lange mazen in een kleine maas komen. De fond moet 53 kleine gaatjes in het vierkant tel-
len, de buitenste lange maas vormt tegelijkertijd den 1sten toer van de kant, die op de
volgende wijze in rondom loopende toeren gewerkt wordt: 2de toer. over het stokje
No. 2 (rozetknoop). * Men haalt den1sten steek van den vor. toer van onderen
naar boven door den tweeden steek en knoopt hem af, haalt den tweeden steek
in het midden door den zoo even afgewerkten eersten steek en knoopt hem
insgelijks af. Van * af herhalen. ― Van den 3den tot den 5den toer. Over
het stokje No. 2. 1 maas in elke maas van den vorigen toer. ― 6de toer.
Over het stokje No. 4. * 7 mazen in de 1ste maas van den vor. toer, 1
maas overslaan, 1 maas in de daaropvolgende maas, 1 maas over-
slaan. Van * af herhalen, doch aan de hoeken telkens viermaal
geen maas overslaan. ― Van den 7den tot den 12den toer,
werkt men over het stokje No. 2. ― 7de toer. In elke maas
van den vor. toer 1 maas. ― 8ste toer. Men slaat na elke
7de maas 1 maas van den vor. toer over, deze overge-
slagen maas moet gedurig die maas wezen, welke
zich tusschen 2 bosjes mazen bevindt. ― Van den
9den tot den 12den toer. Als de 8ste toer, het tel-
kenmale overslaan van de maas moet gedu-
rig op dezelfde plaats geschieden en het
getal van de op elkander volgende ma-
zen dus met 1 maas verminde-
ren. ― Het knoopwerk is nu
voltooid en men begint aan het
doorstoppen van den fond in
point de toile, waarvan wij
de uitvoering volgens de reeds vroe-
gere beschrijving als bekend rekenen.
Eerst werkt men, op den afstand van een
rij gaatjes van den buitenrand, rondom den
smallen rand in point d’esprit, met een
heen- en teruggaanden toer. Afb. 52 stelt de uit-
voering van den rand vergroot voor, de loop van
den draad voor den 1sten toer is gemakkelijk van let-
ter a af te volgen, de 2de toer wordt teruggaande zoo-
danig begonnen, als op de met b aangewezen plaats is voor-
gesteld. Bij de uitvoering van het middelste patroon in point
de toile is doorgaans eene nauwkeurige berekening noodig,
door hoeveel rijen gaatjes men den draad in de eene of andere,
voorts wanneer men hem in tegenovergestelde richting door het
knoopwerk moet halen, om de in verband zijnde figuren van het pa-
troon ook zooveel mogelijk in verbinding met elkander uit te voeren. Waar dit niet geschieden kan, wordt de draad, om tot voortzetting van het pa-
troon op die plaats te kunnen komen, eenige malen om den draad van het
knoopwerk gehaald; door dit te dikwijls te herhalen, zou men echter aan
de duidelijkheid van het patroon nadeel doen.
Beschrijving van de borduurplaat.
Fig. 1. Toiletkussen
op rood fluweel. Nadat
men de omtrekken van
de middenfiguur en de
moezen op het fluweel
heeft afgeteekend, rijgt men ze met wit katoen
om en vult de figuren
er mede op, opdat de
kralen er een weinig ge-
welfd over liggen, het
midden van de bladeren
echter, waar zich de rechte rij en de groote
kralen bevinden, moeten
eenigszins dieper lig-
gen. De moezen wor-
den evenzoo gewerkt,
de ligging der kralen
is volgens de teeke-
ning duidelijk voorge-
steld; de beide rijen die
er zich omheen bevin-
den, worden eerst na-
dat het kussen van
onderen met eene zij-
den voering van de-
zelfde kleur als het fluweel is opgemaakt
er omheen gelegd; de
buitenste omtrek moet
het aan elkander zet-
ten van de beide stof-
fen bedekken, terwijl
de binnenste kring en de enkele kralen er tusschen nog op het fluweel komen. ― Fig. 2.
