De Gracieuse 3 May 1866 | Page 8

lange mazen in een kleine maas komen. De fond moet 53 kleine gaatjes in het vierkant tel-

len, de buitenste lange maas vormt tegelijkertijd den 1sten toer van de kant, die op de

volgende wijze in rondom loopende toeren gewerkt wordt: 2de toer. over het stokje

No. 2 (rozetknoop). * Men haalt den1sten steek van den vor. toer van onderen

naar boven door den tweeden steek en knoopt hem af, haalt den tweeden steek

in het midden door den zoo even afgewerkten eersten steek en knoopt hem

insgelijks af. Van * af herhalen. ― Van den 3den tot den 5den toer. Over

het stokje No. 2. 1 maas in elke maas van den vorigen toer. ― 6de toer.

Over het stokje No. 4. * 7 mazen in de 1ste maas van den vor. toer, 1

maas overslaan, 1 maas in de daaropvolgende maas, 1 maas over-

slaan. Van * af herhalen, doch aan de hoeken telkens viermaal

geen maas overslaan. ― Van den 7den tot den 12den toer,

werkt men over het stokje No. 2. ― 7de toer. In elke maas

van den vor. toer 1 maas. ― 8ste toer. Men slaat na elke

7de maas 1 maas van den vor. toer over, deze overge-

slagen maas moet gedurig die maas wezen, welke

zich tusschen 2 bosjes mazen bevindt. ― Van den

9den tot den 12den toer. Als de 8ste toer, het tel-

kenmale overslaan van de maas moet gedu-

rig op dezelfde plaats geschieden en het

getal van de op elkander volgende ma-

zen dus met 1 maas verminde-

ren. ― Het knoopwerk is nu

voltooid en men begint aan het

doorstoppen van den fond in

point de toile, waarvan wij

de uitvoering volgens de reeds vroe-

gere beschrijving als bekend rekenen.

Eerst werkt men, op den afstand van een

rij gaatjes van den buitenrand, rondom den

smallen rand in point d’esprit, met een

heen- en teruggaanden toer. Afb. 52 stelt de uit-

voering van den rand vergroot voor, de loop van

den draad voor den 1sten toer is gemakkelijk van let-

ter a af te volgen, de 2de toer wordt teruggaande zoo-

danig begonnen, als op de met b aangewezen plaats is voor-

gesteld. Bij de uitvoering van het middelste patroon in point

de toile is doorgaans eene nauwkeurige berekening noodig,

door hoeveel rijen gaatjes men den draad in de eene of andere,

voorts wanneer men hem in tegenovergestelde richting door het

knoopwerk moet halen, om de in verband zijnde figuren van het pa-

troon ook zooveel mogelijk in verbinding met elkander uit te voeren. Waar dit niet geschieden kan, wordt de draad, om tot voortzetting van het pa-

troon op die plaats te kunnen komen, eenige malen om den draad van het

knoopwerk gehaald; door dit te dikwijls te herhalen, zou men echter aan

de duidelijkheid van het patroon nadeel doen.

Beschrijving van de borduurplaat.

Fig. 1. Toiletkussen

op rood fluweel. Nadat

men de omtrekken van

de middenfiguur en de

moezen op het fluweel

heeft afgeteekend, rijgt men ze met wit katoen

om en vult de figuren

er mede op, opdat de

kralen er een weinig ge-

welfd over liggen, het

midden van de bladeren

echter, waar zich de rechte rij en de groote

kralen bevinden, moeten

eenigszins dieper lig-

gen. De moezen wor-

den evenzoo gewerkt,

de ligging der kralen

is volgens de teeke-

ning duidelijk voorge-

steld; de beide rijen die

er zich omheen bevin-

den, worden eerst na-

dat het kussen van

onderen met eene zij-

den voering van de-

zelfde kleur als het fluweel is opgemaakt

er omheen gelegd; de

buitenste omtrek moet

het aan elkander zet-

ten van de beide stof-

fen bedekken, terwijl

de binnenste kring en de enkele kralen er tusschen nog op het fluweel komen. ― Fig. 2.

