De Gracieuse 4 April 1866 | Page 2

aanzien krij-

gen. Afb. No.

6 stelt een ge-

knoopten rand

voor, die naar-mate men de

grondstof neemt,

voor kleinere of

grootere kleeden ge-

bezigd kan worden.

Op een fond van knoop-

tulle uitgevoerd, zooals op

de afb. door de voortzetting

van een witte streep is aange

duid, verkrijgt het kleed een vier

kant van ongeveer 40 d.; met katoen

daarentegen van tusschensoort grofte,

over een knoophoutje van ¾ tot 1 d. in om

vang gewerkt, zal de grootte 80―90 d. in

het vierkant bedragen. Indien men dit patroon

voor een rand van nog grooter omvang zou willen

bezigen, zoo gelooven wij, dat dit door het aan elk

ander voegen der bloemen gedurig te herhalen, gemak

kelijk verricht zal kunnen worden. Volgens ons model is de

gewone stopsteek in vereeniging met den guipuresteek aange

wend. Met den eersten (meer algemeen bekend) zijn de geheel wit

gevulde partijen van het patroon gevormd; voor de uitvoering hiervan

heeft men plat (niet gedraaid) dik katoen, zoogenaamde twist, noodig. De

point de toile, is door rechtlijnig doorkruiste vierkanten aangeduid en

stof, die met borduurwerk van gekleurde wol in point russe versierd, met breede, gekleurde wollen franje omzet en aan de bovenste stokken van de wieg

wordt bevestigd, terwijl men het aldaar met kruisgewijze liggende steken van

twee kleuren wol omnaait. Voor het binnenste gedeelte van de wieg neemt men

een afzonderlijke, rechte strook van de stof, die aan de beide lange zijden wordt

vastgestrikt, en voor het bedekken van de kleine matras moet dienen. Van onde-

ren brengt men aan elken lange stok eene rij gekleurde kwasten aan; de wieg

wordt door dik gekleurd wollen koord zoodanig aan het geraamte bevestigd als afb. No. 1 voorsteld; deze geeft tevens eene duidelijke verklaring voor het sa-

menstellen van het hoofdeinde. Wij willen echter nog doen opmerken, dat men

de bekleeding ook anders schikken, en b. v. geheel gekleurd katoen, zonder bor-

duurwerk, of, en dit staat wel zoo lief, van wit piqué of nansoek met borduur-

sel, soutache of met ruches van lint vervaardigen kan.

Knoop- of haakpatroon voor kleeden, antimacas-

sers, enz.

Afbeelding No. 3.

De grofte van de grondstof om dit knoop- of haakwerk uit te voeren, hangt

geheel van de grootte van het kleed af, hetzij men het voor een grootere of klei-

nere ronde tafel, of voor een antimacasser wenscht te bezigen. Wanneer men

een geknoopten grond vervaardigen wil, begint men met 1 steek; de fond moet

voltooid zijnde eene groote ruit van 180 mazen vormen. Het patroon wordt met

plat garen doorgestopt, doch kan ook met den door de guipure bekend geworden

steken (point d’esprit, point de toile, enz.), met katoen of garen van

verschillende grofte worden uitgevoerd; dit geeft eene schoone schakeering zoo-

als op afb. No. 6, door een geknoopt patroon ― een hoek van een rand ― is

aangewezen. Verkiest men het kleed vierkant te hebben, zoo kan het ronde pa-

troon (afb. No. 3) voor den laatstgenoemden rand als middelstuk dienen, in

welk geval de grond dan natuurlijk in overeenkomende grootte moet genomen

worden, anders knipt men den fond buiten het patroon volgens de afb. uit en

omgeeft het, om het kantachtige effect te verkrijgen, met zoogenaamde kan-ten picots of een breeder kant. Men kan in dit geval ook eene franje om het

kleed zetten.

Twee tapisseriesteken voor pantoffels, reistasschen, enz.

Afbeelding No. 4 en 5.

Deze tapisseriesteken zijn voor pantoffels en voor verschillende fonds te bezigen en veroorloven een menig-

vuldige variatie in de keus der kleuren, als ook omtrent de grondstof.

Afb. No. 4. Dit patroon is in 3 schak. groen, en met zwarte wol vervaardigd. De steken die op de afb.

dwarsliggende voorkomen, zijn over 6 draden van het gaas met zwarte en 3 schakeeringen groene wol ge-

werkt, de loodrecht liggende steken worden van witte zijde gevormd. De afb. toont de schakeering der kleu-

ren aan. ― Het schubbeachtige patr. No. 5 bestaat in eene regelmatige herhaling van een viervoudig ge-

kruisten naad, waarvoor men de kleuren wit, grijs, ponceau en zwart ge-

bruikt. Deze worden (het beste is op onafgedeeld gaas) elk in afzonder-

lijke rijen over 8 draden van het gaas uitgevoerd. De eerste gekruiste

naad (de onderste laag draden) is met witte wol gewerkt, bij het

werken van elke volgende schakeering gaat men bij elken

steek 2 draden van het gaas meer vooruit, zoodat de

donkerste, bovenopliggende schakeering de schubben

aangeeft. Afb. No. 5 toont benevens het voltooide

patroon de afloopende wijze van vervaardiging

van den viervoudig gekruisten naad aan.

Knooppatroon (rand) voor

tafelkleeden, enz.

Afbeelding No. 6 en 7.

