Doorloopend patroon,
geschikt voor den ge-
knoopten rand op
bladz. 71.
Afbeelding No. 42.
Dit patroon Afb. No. 42, is
zeer geschikt bij den geknoopten rand, Afb. No. 6 op bladz. 71
en hij wordt er dus als het ware mede voltooid. Even als bij den
rand, is ook bij Afb. No. 42
de point d’esprit en de
point de toile in vereeniging met den gewonen doorstopsteek aangewend; men leze over de vervaardiging van het werk de
beschrijving van genoemden rand. Bij het aan elkander voegen van het patroon en den rand is het raadzaam, den laatste aan de binnenzijde af te sluiten door den
smallen rand van het patroon aan
den buitenrand te herhalen. Op welke wijze dit patroon aan den rand moet worden gezet, laten
wij aan het goedvinden der da-
mes over, echter willen wij nog doen opmerken, dat de geome-
trische figuren, hetzij met de rechte zijstokjes of met de pun-
ten aan den rand moeten slui-
ten. De bladeren en bloemen kun-
nen zonder de geruite afdeelingen
naar welgevallen geschikt worden.
Genaaide kant voor
kragen, manchet-
ten enz.
Afb. No. 43―47, Fijn wit veter-
band, ijzergaren No. 80.
Onze lezeressen, in vrouwelijke
handwerken bedreven, zullen met
een enkelen oogopslag erkennen
dat het stukje kant onder Afb.
No. 43 voorgesteld, stevig is en een zeer fraai effect maakt; netjes uitgevoerd, zal het
gewis voldoen. Zoowel de kleine sterren als het opengewerkte gedeelte dat uit kleine
ovale ringen bestaat, zijn van zeer smal veterband, zoo breed als het op No. 43 is
voorgesteld vervaardigd. Men teekent het opgengewerkte patroon, als ook de schelpen die
er omheen loopen in den vorm, waarvoor men het wenscht te gebruiken, bijv. een kraag, een manchete enz. op papier
over, en hecht er het veterband langs de lijnen van het pa-
troon in kronkelende slingers op, evenzoo langs de buitenste
schelpen en langs de rechte lijn aan de bovenzijde, en ver-
vaardigt dan van hetzelfde veterband de kleine sterretjes. Afb.
No. 44 geeft zulk een sterretje van puntjes band vergroot te
zien, afb. No. 45 stelt de wijze van bewerking voor, de grootte
hangt van de breedte
van het band af. Om
deze te leeren uitvoeren neemt men een eind
band of een reepje pa-
pier zoo breed als op
No. 45 is aangegeven, teekent er uiterst nauw-
keurig de lijnen en cijfers op over, en vouwt
daarna den reep steeds op eene en dezelfde zijde om, namelijk zóó dat de lijnen waarmede de
vouwen zijn aangeduid, hetzij altijd naar binnen, of wel altijd bovenop liggen. De cijfers geven
de volgorde van de vrouwen aan. Op de wijze door No. 45 opgehelderd, voert men nu de
puntjes met veterband uit en vereenigt er acht tot een sterretje, zie Afb. No. 44 door de
spitsen van de puntjes zeer netjes toe te naaien, en de puntjes die naar binnen vallen,
met een zoogenaamd wieltje dat uit losse festonneersteken bestaat, tamelijk stijf aan te
halen. Hierop voegt men de sterretjes in de leege vakken van het patroon, door de spits
van elk puntje met een omwoeld stokje ― een heen en teruggaanden draad vast te ma-
ken, waarbij men van het eene stokje tot het andere den draad door het veterband van
het patroon haalt en hiermede te gelijk de gekruist liggende lagen vastmaakt, zoodat
het geheel stevig aan elkaar is
verbonden. De buitenrand
wordt er volgens de duide-
lijke aanwijzing op No.
43 met omwoelde
stokjes aan gewerkt,
en de buitenste
rij veterband met
gefestonneerde
oogjes afgeslo-
ten. De uitvoe-
ring van den tul-
len grond in de open vakken aan
de bovenzijde
van het patroon,
wordt door de
vergroote afb.
No. 46 genoeg-
zaam ophelderd,
evenzoo door
Afb. No. 47 het
opengewerkte
randje, dat zich
tusschen de
twee rechtloo-
pende rijen ve-
terband be-
vindt. Met de bovengenoemde
bestanddeelen
uitgevoerd is
dit werk niet
slechts ge-
schikt als over-
trek voor toiletkussens of soortgelijke voorwerpen maar ook
voor een klein fanchon voor mutsen, hoeden enz. hoewel men
naar gelang van omstandigheden ook zwart zijden veterband
of ook breed wit en rood veterband nemen kan.
Gehaakte beurs.
Afb. No. 48―50. ½ lood zwarte koordzijde; gele, roode en
blauwe koordzijde van elk een gelijk gedeelte, in het geheel
? lood, 9 kleine roode en zwarte kwasten, 1 groote
kwast, twee stalen ringen.