Hoek voor een canapékussen. Het kussen is van rood satijn, de bladeren van rood bruin

fluweel met zwarte kant. De bewerking hiervan hebben wij reeds in nummer 1 blz. 5

van dezen jaargang gegeven. ― Fig. 6 en 7. Kraag en manchette. Op dubbel nan-

soek, in point oriental met zwarte zijde, een naar binnen loopend feston

met wit borduurkatoen; de rechte lijnen binnen de figuur worden door een

dun wit koordje gevormd, waarover witte moezen gewerkt zijn, langs het

feston van binnen wordt de stof uitgeknipt, zoodat de moezen met het

koord zich op een open fond bevinden. ― Fig. 10. Zooals de afbeel-

ding voorstelt, is deze rand weder geheel iets nieuws; hij wordt

met zwarte zijde in point russe en oriental, en met den

langen steek met paarse en gele florawol geborduurd, de bui-

tenomtrek van de bladeren en kleine bloemen, de takken,

de buitenomtrek van den kelk van de groote bloem, als-

ook de beide omtrekken van de vier bladeren zijn allen

van zwarte zijde; van binnen worden de bladeren

en bloemen met paarse wol met den langen steek,

echter in het midden naar elkander toe loo-

pende geborduurd, het hart van de groote

bloem blijft onbewerkt, doch de zaad-

korrels die er zich in bevinden en de

zaadjes van de kleine bloempjes

zijn van gele wol; in het midden

van de bladeren waar door het

tegen elkander komen van

de steken eene kleine afscheiding

ontstaat, wordt deze met eene rij

steelsteken van zwarte zijde bedekt.

Beschrijving van de parijsche

modeplaat.

Gekleed wandeltoilet. Wit krippen hoed.

De kleine ruime bodem bestaat uit gekleurd krip.

Eene touffe witte vederen komt aan de linkerzijde uit

eene camée tevoorschijn, en loopt langs de pas op. Aan de

voorzijde is de pas ingebogen. Tusschen elke boog bevindt

zich een wit madeliefje op een krippen intérieur vastgehecht.

Taffen strikbanden. ― Taffen kleedje “forme princesse.” Hoog

glad lijf. De taille is van onderen rond. Ceintuur met eene geëmail-

leerde gesp. Gladde mouwen. ― Rok met geeren. Het garnituur op het

lijf, van boven en van onderen op de mouwen en op den rok, bestaat in

passement, dat er in den vorm van lambrequins op is gelegd. Aan de on-

dereinden van het garneersel hangen zijden lankwerpige grelots. Voor dit

costuum kan men ook zwarte of donkerkleurige zijde met galon waarin

gitten zijn gewerkt, nemen.

Eenvoudig wandeltoilet. Taffen hoed “empire,” met eene

ruimte tullen bodem. Eene groote cerise vlecht loopt als een bandeau van

voren om de pas heen, tot aan het lint, dat plat en ruitsgewijze op den

hoed is gelegd, en met lange

einden afhangt. De pas is

met cerise taf geboord. Een

tweede bandeau bevindt zich

tusschen de coiffure en het voorhoofd. ― Cachemiren

rok. ― Nauwsluitende pale-

tot van veloutine, kleine capuchon met grelots, het

geheele costuum is met zij-

den galon, zwart gros-grain en knoopen met

dezelfde stof

overtrokken,

gegarneerd.

96 DE GRACIEUSE. [3 Mei 1866. 4e Jaargang.]

Knippatroon, keerz. v. h. Supplement No. X, Fig. 48―51.

No. 51. Geknoopt kleedje als overtrek voor een toiletkussen,

voor een antimacasser enz. Oorspronkelijke grootte.

No. 54. Blouse “Crysalida.” Achterzijde.

No. 53. Blouse “Crysalida.” Voorzijde.

No. 52. Bewerking van den point d’esprit.

(Bij Afb. No. 53). Vergroot.