Hoek voor een canapékussen. Het kussen is van rood satijn, de bladeren van rood bruin
fluweel met zwarte kant. De bewerking hiervan hebben wij reeds in nummer 1 blz. 5
van dezen jaargang gegeven. ― Fig. 6 en 7. Kraag en manchette. Op dubbel nan-
soek, in point oriental met zwarte zijde, een naar binnen loopend feston
met wit borduurkatoen; de rechte lijnen binnen de figuur worden door een
dun wit koordje gevormd, waarover witte moezen gewerkt zijn, langs het
feston van binnen wordt de stof uitgeknipt, zoodat de moezen met het
koord zich op een open fond bevinden. ― Fig. 10. Zooals de afbeel-
ding voorstelt, is deze rand weder geheel iets nieuws; hij wordt
met zwarte zijde in point russe en oriental, en met den
langen steek met paarse en gele florawol geborduurd, de bui-
tenomtrek van de bladeren en kleine bloemen, de takken,
de buitenomtrek van den kelk van de groote bloem, als-
ook de beide omtrekken van de vier bladeren zijn allen
van zwarte zijde; van binnen worden de bladeren
en bloemen met paarse wol met den langen steek,
echter in het midden naar elkander toe loo-
pende geborduurd, het hart van de groote
bloem blijft onbewerkt, doch de zaad-
korrels die er zich in bevinden en de
zaadjes van de kleine bloempjes
zijn van gele wol; in het midden
van de bladeren waar door het
tegen elkander komen van
de steken eene kleine afscheiding
ontstaat, wordt deze met eene rij
steelsteken van zwarte zijde bedekt.
Beschrijving van de parijsche
modeplaat.
Gekleed wandeltoilet. Wit krippen hoed.
De kleine ruime bodem bestaat uit gekleurd krip.
Eene touffe witte vederen komt aan de linkerzijde uit
eene camée tevoorschijn, en loopt langs de pas op. Aan de
voorzijde is de pas ingebogen. Tusschen elke boog bevindt
zich een wit madeliefje op een krippen intérieur vastgehecht.
Taffen strikbanden. ― Taffen kleedje “forme princesse.” Hoog
glad lijf. De taille is van onderen rond. Ceintuur met eene geëmail-
leerde gesp. Gladde mouwen. ― Rok met geeren. Het garnituur op het
lijf, van boven en van onderen op de mouwen en op den rok, bestaat in
passement, dat er in den vorm van lambrequins op is gelegd. Aan de on-
dereinden van het garneersel hangen zijden lankwerpige grelots. Voor dit
costuum kan men ook zwarte of donkerkleurige zijde met galon waarin
gitten zijn gewerkt, nemen.
Eenvoudig wandeltoilet. Taffen hoed “empire,” met eene
ruimte tullen bodem. Eene groote cerise vlecht loopt als een bandeau van
voren om de pas heen, tot aan het lint, dat plat en ruitsgewijze op den
hoed is gelegd, en met lange
einden afhangt. De pas is
met cerise taf geboord. Een
tweede bandeau bevindt zich
tusschen de coiffure en het voorhoofd. ― Cachemiren
rok. ― Nauwsluitende pale-
tot van veloutine, kleine capuchon met grelots, het
geheele costuum is met zij-
den galon, zwart gros-grain en knoopen met
dezelfde stof
overtrokken,
gegarneerd.
96 DE GRACIEUSE. [3 Mei 1866. 4e Jaargang.]
Knippatroon, keerz. v. h. Supplement No. X, Fig. 48―51.
No. 51. Geknoopt kleedje als overtrek voor een toiletkussen,
voor een antimacasser enz. Oorspronkelijke grootte.
No. 54. Blouse “Crysalida.” Achterzijde.
No. 53. Blouse “Crysalida.” Voorzijde.
No. 52. Bewerking van den point d’esprit.
(Bij Afb. No. 53). Vergroot.