De Gracieuse 3 May 1866 | Page 9

No. I. Burnous “Ceres.” Afb. No. 38, blz. 94.

Fig. 1. Voorstuk (met een omslag op het Supplem.)

” 2. Helft van den rug (met een omslag op het Supplem.)

Naast de wijde en de nauwsluitende paletots, welke in dit sei-

zoen nog bepaald door de mode begunstigd worden, blijft de ruime burnous, die vooral in den smaak van meer bejaarde dames valt, toch ook nog eene plaats behouden. In ons model van zwaar zwart grosgrain in van achteren eene breede plooi gelegd, die van on-

deren los neerhangt, en aldaar ― men vergelijke de afb. ― met reepen en lussen van de stof van den burnous, met een randje zwart satijn geboord, alsook met knoopen van passementwerk versierd. De burnous is aan elk der voorzijden gegarneerd met vier agrafen van koord en met knoopen, waarmede de mantel tevens wordt dicht-

gemaakt. Om den buitenrand loopt een schuine reep 9 d. breed

met een ingeregen koordje geboord, om het uitsnijdsel van den hals een reep 7 d. breed, en langs de beide zijden eene uitgetande ru-

che van de stof van den burnous. Men kan dezen burnous ook

uit dunne wollen stoffen, bijv. cachemir met eene zijden voering,

vervaardigen, en heeft dan 360 d. stof, 98 d. breed noodig. Naar

elk der fig. 1 en 2 worden twee gedeelten geknipt; men moet ech-

ter eerst de omslagen die wij uit plaatsgebrek in de beide knip-

patronen hebben moeten leggen, afzonderlijk overnemen, en dan aan het geheel hechten, zoodat het fatsoen volmaakt met de ver-

kleinde afbeelding op het Supplement overeenstemt. Als de twee

gedeelten van den rug van achteren in het midden, en ook de rug

en de voorstukken van 1 tot 2 met een dubbelen naad aan elkaar zijn verbonden, dan legt men in elk der beide helften van fig. 2

eene plooi, door naar aanwijzing op het knippatroon kruis A op

punt A, kruis B op punt B te hechten, en naait deze langs de

gepunte lijn, waarmede de buitenste vouw wordt aangeduid van A tot B vast. Nu wordt de schuine reep, met stijf gaas gevoerd, op

den burnous gezet, en wel zooals wij dit gedeeltelijk op fig. 1 heb-

ben voorgeteekend; deze loopt aan het uitsnijdsel van den hals tot op 5 d. breedte uit; men hecht eerst de drie gedeelten van de stof, echter zonder innaaikoord aan de binnenzijde van den burnous op elkaar, slaat vervolgens het garnituur naar buiten om, en naait

het dan met een ingeregen koordje op de bovenzijde vast, maar

zóó dat de steken er tusschen liggen, en niet zichtbaar zijn. Met behulp der afb. en volgens de aanwijzing op fig. 2 wordt verder

het garnituur op de plooi aan den achterkant gelegd, als ook de

twee lussen aan beide zijden van den dwarsen reep gehecht, die

elk uit een schuinen lap van de stof 4 d. breed en 18 d. lang be-

staan. Het uitsnijdsel van den hals met een schuinen reep geboord, wordt met de ruche gegarneerd en aan de hoeken met haken en oogen voorzien, terwijl men eindelijk op de voorstukken knoopen

en agrafen van dik zijden koord zet.

No. II. Paletot “Loretto.” Afb. No. 23 en 24, blz. 92.

Fig. 3. Voorstuk . . . . .

4. Zijpand . . . . . .

5. Helft van den rug . . .

6. Mouw . . . . . . .

7. Epaulette . . . . .

8. Gedeelte van den schoot

9. Helft van de ceintuur

Het eigenaardige van dezen paletot, dien wij bijzonder jeugdige dames met een slank figuurtje kunnen aanbevelen, bestaat in ge-

spleten en hol uitgesneden panden, waarvan elk der hoeken met

een gitten grelot, in den vorm van een dobbelsteen is versierd, en die van achteren als ook aan de voorzijde zeer puntig uitloopen.

