De Gracieuse 4 April 1866

men van punt tot het dubbele punt te zamen, en vormt dan naar fig.

50 den kop, door elk der wigvormige spleten aan de spits met een punt geteekend aan elkander te hechten. Vervolgens naait men het ge-

deelte van den kop ster aan ster tot kruis te zamen, en hecht hem

dan aan den hals die aan de nauwe opening eenigszins is ingehaald,

zoodat kruis aan den voorsten naad van den kop op het kruis van

fig. 49, het dubbele punt van den kop op het dubbele punt van fig.

49 komt. Men neemt nu een snavel van een natuurlijke hoender,

haalt door de openingen (gaten van den neus) van het bovengedeelte een ijzerdraad, bevestigt daarna den snavel in den kop, aan een

kleinen bol van watten en steekt hem door de onderste holte van den

hals naar den kop toe door de opening naar buiten. Deze opening

wordt, dicht om den snavel, stevig omnaaid en de kop en de hals met

watten opgevuld; het ijzerdraad dat van den snavel uitgaat, moet

door de vulling van de wat-ten tot aan de onderste

opening van den hals rei-ken. Voor de beide oogen knipt men van wit laken een ovaal 1½ d. lang, ¾ d. breed, dat aan elk der bei-de einden spits toeloopt,

en hecht er volgens aan-

wijzing op de afb. aan elke

zijde van den kop een vast,

in het midden echter een

cirkelrond lapje rood laken ter grootte van ½ d. en eene zwarte kraal die het

laatste bijna bedekt. Voorts knipt men van rood laken naar Fig. 51 twee, naar fig. 52 een gedeelte voor den kam en eindelijk nog een cirkel 2½ d. in door-snede, dien men van het midden af te zamen legt en met de vouw dicht onder

den snavel als zoogenaam-de “baard” aanhecht. De gedeelten voor den kam worden naar aanwijzing van fig. 51 en 52 geplooid,

Prijs per 3 m. met album ƒ 2,175. (4e JAARGANG).

Inhoud: Afb. No. 1 en 2. Japansche wieg. ― 3. Knoop- of haakpatroon voor kleedjes, antimacassers enz. ― 4 en 5. Twee tapisseriesteken voor pantoffels, reistasschen enz. ― 6 en 7. Patroon voor een geknoop-

ten rand voor tafelkleedjes enz. ― 8 en 9. Ceintuur met eene stijve voering (met knippatr.). ― 10 en 11. Portejupe “l’indispensable.” ― 12 en 13. Crinoline “Tirette.” ― 14 en 15. Jaquette met schoot à re-

vers (met knippatr.). ― 16. Gebreid rokje “cache-maillot,” voor jonggeboren kinderen. ― 17 en 18. Coiffure “à la grecque.” ― 19. Mutje “Croisille” (met knippatr.). ― 20. Coiffure “Pia Sylvia” (met knippatr.). ―

21. Mutsje “Voile” (met knippatr.). ― 22. Gehaakte kinderbavette. ― 23. Applicationpatroon voor een rand of een geknoopten grond. ― 24. Tapisseriepatroon. Rand voor fauteuils, portières enz. ― 25

en 26. Twee patronen voor oostersch borduursel, ter versiering van verschillende kleedingstukken. ― 27. Chambercloak voor heeren (met knippatr.). ― 28―34. Bloemen van kant (point rond), als garnituur

voor hoeden en coiffuren. ― 35. Costuum voor knapen van 14―16 jaar (met knippatr.). ― 36 en 37. Twee hoeken voor zakdoeken. ― 38 en 39. Twee gehaakte rozetten ter versiering van lintencolliers, blousen

enz. ― 40 en 41. Twee patronen (een bouquet en een krans), voor relief application en borduursel met den platten steek (met knippatr.). ― 42 en 43. Kraag en manchette “à carré brodé,” (met knippatr.). ― 44 en

45. Kraag en manchette “à rosettes” (met knippatr.). ― 46 en 47. Kraag en mouw “étoile” (met knippatr.). ― 48 en 49. Kraag en mouw met geborduurde punten (met knippatr.). ― 50 en 51. Kraag en manchette

“Cointise” (met knippatr.). ― 52 en 53. Kraag en manchette met kantsteken versierd (met knippatr.). ―54 en 55. Kraag en mouw, gegarneerd met fluweelen lint. ― 56 en 57. Kraag en mouw “dentelé.” ― 58 en 59.