Het knoopwerk behoort

tot die vrouwelijke hand-

werken, welke altijd

modern blijven; het

eenvoudige weef-

sel kan echter

door kunstzin

en ijver een

geheel ander

wordt met garen van de grofte van den geknoopten grond gewerkt, (afb. No. 7 heldert de vervaar-

diging hiervan op); evenzoo de point d’esprit, die uit 4 in een vierkant voorkomende gefeston-

neerde lussen bestaat (zie afb. No. 66 op bladz. 79). Met dezen steek zijn de omtrekken der kleine

bloemen met grof garen gewerkt. De uitvoering van het overige van het patroon is door afb. No. 6

duidelijk genoeg aangetoond. Een doorloopend patroon in overeenstemming met den rand zal in een

volgend nummer verschijnen.

Ceintuur met eene stijve voering.

Afb. No. 8 en 9. Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. XII, Fig. 37.

De ceinturen van zwart of gekleurd grosgrain lint 5―6 d. breed, welke met een gesp of slot

van brons, filigraan, git, parelmoer of staal dichtgemaakt, zoo gracieus om de taille sluiten, deelen

nog altijd in de gunst der mode. Er vertoonen zich echter dikwijls in den rand van de ceintuur lee-

lijke dwarsplooien, die haar ontsieren en het lint beschadigen; ten einde dit te verhoeden, voert

men de ceintuur tegenwoordig aan beide zijden met paardenhaar of

eene dunne katoenen stof, en voorziet de laatste met balein. Voor de voering knipt men naar fig. 37 twee gedeelten uit shirting, elk van

dubbele stof en langs de dunne lijn in het midden aaneen, legt er naar aanwijzing op het knippatroon twee plooien in, die naar boven toe

spits uitloopen en rijgt er dan de sleuven voor de vijf baleinen, die er

later in worden gestoken, in. Deze laatsten moeten aan den van boven

afgeronden rand, tot aan het boordsel dat op de afb. No. 8 donker voorkomt, reiken, terwijl zij met den onderrand van de voering in

eene rechte lijn afsnijden; in de baleintjes worden gaatjes geboord, en

de eersten aldus in de voering vastgehecht. Nu boort men de voering

met rood taffen lint, 2 d. breed, of naar verkiezing van eene andere

kleur, en hecht haar dan volgens afb. No. 9 achter de ceintuur. In de

laatste legt men echter eerst 12 d. van achteren van het midden af aan

elken kant een smal plooitje, en 6 d. verder een tweede, dat naar bo-

ven toe spits uitloopt.

Portejupe “l’Indispensable.”

Afb. No. 10 en 11. De afb. v. h. koperen plaatje dat er bij behoort:

keerz. v. h. Supplem. No. XVII, Fig. 57.

Op de hierbovengenoemde afbeeldingen is voorgesteld hoe deze portejupe, waarmede de lang bekende

koorden of trekbanden, tot een graad van volkomenheid zijn gebracht, wordt aangewend; bij dit nieuwe mo-

del kunnen de koorden niet verwarren en is het vastbinden overbodig. Beide de gravuren geven den rok aan

den binnenkant, zoowel neêrgelaten als omhoog getrokken, te zien. Ons model bestaat uit twee gedeelten,

elk eerst uit een langen haak (een soort van corsethaak), die binnen in den rok aan het boord wordt vastge-

maakt; hieraan hecht men een eind zwart wollen band 40 d. lang en 1 d. breed, waarvan het ondereind weder aan een koperen plaatje bevestigd is. Op afb. 57 van het Supplem. vindt men eene voorstelling in oorspr.

grootte van het plaatje; als men niet in de gelegenheid is, zich dit aan te schaffen, dan kan men het behalve den ring, naar denzelfden vorm, van dubbel linnen vervaardigen; men maakt er vier vetergaten in, of laat

er corsetgaatjes in slaan, schuift tusschen de beide lagen der stof een balein-

tje, en naait er op de juiste plaats een koperen ring aan. De koorden

worden zoodanig in de vier gaatjes van het plaatje geknoopt, dat elk

der bovenste einden 8―10 d. afhangen; deze einden worden

door middel van kleine houten schuifjes of tonnetjes met

het lange koord vereenigd. Door deze schuifjes voor-

komt men dat de bovenste einden koord door de gaat-

jes zouden glijden, terwijl men ze op deze wijze ook

naar welgevallen korter of langer kan nemen.

De lengte van het koord hangt van de lengte

van het kleedje af; de einden voor de ach-

terste banen moeten echter 15―20 d.

langer zijn dan die voor de zijbanen.

Het ondereind van elk der koorden

wordt aan een oog of ring ge-

knoopt, bovendien worden er

nog twee kleine ringetjes

aangeregen. Als men de

twee gedeelten van de

portejupe heeft

vervaardigd, dan

naait men de

onderste oogen

aan den bin-

70 DE GRACIEUSE. [4 April 1866. 4e Jaargang.]

No. 3. Knoop- of haakpatroon voor kleedjes, antimacassers enz.

No. 2. Geraamte voor de Japansche wieg.

Bij afb. No.1.

nenkant van

den rok op ge-

lijkmatige af-

standen ongeveer 20 d. boven den onderrand vast,

en daarna ook 12

tot 14 d. in eene

rechte lijn boven el

kaar, elk der beide

kleine ringetjes die aan

het koord zijn geregen.

Om den rok te kunnen op

trekken, moet hij aan beide zij

den, daar waar zich de haken be

vinden, met een split ongeveer 20 d.

lang zijn voorzien; door deze split vat

men den ring die zich aan het plaatje, of

een weinig verder aan het band bevindt, en

steekt hem in den haak. Op deze wijze kan het

kleedje even gemakkelijk opgenomen als neerge

laten worden.

Crinoline “Tirette.”

Afbeelding No. 12 en 13.

Wij geven deze crinoline niet om het fatsoen, dit toch heeft in den laat

sten tijd noemenswaardige veranderingen ondergaan, maar om onze lezeressen met eene zeer practische en aangename handeling bekend te ma