Deze uitgeholde vorm komt nogmaals voor aan de mouwen, aan

de epauletten, en aan de zijpanden, die veel op kleine patten ge-

lijken en aan een ceintuur, waarmede de paletot om de taille wordt vastgehouden, zijn bevestigd. Het garnituur van den paletot bestaat uit smal zwart zijden veterband, waarop zwarte glazen kralen zijn genaaid; dit veterband is volgens de afb. in rechte rijen op den

paletot gelegd en loopt ook om de kleine gitten knoopjes heen.

Ons model is vervaardigd van zwarte taf, hoewel men er ook zo-

merfluweel, batist de laine, coating enz., met een daarmede overeenstemmend garnituur van ruches, veterband, galon en gre-

lots van passementwerk voor kan nemen. Om dit model natema-

ken, heeft men 290 d. stof 76 d. br. noodig; hieruit worden naar

elk der fig. 3 tot 8 twee gedeelten geknipt, naar fig. 9 een ge-

deelte langs het midden aaneen. Eerst naait men in elk der voor-

stukken de borstplooi van punt tot ster, en verbindt de beide ge-

deelten van den rug van 3 tot 4, verder de fig. 3, 4 en 5 mede

naar aanwijzing van de cijfers met een dubbelen naad aan elkaar. Rondom den buitenrand van den paletot en ook om het uitsnijdsel van den hals wordt aan den verkeerden kant een reep lustrine 4

d. br. gezet, vervolgens voorziet men het rechter voorstuk zooals

wij dit hebben voorgeteekend met knoopsgaten, het linker met de noodige knoopen. Tegen den onderrand van de mouw en ook langs de fijn gepunte lijn waarmede de eene hoek wordt afgesloten, zet men een reep voering, daarna naait men de mouw van 11 tot 12

aan 12 zoodanig toe, dat het bovenste gedeelte van de mouw met

de taffen voering voorzien, van de gepunte lijn af los over het an-

dere heenligt, verbindt de mouw verder van 13 tot 14, zet haar

zóó dat 14 op 14 van het voorstuk valt in het armsgat, en bedekt

dan naad bovenop met de epaulette met taf gevoerd, zoodat de laat-

ste met 5 aan 5, 15 aan 15 sluit. De panden en de ceintuur wor-

den mede gevoerd. Men zet de eersten met 16 aan 16 en 17 aan

17 tusschen de dubbele stof van de ceintuur. De laatste wordt om haar te kunnen dichtmaken met haken en oogen voorzien, en van achteren in het midden van den paletot vastgehecht. Men moet het garnituur dat uit knoopen en soutache bestaat, naar de aanwijzing op het knippatr. en met behulp van de afb. op den paletot leggen.

hecht er verder het voorgeteekende garnituur op en legt aan den boven-

rand in het puntig bijgeknipte gedeelte een smal zoompje. In de punt van

dit bovenste gedeelte legt men twee plooien naar onderen gekeerd, door

elk kruis op het punt te hechten, in het onderste gedeelte van de mouw

op de zelfde wijze twee tegen elkaar liggende plooien en zet daarna de

mouw in het armsgat. De punt C moet op C van den schoudernaad vallen

zoodat de geplooide zijde van het bovengedeelte van de mouw aan het

voorstuk, het niet geplooide gedeelte aan den rug sluit, waarna men de

mouw van C tot 41 en ook van C tot 44, langs de gepunte lijnen daarvoor

op de fig. 16 en 18 voorgeteekend vastnaait. Het onderste gedeelte van

de mouw wordt op de gewone wijze met achtersteken in het armsgat ge-

zet. De gedeelten van het dasje naar fig. 21 geknipt, worden van achte-

ren in het midden aan elkaar genaaid, met taf gevoerd, men zet er in

de rondte een smal kantje met kralen om, garneert het met de gitten

plaatjes en voorziet het eene eind met een knoop, het andere met een

knoopsgat. Het dasje wordt van achteren in het midden en op de schou-

ders op den paletot vastgenaaid. De ceintuur 7 d. br., wordt op dezelfde

wijze als het dasje samengesteld, en van achteren in het midden op den

paletot gehecht. Men voorziet den laatste aan het uitsnijdsel van den

hals met haken en oogen.

No. V. Paletot “Percy.” Afb. No. 1 en 2, blz. 89.

Fig. 22. Voorstuk. . . . . .