Kraag en mouw “à barettes” (met knippatr.). ― 60 en 61. Kraag en mouw “à l’impératrice” (met knippatr.). ― 62―64. Drie gehaakte rozetten. ― 65―67. Geknoopte guipure kant met geborduurde ruiten. ― 68. Ge-

haakte guipure met geborduurde ruiten. ― 69―74. Afzonderlijke gedeelten van de lingeriën. ― 75. Nauwtoeloopend kleedje voor meisjes van 15―17 jaar (met knippatr.). ― 76 en 77. Twee borduurpa-

tronen voor ceinturen. ― 78. Modeplaat. ― Inhoud van het Supplement: 16 modellen of knippatronen voor de bloemen en bladeren van het application borduurwerk.

Deksel in den vorm van eene hen, om gekookte

eieren warm te houden.

Afb. No. 47―50 in het vorige nummer. Knippatr., keerz. v. h. Suppl.

in het vorige nummer No. XIV, Fig. 48―52. 7 lood perlé wol, 2 lood grasgroene castorwol, ijzerdraad tusschen beide van grofte; gaas No. 5,

watten, voering, kleine lapjes

scharlakenrood laken enz.

Daar zit nu de goede hen, met

medelijden of minachting geden-

kende aan de om haar heen loo-

pende gezellinnen in vederen ge-

dost, terwijl zij van perléwol en gaas vervaardigd, vleugels en

eene staart heeft die door ijzer-

draad stevigheid verkrijgen, op

een deksel van gebogen vorm van

ijzerdraad, met watten bedekt, is

gezeten, en daaronder ― het-

geen de hoofzaak is ― somwij-

len met ongehoorde volharding

gekookte eieren warm

houdt. Om in het bezit van eene

zoodanige voortreffelijke hen te

komen, moet men het volgende

verrichten: men teekent op

het gaas de omtrekken van

de gedeelten over, die in het

vor. nummer op het Suppl. onder No. 48, 49 en 50

gegeven zijn, ― fig. 48 en 49, lijf en hals, moeten vooraf elk tot een geheel gemaakt worden ― en voert dan in dwarsloopende rijen met

perléwol den in het vorige nummer

onder afb. No. 48 voorgestelden pluchesteek uit. Men werkt elke rij lussen over 2 draden van het gaas

en laat van de eene tot de andere rij gedurig 4 draden er tusschen lig-gen. Elke lus wordt met een soort van kruissteek bevestigd, terwijl

men den eersten steek in eene

geheel rechte richting, over 2 draden in de hoogte werkt, den

tweeden steek zoodanig, als de afb. het door de ligging van de

naald voorstelt. Men houdt hierbij

den draad dien men tot eene lus legt met den duim van de linkerhand vast. Na voltooiing van de rij knipt men al de lussen door. Als men de

drie gedeelten gaas geheel met den

pluchesteek heeft gevuld (op fig. 48

blijft de kring met de dunne gladde lijn aangegeven vrij), dan knipt

men de gedeelten uit en hecht eerst het lijf op een naar fig. 48 aaneen

geknipt voering van perkaal of iets

dergelijks met watten gevuld, die

door een ovalen ring van ijzerdraad ongeveer 70―75 d. in omvang, en

eenige einden ijzerdraad, die er in

de lengte en breedte volgens aanwij-zing van fig. 48 aan zijn bevestigd,

stevigheid verkrijgt. Men hecht nu

het groote, gewatteerde gebor-

duurde gedeelte op den vorm van

het ijzerdraad, zoodat de breedste ronding aan het einde op dat van den vorm komt en verbindt het ge-

heel in de rondte met een omboord-sel van groen wollen band, nadat men echter de binnenzijde nog met

eene voering van groene of eene an-dere gekleurde wollen stof die het geraamte van ijzerdraad bedekt, voorzien heeft. Het voor den hals

