elkander leggen dat als zij vast zijn genaaid en het werk is om-
gekeerd, de inslagen der naden zich tusschen de bovenstof en
de voering van het rugstuk bevinden. Eer men het werk om-
keert moeten echter, eerst de zijstukken waarvan wij hieronder
de beschrijving geven van B tot ster aan het rugstuk worden
gezet; van ster tot van onderen aan de dwarszijde worden
slechts de twee gedeelten van de stof van het rugstuk aan elkaar
genaaid. Nu keert men het geheele werk om, en naait voering
en bovenstof van Fig. 15 aan den rand van onderen tegen elkaar.
Elk der zijstukken zijn 33 d. breed, 48 d. lang en moeten in
de rondte met een ingeregen koordje worden geboord, waarbij
men tevens het garnituur mede naait; men laat dit echter aan
den voorkant van het linker gedeelte dat onder het andere zij-
stuk komt weg, het strookje voor dit gedeelte behoeft dus slechts
120 d., voor het rechter gedeelte moet het daarentegen 132 d.
wijd wezen. Men maakt aan den boven- en onderkant van elk
zijstuk en daarna nog 3 maal met regelmatig verdeelde tusschen-
ruimten een schuif en voor het doorsteken der trekbanden
lend 1 vaste steek, 6 kettingsteken, de vaste steek in het midden
van een kettingsteekboog van den vorigen toer. Zooals de afbeel-ding aantoont slaat men gedurig den kettingsteekboog die een
klein lusje vormt over.
4de toer. * 1 vaste steek in den eersten vasten steek
van den vorigen toer, 2 kettingsteken, 4 stokjes in den
volgenden boog waarvan elke 2 stokjes door 3 ketting-
steken gescheiden zijn, 2 kettingsteken. Van *
af herhalen.
5de toer. 1 vaste steek in elken uit 3 ketting-steken bestaanden boog van den vorigen toer,
gedurig 6 kettingsteken er tusschen.
Beschrijving van de modeplaat.
Afbeelding No. 16.
Fig. 1. Kleedje en paletot van paars linsey
woolsey; het eerste is een weinig boven den rand van onderen, gegarneerd met een tamelijk breeden schuinen reep van dezelfde stof met
een ingeregen koordje geboord, die er twee-maal met eene kleine tusschenruimte de een boven den ander omheenloopt, en tevens dient om telkens eene rij afzonderlijke lankwerpige
lussen op den rok te bevestigen. De korte pa-
letot is aan den buitenrand met hetzelfde gar-
nituur voorzien, terwijl er van boven aan de
mouw eene epaulette mede wordt nagebootst. Ronde
hoed met vederen gegarneerd.
Fig. 2. Visite en gekleed toilet. Kleedje met korten paletot van grijs zijden stof, met breede witte kemels-
haren franje en met dik grijs zijden koord gegarneerd, dat den bovenkant van de franje die er met slingers is opgezet bedekt.
De paletot heeft van achteren een split waar omheen ook koord
loopt. Fanchon hoed van witte tulle met witte bloemen en strik-
banden.
Overtrek voor
een kinder-
draadbed.
Afbeelding No. 17.
Knippatr. voorz.
v. h. Supplem.
No. IV. Fig.
15―17.
Het model voor het overtrek van een draagbedje of kussen, waarvan wij hiernevens eene afbeelding geven is vervaardigd uit dun piqué, met shirting gevoerd, en met geborduurde
batisten strookjes gegarneerd. De wijze waarop de over elkaar heenliggende zijstukken zijn opgemaakt, is niet minder élegant als doelmatig te noemen; zij zijn verscheidene malen ingerimpeld, en vormen alzoo op regelmatigen afstand; dwarsloopende doffen. Naar Fig. 15 ― het knippatroon dat wij voor dit draagbedje geven ― moet men zoo wel uit bovenstof als uit voering het vlakke gedeelte in vereeniging met het kleedje dat er van onderen over heen wordt geslagen knippen, en wel aaneen, waarbij de dunne lijn het midden aangeeft. Op dezelfde wijze snijdt men naar Fig. 16 mede uit bovenstof en voering het bovenste gedeelte voor het hoofdeinde. Dit laatste wordt aan de rechtloopende zijde met een ingeregen koordje met de voering verbonden en op dezelfde wijze ook aan het rugstuk gezet waarbij A op A, B op B moet sluiten en men tegelijktijdig het garnituur om den buitenrand van het hoofdeinde, een geborduurd strookje 5―6 d. breed en 110 d. lang medevat, dat slechts tusschen de ruimte van de eene ster op Fig. 16 tot de andere wordt ingerimpeld. De lengte van het ingeregen koord moet in eens naar het geheele rugstuk berekend worden en alzoo aan beide zijden tot van onderen aan de dwarskanten reiken; verder moet men de twee gedeelten van de stof zoodanig op
172 DE GRACIEUSE. [3 October 1865. 3e Jaargang.]
aan het linker zijstuk vetergaten op de bovenzijde 1 d. van
den voorkant af, aan het rechter zijstuk komen de banden echter aan den rand van voren onmiddellijk onder het garnituur uit. Einde-
lijk moet men op het bovenste gedeelte van het hoof-
deinde den voorgeteekenden knoop zetten, en het kleedje
dat over het rugstuk heen wordt geslagen op de ver-
eischte hoogte van de patte voor de knoopsgaten voor
zien. Deze patte bestaat uit een stukje linnen band 2 d. breed en wordt van punt tot kruis
tusschen de voering en de bovenstof vastge-
naaid.