23. Zijpand. . . . . . .

24. Helft van den rug. .

25. Helft van den kraag .

26. Mouw . . . . . . .

Hoewel deze paletot van zwart persaan vervaardigd, zich door iets

degelijks onderscheidt, en het fatsoen zeer eenvoudig is, daar het slechts

van den gewonen vorm van eenen halfsluitenden paletot afwijkt door de

voorstukken die van onderen zijn afgerond, verkrijgt dit model toch

door het garnituur uit een dubbel boordseltje, patten en puntjes van de-

zelfde stof bestaande, met zwarte geslepen knoopen, grelots en kralen

galon versierd, eene buitengemeene elegance. De afb. doen het garnituur

duidelijk zien. Uit een lap stof 268 d. lang en 67 d. br. knipt men naar

elk der fig. 2224 twee gedeelten, naar fig. 25 een gedeelte aaneen, voor elke mouw naar fig. 26 twee stukken, het onderste langs de afwijkende lijnen op het knippatroon aangegeven, waardoor het den juisten vorm verkrijgt. Ook moet men er bij het knippen van de voor-

stukken en van den rug op letten, dat alleen het rechter voorstuk

bovenop de puntjes op fig. 22 voorgeteekend krijgt, terwijl het linker

aan den voorkant in eene rechte lijn doorloopt, insgelijks is het linker

gedeelte van den rug aan den schoot met puntjes voorzien, terwijl het

rechter gedeelte daarentegen van 47 tot ster van den ondersten hoek

af geheel recht wordt gesneden. Nadat men het linker gedeelte van den

rug (met de puntjes) met een dubbel boordseltje heeft voorzien, (dit

bestaat uit twee schuine reepjes van de stof die op elkaar liggen, het on-

derste ¾ het bovenste ½ d. br.) naait men tegen het linker gedeelte van

den rug tot aan de lijn op fig. 24 van 47 af aangegeven, en die tot aan

den rand van onderen in eene rechte lijn voortloopt, een reep taffen voe-

ring, legt langs de genoemde lijn eene rij stiksteken, zet er groote en

kleine knoopen op, en verbindt daarna de gedeelten volgens de overeen-

stemmende cijfers; de afgeknipte rand van het rechter gedeelte van den

rug wordt daarbij van 47 tot ster tegen het linker vastgezoomd. Nu legt

men eveneens rondom den buitenrand van den paletot een dubbel boord-

sel, vat bij het opnaaien op den verkeerden kant een schuinen reep 6 d.

br. mede, die daarna omgeslagen en dan met de andere lange zijde, op

de bovenzijde van den paletot wordt vastgestikt; men voorziet de voor-

stukken met knoopsgaten en knoopen, en zet dan volgens de overeen-

stemmende cijfers, het kraagje met een dubbel boordseltje voorzien op

den paletot, terwijl de inslagen van de naden met een reepje taf bedekt

worden. Bij het vervaardigen van de mouw, naait men twee gedeelten die

bij elkaar behooren van 55 tot 56 aan elkaar, maakt dan langs de dunne

gladde lijn met puntjes op fig. 26 voorgeteekend, eene insnijding van

kruis tot ster, stikt aan den afgeknipten rand die er onder uit komt een

reep der stof ongeveer 4 d. br., en legt om den anderen rand die bovenop

ligt een dubbel boordseltje, dat tevens van onderen om den buitenrand

van de mouw doorloopt; verder zet men tegen den rand met puntjes en

ook tegen den onderkant van de mouw een reep taf 4 d. br., die naar

aanwijzing op fig. 26 langs de gepunte lijn op de bovenstof wordt vast-

gestikt. Nu worden ook de gedeelten van de mouw van 57 tot 58 aaneen

genaaid, en hecht men den rand met geboorde puntjes door middel van

knoopen, welke men er volgens de afb. opzet, op den reep die er onder

uit komt, vast. Als men dit garnituur eenvoudiger wenscht te nemen,

dan kan men de mouw met eene afzonderlijke patte, op dezelfde wijze

garneeren. In den bovenrand van de aldus voltooide mouw, legt men zooals dit is voorgeteekend twee plooien; met zet haar daarna in het armsgat, waarbij 58 op 58 van het voorstuk moet vallen. Nu moet het

garnituur van patten nog op den paletot worden gelegd, dat echter met

behulp der afb. geen zwarigheid zal opleveren. Volgens de afb. zijn twee

reepen stof, elk 5 d. br. en 100 lang, waarom heen een kralen galon loopt, op elken schoudernaad door middel van een lus van de stof, met

knoopen voorzien, een weinig over elkaar liggende vastgehecht, zoodat

zij elk van den schoudernaad af met twee einden elk 18 d. lang en met

kralen grelots versierd, afhangen; het garnituur wordt door een lus,

van de stof vervaardigd, 11 d. lang voltooid. Van den schoudernaad af

loopen deze reepen stof langs het armsgat en de dunne lijn die op fig.

