vorigen toer overslaat, 1 st.,
2 kettingst., waarbij men 2 steken overslaat; 4 door 1 ket-
tingst. gescheiden st. op de 4 stokjes van den vorigen toer;
3 kettingst., waarbij men 2 steken overslaat, 2 v. st. Van *
af wordt tot aan het einde van den toer herhaald.
4de toer. * 6 v. st. op de 6 eerste steken van den vo-
rigen toer, 6 kettingst., waarmede men 8 steken
overslaat, 1 dubbel st., 1 kettingst., waarbij men
1 steek overslaat, 4 door 1 kettingst. geschei-
den d. st. in de opening van de ket-
tingst. van den vorigen toer, 1
kettingst., 1 d. st. in den
tweeden daar-op volgenden steek, 6 ket-
tingsteken,
waarmede
men 8 steken
No. 22 en 23. Jaquette met bordtgarnituur. Voor- en achterzijde. Knippatroon keerzijde van het Suppl. No. IX, Fig. 29―34.