bestemde geborduurde gedeelte naait

daar men elk kruis op punt legt, en dan zoo natuurlijk mogelijk op den

kop schikt; den hals naait men met ster en punt aan dezelfde teekens van

fig. 48, aan het lijf. Wij zijn nu tot aan de uitvoering van de vleugels en

den staart genaderd, die uit afzonderlijke, langere en kortere vederen be-

staan, volgens afb. No. 49 en 50 vervaardigd. Over een strook dik bord-

papier, of een franjehoutje 2 d. breed, legt men op den kant een dubbel

ijzerdraad, omwoelt dit vervolgens regelmatig doch dicht met wol, totdat

men de vereischte lengte voor de veder heeft, omnaait dan de franje op

den bovenkant, met dichte, schuine, over den kant liggende steken vast,

terwijl men, daarbij gedurig het ijzerdraad en een wollen draad van de

omwoeling terugwaarts opneemt, zooals afb. No. 50 aantoont. Men moet

de steken vast aanhalen, opdat de franje dicht worde, en knipt deze, na-

dat men den draad zorgvuldig bevestigd heeft, aan den onderkant van het

houtje door. Elke vleugel heeft volgens ons model drie vederen 20 d., en

drie 10 d. lang. de staart heeft 10 vederen, die tot een soort van waaier

geschikt worden en waarvan de twee middelste de lengte van 15 d. heb-

ben, terwijl de overige aan beide zijden tot op 11 d. afloopen. Men schikt de vederen op eene voering van gaas 7 d. hoog en 14 d. breed, waarin

men in het midden eene wigvormige plooi legt, zoodat de breedte van 14

d. van onderen tot op 9 d. verminderd wordt, en bedekt hem aan de ver-

keerde zijde weder met een overeenkomstig het fatsoen gesneden stuk gaas

met den pluchesteek geborduurd, dat men met de geborduurde zijde naar

buiten gekeerd er ophecht de staart op deze wijze nu vervaardigd zijnde,

naait men schuin oploopende aan het lijf vast. Elken vleugel legt men ins-

gelijks op een stukje gaas 5 d. breed en 8 d. lang, eerst hecht men er de

drie lange, dan daarboven de drie korte vederen op, buigt de einden ijzer-

draad naar de verkeerde zijde om en naait er den vleugel vlak bij het aan-

zetten van den hals aan den kop aan. Het geheel voltooit men door een

garnituur van groene wol, met den lussensteek gehaakt, dat als het ware

de zoden nabootst. Men zet hiervoor tamelijk stijf de lengte die voor den

omvang van het deksel vereischt wordt op, verbindt deze tot eene ronding en werkt 3 toeren met den lussensteek zooals bij de heerenmuts op bladz.

45 beschreven is. Men meerdert tusschen beiden 1 steek, opdat de rand

een weinig wijder worde, knipt elke rij lussen door en naait den rand dicht

aan het borduurwerk rondom den hen

vast. De groene franje word naar be-

neden gestreken.

Japansche wieg.

Afbeelding No. 1 en 2.

Bij het in orde brengen van eene

wieg, waaronder der moeder zooveel

liefelijke droombeelden voor den geest zweven, is aan de fantasie ook wel eenige vrijheid veroorloofd. De afb. stelt de wieg in den vorm van eene

luchtige indiaansche tent voor. Zij be-

staat uit bontkleurig geverwde ronde

houten stokjes met eene bekleeding

van ongebleekt neteldoek, zeer kleurig geborduurd en met franje en kwasten

van dezelfde kleuren versierd.

Afb. No. 2 stelt het ge-raamte van de wieg voor, dat elke schrijnwerker ge-makkelijk vervaardigden kan.

Dit geraamte kan even goed

van wilgenhout door een

mandemaker gemaakt wor-

den. Zooals zichtbaar is, wordt door den achtersten

hoofdstok tot aan den voor-stok een koord geleid, om

het hoofdeinde in de hoogte

te kunnen trekken. De be-

waarplaats voor het bedje of de eigenlijke wieg wordt uit 4 lange en 4 dwarsstok-ken vervaardigd, die in el-kander moeten sluiten en waarvan de 2 bovenste een weinig langer en breeder moeten zijn, als de onderste.

Nadat dit eerst glad met de stof bekleed is, omgeeft men den bovenrand met een breede strook van dezelfde

4 April 1866.

(SUPPL. No. 8). Prijs per 3 maanden ƒ 1,275.

No. 1. Japansche wieg.