22 van 58 uitgaat naar de voorstukken en zijpanden voort, worden al-

daar eveneens met een lus vastgehecht, en eindigen ook met punten met

grelots versierd; twee andere einden elk 40 d. lang sluiten zich op den

verbindingsnaad van de voorstukken en zijpanden aan de eersten aan en

garneeren, in eene tegenovergestelde richting uitgaande, het laatste

op dezelfde wijze als de hierboven beschreven écharpes.

Bijvoegsel van de Gracieuse.

No. III. Wijde paletot “Indianola.” Afb. No. 19

en 20, bladz. 92.

Fig. 10. Voorstuk. . . . . .

11. Helft van den rug. . .

12. Helft van den kraag. .

13. Mouw . . . . .

14. Garnituur van de mouw

15. Epaulette . . . .

De afb. van dezen wijden paletot geven een bijzonder elegant klee-

dingstuk te zien. Het model is vervaardigd van zwart persaan; het garnituur, namelijk de schuine reepen, aan beide zijden geboord, waarmede de schoot en de mouwen gegarneerd zijn, bestaat uit de

zelfde stof. Al de reepen van het garnituur zijn aan het eene einde

puntig bijgeknipt, en met een gitten knoop, kralen grelots en een

lus van de stof versierd. De schuine reep die om de mouw als eene

epaulette heenloopt, en op den rug eindigt, bedekt aldaar het aanzetten

van twee écharpes, waarvan de einden met garnituur zijn voorzien.

Verder is de paletot gegarneerd met twee ovale rozetten, aan de eene

zijde met eene rij stralen van zijden koord omgeven en elk in het midden

met een kwast van grelots versierd. Om dezen paletot na te maken heeft men 390 d. stof, 65 d. br. noodig. Hieruit knipt men naar elk der fig.

10, 11, 14 en 15 twee gedeelten, naar fig. 12 den kraag uit dubbele

stof, alzoo vier stukken, naar fig. 13 voor elke mouw twee stukken,

waarvan het onderste door de afwijkende lijnen te volgen de juisten

vorm verkrijgt. Eerst worden de beide gedeelten van den rug van 23 tot

ster, dan de fig. 10 en 11 van 18 tot 19 en van 20 tot 21 met een dub-

belen naad aan elkaar gezet. Rondom den buitenrand van den paletot

legt men tegen de binnenzijde, behalve om het uitsnijdsel van den

hals, een schuinen reep 5½ d. br., waarvoor men zooals aan ons

model wit, maar anders ook zwart lustrine kan nemen; deze wordt er

rondom den buitenrand met een ingeregen koordje aan den binnenkant

van den paletot op genaaid, hoewel de rij stiksteken waarmede men den

reep bevestigt, bovenop moet liggen. Aan het uitsnijdsel van den hals

zet men den paletot van 22 tot 23 tusschen de gedeelten van den dubbe-

len kraag, fig. 12, elk in het midden aaneen genaaid, nadat men ze eerst

aan den rand van boven door middel van een ingeregen koordje met el-

kaar verbinden heeft. aan de voorste hoeken van het uitsnijdsel van den

hals zet men haken en oogen om den paletot te kunnen dichtmaken. Als

elke mouw van 24 tot 25 en van 26 tot 27 aan elkaar is genaaid, dan legt

men er aan den rand van onderen aan den binnenkant een reep taf 6 d. br.