Nachtjakje voor jonggeboren
kinderen.
Afbeelding No. 18. Knippatr. keerz. v. h.
Supplem. No. XI. Fig. 37―42.
Ook bij het toilet van kinderen in den pril-
sten leeftijd zijn om zoo te zeggen verschillen-
de graden van elegance optemerken. Het kleine
jakje waarvan wij onder No. 18 eene afbeel-
ding geven is uit fijn cambrie in den vorm
van eene blouse vervaardigd en van voren met
twee entre-deux versierd. Fig. 37 geeft de
helft van het ruime gedeelte, Fig. 40 de
helft van het stuk. Beide worden aaneen ge-
knipt, het laatste tevens van voering. Eerst
zoomt men het gedeelte van de blouse, rimpelt haar
langs de lijnen met M, N, O, P geteekend, met een koord-
naadje in en zet er dan naar aanwijzing van de tee-
kens op het knippatroon de entre-deux die men naar
de Fig. 38 en 39 aaneen knipt tusschen. Van voren en van ach-
teren wordt de blouse aan den rand van boven ingerimpeld en
met een ingeregen koorde aan de bovenstof van het stuk gezet,
waarna men er de voering, zóó dat de inslagen van de naden er tus-
schen liggen, tegenzoomt. Voor het kleine kraagje worden naar Fig.
42 twee afzonder-lijke stukken ge-knipt; deze bestaan aan ons model elk uit een recht lapje entre-deux,
waarin men, aan het uitsnijdsel van den hals, om het den vorm van Fig.
No. 13. Tullen antimacasser met borduurwerk en op fluweel
geschilderde bloemen.
No. 16. Modeplaat.
Het model voor het overtrek van een draagbedje of kussen, waarvan wij hiernevens eene afbeelding geven is vervaardigd uit dun piqué, met shir-ting gevoerd, en
met geborduurde batisten strookjes gegarneerd. De wijze waarop de over elkaar heenliggende zijstukken zijn opgemaakt, is niet minder
élegant als doelmatig te noemen; zij zijn verscheidene malen in-
gerimpeld, en vormen alzoo op regelmatigen afstand; dwarsloo-
pende doffen. Naar Fig. 15 ― het knippatroon dat wij voor
dit draagbedje geven ― moet men zoo wel uit bovenstof als
uit voering het vlakke gedeelte in vereeniging met het kleedje dat er van onderen over heen wordt geslagen knippen, en wel aaneen, waarbij de dunne lijn het midden aangeeft. Op dezelfde wijze snijdt men naar Fig. 16 mede uit bovenstof en voering
het bovenste gedeelte voor het hoofdeinde. Dit laatste wordt aan de rechtloopende zijde met een ingeregen koordje met de voering
verbonden en op dezelfde wijze ook aan het rugstuk gezet waarbij A op A, B op B moet sluiten en men tegelijktijdig
het garnituur om den buitenrand van het hoofdeinde, een gebor-
duurd strookje 5―6 d. breed en 110 d. lang medevat, dat
slechts tusschen de ruimte van de eene ster op Fig. 16 tot de andere wordt ingerimpeld. De lengte van het ingeregen koord moet in eens naar het geheele rugstuk berekend worden en alzoo aan beide zijden tot van onderen aan de dwarskanten reiken; verder moet men de twee gedeelten van de stof zoodanig op
No. 14. Gehaakt tusschenzetsel.
41 te geven, klei-ne plooitjes legt. Rondom den bui-tenrand van het kraagje wordt van punt tot van ach-teren aan de rechte dwarszijde een ge-borduurd strookje
1½ d. breed, dat met een koordnaadje een weinig is ingerimpeld genaaid. Men zet elk der gedeelten van het kraagje van punt tot
ster op het jakje en vat daarbij tevens een schuinen reep mede
die op de verkeerde zijde wordt vastgezoomd en alzoo tevens
een schuif vormt. De mouwtjes die men naar Fig. 42 knipt
worden elk van U tot V met een zoomnaad toegenaaid, waar-
na men er aan den rand van onderen een stolpplooi inlegt
door elk kruis op het punt te hechten. Van onderen aan de
mouw wordt een entre-deux 18 d. wijd en aaneen verbonden gezet, men legt er van onderen een smal zoompje in, terwijl
aan den bovenkant waarmede het tusschenzetsel aan de mouw is gezet, tevens de manchette die op de mouw terugvalt, wordt opgestikt. Deze manchette 3½ d. breed en 24 d. wijd moet met borduurwerk, waarvoor wij het patroon op Fig. 41 geven, voor-zien worden. Men rimpelt de mouw aan den rand van boven
van ster tot het dubbele punt in en zet haar met een ingere-
gen koordje er tusschen in het armsgat, zoodat U op U valt.
Om het jakje om de taille te doen sluiten, naait men aan weers-
zijden van het onderste geborduurde tusschenzetsel een eind band 2 d. breed en 38 d. lang, dat van de stof van het jakje
gesneden, smal gezoomd en aan de einden afgerond wordt.
No. 15. Gehaakt tusschenzetsel met gepunt veterband.