De schikking der kleuren van deze beurs toont veel smaak
[3 Mei 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 95
aan, bovendien is de uitvoering er
van zeer eenvoudig. Zooals zicht-
baar is wordt het onderste gedeelte
van de beurs met vaste steken ge-
haakt, waar zich een effen fond van
zwarte zijde in verzette stokjes aan-
sluit. Men begint de beurs met de zwarte zijde en met een opzetsel
van 98 steken, die tot eene rondte
gesloten, de juist wijdte heeft,
om de figuren van het patroon van
afb. No. 49 regelmatig 14 maal te herhalen. Verkiest men de beurs wijder te hebben, zoo moet men hierbij in acht nemen, dat het ge-
tal van de opzetsteken door 7 deel-baar zij. De afb. No. 49 geeft het patroon en de hoogte van het on-
derste gedeelte van de beurs bene-
vens de aanwijzing der kleuren aan;
in betrekking tot de laatste blijft nog iets aan te merken. Bij het
overgaan van den eenen steek tot
den anderen, wanneer men b. v. na een gelen st. een zwarten st. moet
haken, werk men den gelen st. nog
met de gele zijde af en haalt de eerste zwarte lus door den volgen-
den st. van den vorigen toer. Op
deze wijze scheiden zich de kleuren
niet in scherpe lijnen af, maar loo-pen een weinig in elkander waar-
door het patroon gejaspeerd voor-
komt. Den draad van de afgewerkte
kleur laat men op de verkeerde zijde
hangen en legt hem dan, zoodra
hij weder in gebruik moet komen,
zeer los tot aan zijne bestemde
plaats. Na voltooiing van het on-
derste gedeelte van de beurs werkt
men met de zwarte zijde 41 toeren
met den open stokjestoer voor den
fond van de beurs, dat is: telkens 1 kett., 1 stokje, het laatste in den 1sten toer gedurig door den gehee-
len steek, in de volgende toeren om
den kett. gewerkt. De 24 eerste toeren worden heen en weder gehaakt, waardoor de split ge-
vormd wordt. Na den 41sten open toer haakt men met v. st. volgens afb. No. 50 den smallen rand en zet na den bovensten gelen toer den open fond met 7 toeren voort; bij den 8sten toer be-
gint de mindering, daar men na elk 7de st. door 1 kett. gescheiden 2 st. zonder kett. haakt en
hiermede 2 st. van den vorigen toer overslaat. Deze minderingen
worden in alle volgende toeren regelmatig herhaald, waardoor de
beurs aan dit einde wordt afgerond. Het rechte gedeelte van de beurs
haakt men met een toer v. st. te zamen en voert haar aan de binnen-
zijde met witte taf, om de los liggende draden te bedekken. Ter vol-
tooiing van de beurs behooren, zoo als de afb. aantoont, voor het
ronde einde eene groote kwast van twee bosjes, namelijk een rood en
een geel, voor de rechte zijde van onderen 9 kleine kwasten. De
laatsten afwisselend van
roode en zwarte zijde ver-
vaardigd, zijn met zwarte
en gele zijde omwonden en
op gelijkmatige afstanden aan de beurs genaaid.
Geknoopt kleedje,
als overtrek voor een toiletkussen, als ook om onder
een of ander voorwerp te leggen.
Afb. No. 51 en 52. Haakgaren No. 60, eene fijne stalen breinaald
(stokje No. 1), een weinig dikker naald (No. 2), een knoophoutje
van 1 d. in omvang (No. 3), een houtje van bijna 1½ d. in
omvang (No. 4).
De in oorspr. grootte gegeven afb. No. 51, geeft dui-
delijk het schoone, kantachtige effect van dit werk we-
der, hetwelk voor onze lezeressen die met het guipure
knoopwerk
bekend zijn,
weinig zwa-
righeid zal
opleveren.
De bestem-
ming van het
kleedje is
hierboven
reeds gedeel-
telijk aange-
wezen, het kan echter van grover garen en over
breeder
knoopstokjes
gewerkt, ook
voor antima-
cassers, of een
kleedje over een
tafel dienen. Den ge-
knoopten grond voert
men over stokje No. 1 (de
grofte hiervan is gemakkelijk
naar de grootte van de afge-
beelde mazen te berekenen)
recht geknoopt ui, waarbij
men echter niet aan den hoek
met 1 of 2 mazen, maar met
de langste, middelste rij ma-
zen begint. Men zet 55 ma-
zen op, waarbij men bij de
beide eerste mazen den
draad 3 maal om het
stokje slaat, opdat deze
beide steken driemaal
zoo lang als de overige steken zouden zijn. Daarna werkt men in
heen- en teruggaande toeren, bij de twee volgende toeren heeft
men telkens in den eersten steek 2 lange mazen (het houtje 3
maal omslaande), in elk van de overige toeren daarentegen een
lange maas te werken, deze lange mazen worden dan gedurig aan
het einde van den toer overgeslagen (niet mede afgeknoopt). Heeft
men alzoo het getal mazen tot op vijf verminderd, dan werkt men
weder in elke eerste maas twee lange mazen en eindigt de helft
van de ruit met 2 lange mazen, in de laatste kleine maas. Vervol-
gens werkt men van den opzettoer af de tweede helft op dezelfde
wijze, zoodat aan elken hoek van de ruit 5 maal telkens twee
No. 43. Genaaide kant voor kragen, man-
chetten enz. Oorspronkelijke grootte.
Verklaring der teekens: zwart, goud-
geel, ponceau, lichtblauw.
No. 49. Tapisseriepatroon voor de ge-
haakte beurs.
No. 42. Doorloopend patroon behoorende bij den rand op bladz. 73.
No. 45. Bewerking van de puntjes van band voor de ster. (Bij afb. No. 44). Vergroot.
No. 44. Ster met puntjes van
band. (Bij afb. No. 43). Vergroot.
No. 46. Opengewerkt pa-
troon. (Bij afb. No. 43).
Vergroot.
No. 47. Opengewerkt patroon. (Bij afb. No. 43).
Vergroot.
No. 48. Gehaakte beurs.
Oorspronkelijke grootte.
No. 50. Tapisseriepatr. v. d. gehaakte beurs.