tegen. De schuine reep voor het garnituur op de mouw fig. 14 wordt met

stijf gaas voorzien, aan de puntig bijgeknipte einden met lustrine ge-

voerd, en in de rondte behalve aan de rechte dwarszijde met twee schuine

reepjes zonder inlegkoord omgeven, namelijk een van satijn en een twee-

de, iets breeder, van de stof van den paletot, dat een stroohalm br. onder

het bovenste reepje uitkomt; dit dubbele boordseltje wordt met twee rijen

stiksteken op den schuinen reep genaaid, deze aan de puntig bijgeknipte

einden met grelots en met een knoop versierd, en zoowel aan den boven-

sten als aan den ondersten rand op de mouw vastgenaaid, zoodat 25 op

25 en 26 op 26 sluit, en het puntig bijgeknipte eind van het garnituur van ster en punt af er los overheen ligt. De smalle lus van de stof, die zooals de afb. aantoont, met een dubbel boordseltje wordt voorzien,

wordt op de plaats met ster en punt geteekend op den schuinen reep ge-

hecht. Bij het inzetten van de mouw in het armsgat moet 27 op 27 van

het voorstuk vallen; de naad wordt bedekt met de epaulette naar fig. 15

geknipt en met voering voorzien; deze wordt overigens even als het gar-

nituur onder op de mouw vervaardigd, en moet met 27 op 27, 20 op 20

vallen; de epaulette wordt met den bovenrand van 27 tot ster op den pa-

letot gezet, en van ster tot het dubb. punt op den paletot en op de mouw

vastgehecht, aldaar naait men er ook de smalle lus van de stof, even als

de beide écharpes op; de lussen worden elk uit een schuinen reep 7 d. br.

vervaardigd, en aan den bovenrand, waar de breedte tot op 5 d. wordt

teruggebracht, in den vorm van een doorloopend garnituur van de mouw

een weinig hol uitgeknipt. De écharpes zijn 50 en 70 d. lang, zij worden

met wit lustrine gevoerd, en overigens even als het garnituur op de mou-

wen vervaardigd. In overeenstemming hiermede wordt het garnituur op

den schoot van den paletot gelegd, en wel langs de dunne gladde lijnen,

daartoe op de fig. 10 en 11 aangegeven, en verder met behulp van de

afb. Eindelijk heeft men nog de rozetten uit te voeren. Hiervoor neemt

men een lapje taf van de noodige grootte, legt er het zijden koord in de

rondte dicht naast elkaar op, en naait het er dan op vast, men hecht de

rozetten daarna volgens de afb. op den paletot en voltooit het garnituur,

door het koord in stralen en slingers te laten voortloopen, terwijl men in

het middelpunt een kwast van grelots hecht. Op fig. 10 is een dezer ro-

zetten van den voorkant uitgaande, uitvoerig voorgeteekend.

No. IV. Paletot “Zabala.” Afb. No. 27 en 28, blz. 93.

Fig. 16. Voorstuk. . . . . . . . . . . . . . . .

17. Zijpand. . . . . . . . . . . . . . . . .

18. Helft van den rug (met een omsl. op het Suppl.)

19. Helft van den kraag. . . . . . . . . .

20. Mouw . . . . . . . . . . . . . . . .

21. Helft van het dasje . . . . . . . . . . .

De nauwsluitende vorm van dezen paletot van zwart persaan komt nog

meer uit door eene breede ceintuur, die echter aan de voorzijde, door middel van eene insnijding in elk der voorstukken gemaakt, naar binnen

gestoken en aldaar wordt vastgemaakt. In den rug zijn van den hals af

tot aan de taille twee diepe plooien gelegd, die van de ceintuur af, los uit-

loopen. Het fatsoen van de mouw is bijzonder ongemeen, zij loopt boven

op den schouder puntig toe en vult aldaar de split tusschen het voorstuk

en den rug. Het smalle staande kraagje bedekt een rond dasje, aan de

voorz. over elkander geknoopt. Het garnituur bestaat uit zwart zijden ga-

lon, met ingewerkte kralen versierd, waar zich aan de eene zijde een rij

kleine schelpen van zijden soutache, aan de andere zijde, om den buiten-

rand een garnituur van dubbele kant, de eene 6 d. br. en daarover eene

2 d. br., aansluit. De figuren in den vorm van bladeren, met kralen ver-

sierd, zijn mede door zijden soutache gevormd, zij worden elk door een

grooten gitten knoop afgesloten. De ceintuur en het dasje zijn bovendien

nog op eene zeer eigenaardige wijze versierd, namelijk met bol geslepen

gitten plaatjes, die er door middel van ingeboorde gaatjes, op regelma-

tige afstanden opgenaaid zijn.

Men heeft voor dezen paletot 400 d. stof 76 d. br. noodig. Naar fig. 16 worden de twee voorstukken geknipt, naar fig. 17 de zijpanden waarbij

men de stof aan den kant van den rug van 37 af, langs den draad neemt.

Naar elk der fig. 18, 19 en 21 knipt men eveneens twee gedeelten, naar

fig. 20 voor elke mouw twee stukken, men moet het onderste gedeelte

langs de dunne gladde lijn op het knippatr. voorgeteekend snijden. In elk

der voorstukken wordt van 28 tot 31 eene insnijding gemaakt, men naait

deze van 28 tot 29, van 30 tot 31 toe en legt er naar de afb. en volgens aanwijzing op de knippatr. het garnituur van galon, soutache, gitten

knoopen en kant op; ― het laatste zoodanig langs den naad van de borst-

plooi, dat de kant naar het zijpand vallende, de split van 29 tot 30 open

gebleven, bedekt. Elk gedeelte van den rug waarvan wij op het Supple-

ment nog eene volledige afb. tot op een 16de verkleind geven, naait men

eerst 34 aan 34 tot 35 aaneen, zoodat door dezen naad de rug in het mid-

den en met de zijpanden verbonden wordt, daarna legt men er eene plooi,

naar den schouder gekeerd in, door de stof langs de gepunte lijn die op het

midden van den rug de vouw van de plooi aanduidt, van C tot D en van D

tot E in te vouwen, en deze vouw met C, D en E op dezelfde letters van het rugzijpand te leggen. De vouw van de plooi wordt van D tot E langs de

dunne gladde lijn vastgestikt en blijft er daarentegen van C tot B bol op lig-

gen. Nadat men de twee gedeelten van den rug op deze wijze heeft samen-

gesteld, naait men ze langs de lijn voor den naad van achteren aangege-

ven van 32 tot 33 aan elkaar en verbindt verder fig. 17 en 18 van 36 tot 37, fig. 17 en 16 van 38 tot 39, fig. 16 en 18 op den schouder van

40 tot C. Van C af blijven de twee laatste gedeelten van elkaar geschei-

den, en worden zooals wij dit hebben voorgeteekend en volgens de afb.

met het belegsel en met het garnituur van kant voorzien. De onderrand

van den paletot is aan ons model met witte taf gevoerd, en daar tusschen

in met een wit gazen voering voorzien, dit heeft ook plaats aan den rand

van voren, hoewel de taffen reep aan den onderrand, 19 d. br. naar bo-

ven toe tot op 8 d. smal toeloopt. Het kleine staande kraagje naar fig. 19 geknipt, wordt met taf gevoerd en volgens de overeenstemmende cijfers

op den paletot gezet. Men naait de mouw van 41 tot 42 en van 43 tot 44 toe, zet er aan den rand van onderen een reep taffen voering tegen,

Keerzijde.

No. VI. Paletot “Orlow.” Afb. No. 25 en 26, blz. 92.

Fig. 27. Voorstuk (met een omslag op het Supplem.) . .

28. Zijpand . . . . . . . . . . . . . . . . .

29. Helft van den rug (met ene omslag op het Supplem.)

30. Helft van den kraag. . . . . . . . . . .

31. Mouw. . . . . . . . . . . . . . . . .

Zoowel het fatsoen als het garnituur van dezen paletot is lief en ele-

gant, de voorstukken van ons model loopen op den rug door, en vormen

daar een soort van kraag, dat iets zeer ongemeens aan den paletot geeft.

De rug is in het midden met twee lange en twee korte reepen elk 8 d. br.

gegarneerd, die van de stof vervaardigd en met een rijk garneersel van

soutache en kralen zijn versierd. De paletot is met hetzelfde garnituur,

als ook met een rand passement en zijden franje 4 d. br., (men vergel.

de afb.) opgemaakt. Om dit model na te maken, heeft men 520 d. per-

saan, 62 d. br. noodig. Hieruit knipt men naar elk der fig. 27, 28 en

29 twee gelijke gedeelten, naar fig. 30 een gedeelte aaneen, uit dub-

bele stof, aan de eene lange zijde toegevouwen; ook moet men de omsla-

gen van de fig. 27 en 29 eerst afzonderlijk overnemen en dan aan het

geheel hechten. Voor elke mouw worden naar fig. 31 eveneens twee ge-

BESCHRIJVING DER KNIPPATRONEN OP DE VOORZIJDE VAN HET SUPPLEMENT.