De Gracieuse 3 May 1866 | Page 7

Doorloopend patroon,

geschikt voor den ge-

knoopten rand op

bladz. 71.

Afbeelding No. 42.

Dit patroon Afb. No. 42, is

zeer geschikt bij den geknoopten rand, Afb. No. 6 op bladz. 71

en hij wordt er dus als het ware mede voltooid. Even als bij den

rand, is ook bij Afb. No. 42

de point d’esprit en de

point de toile in vereeniging met den gewonen doorstopsteek aangewend; men leze over de vervaardiging van het werk de

beschrijving van genoemden rand. Bij het aan elkander voegen van het patroon en den rand is het raadzaam, den laatste aan de binnenzijde af te sluiten door den

smallen rand van het patroon aan

den buitenrand te herhalen. Op welke wijze dit patroon aan den rand moet worden gezet, laten

wij aan het goedvinden der da-

mes over, echter willen wij nog doen opmerken, dat de geome-

trische figuren, hetzij met de rechte zijstokjes of met de pun-

ten aan den rand moeten slui-

ten. De bladeren en bloemen kun-

nen zonder de geruite afdeelingen

naar welgevallen geschikt worden.

Genaaide kant voor

kragen, manchet-

ten enz.

Afb. No. 43―47, Fijn wit veter-

band, ijzergaren No. 80.

Onze lezeressen, in vrouwelijke

handwerken bedreven, zullen met

een enkelen oogopslag erkennen

dat het stukje kant onder Afb.

No. 43 voorgesteld, stevig is en een zeer fraai effect maakt; netjes uitgevoerd, zal het

gewis voldoen. Zoowel de kleine sterren als het opengewerkte gedeelte dat uit kleine

ovale ringen bestaat, zijn van zeer smal veterband, zoo breed als het op No. 43 is

voorgesteld vervaardigd. Men teekent het opgengewerkte patroon, als ook de schelpen die

er omheen loopen in den vorm, waarvoor men het wenscht te gebruiken, bijv. een kraag, een manchete enz. op papier

over, en hecht er het veterband langs de lijnen van het pa-

troon in kronkelende slingers op, evenzoo langs de buitenste

schelpen en langs de rechte lijn aan de bovenzijde, en ver-

vaardigt dan van hetzelfde veterband de kleine sterretjes. Afb.

No. 44 geeft zulk een sterretje van puntjes band vergroot te

zien, afb. No. 45 stelt de wijze van bewerking voor, de grootte

hangt van de breedte

van het band af. Om

deze te leeren uitvoeren neemt men een eind

band of een reepje pa-

pier zoo breed als op

No. 45 is aangegeven, teekent er uiterst nauw-

keurig de lijnen en cijfers op over, en vouwt

daarna den reep steeds op eene en dezelfde zijde om, namelijk zóó dat de lijnen waarmede de

vouwen zijn aangeduid, hetzij altijd naar binnen, of wel altijd bovenop liggen. De cijfers geven

de volgorde van de vrouwen aan. Op de wijze door No. 45 opgehelderd, voert men nu de

puntjes met veterband uit en vereenigt er acht tot een sterretje, zie Afb. No. 44 door de

spitsen van de puntjes zeer netjes toe te naaien, en de puntjes die naar binnen vallen,

met een zoogenaamd wieltje dat uit losse festonneersteken bestaat, tamelijk stijf aan te

halen. Hierop voegt men de sterretjes in de leege vakken van het patroon, door de spits

van elk puntje met een omwoeld stokje ― een heen en teruggaanden draad vast te ma-

ken, waarbij men van het eene stokje tot het andere den draad door het veterband van

het patroon haalt en hiermede te gelijk de gekruist liggende lagen vastmaakt, zoodat

het geheel stevig aan elkaar is

verbonden. De buitenrand

wordt er volgens de duide-

lijke aanwijzing op No.

43 met omwoelde

stokjes aan gewerkt,

en de buitenste

rij veterband met

gefestonneerde

oogjes afgeslo-

ten. De uitvoe-

ring van den tul-

len grond in de open vakken aan

de bovenzijde

van het patroon,

wordt door de

vergroote afb.

No. 46 genoeg-

zaam ophelderd,

evenzoo door

Afb. No. 47 het

opengewerkte

randje, dat zich

tusschen de

twee rechtloo-

pende rijen ve-

terband be-

vindt. Met de bovengenoemde

bestanddeelen

uitgevoerd is

dit werk niet

slechts ge-

schikt als over-

trek voor toiletkussens of soortgelijke voorwerpen maar ook

voor een klein fanchon voor mutsen, hoeden enz. hoewel men

naar gelang van omstandigheden ook zwart zijden veterband

of ook breed wit en rood veterband nemen kan.

Gehaakte beurs.

Afb. No. 48―50. ½ lood zwarte koordzijde; gele, roode en

blauwe koordzijde van elk een gelijk gedeelte, in het geheel

? lood, 9 kleine roode en zwarte kwasten, 1 groote

kwast, twee stalen ringen.

De schikking der kleuren van deze beurs toont veel smaak

[3 Mei 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 95

aan, bovendien is de uitvoering er

van zeer eenvoudig. Zooals zicht-

baar is wordt het onderste gedeelte

van de beurs met vaste steken ge-

haakt, waar zich een effen fond van

zwarte zijde in verzette stokjes aan-

sluit. Men begint de beurs met de zwarte zijde en met een opzetsel

van 98 steken, die tot eene rondte

gesloten, de juist wijdte heeft,

om de figuren van het patroon van

afb. No. 49 regelmatig 14 maal te herhalen. Verkiest men de beurs wijder te hebben, zoo moet men hierbij in acht nemen, dat het ge-

tal van de opzetsteken door 7 deel-baar zij. De afb. No. 49 geeft het patroon en de hoogte van het on-

derste gedeelte van de beurs bene-

vens de aanwijzing der kleuren aan;

in betrekking tot de laatste blijft nog iets aan te merken. Bij het

overgaan van den eenen steek tot

den anderen, wanneer men b. v. na een gelen st. een zwarten st. moet

haken, werk men den gelen st. nog

met de gele zijde af en haalt de eerste zwarte lus door den volgen-

den st. van den vorigen toer. Op

deze wijze scheiden zich de kleuren

niet in scherpe lijnen af, maar loo-pen een weinig in elkander waar-

door het patroon gejaspeerd voor-

komt. Den draad van de afgewerkte

kleur laat men op de verkeerde zijde

hangen en legt hem dan, zoodra

hij weder in gebruik moet komen,

zeer los tot aan zijne bestemde

plaats. Na voltooiing van het on-

derste gedeelte van de beurs werkt

men met de zwarte zijde 41 toeren

met den open stokjestoer voor den

fond van de beurs, dat is: telkens 1 kett., 1 stokje, het laatste in den 1sten toer gedurig door den gehee-

len steek, in de volgende toeren om

den kett. gewerkt. De 24 eerste toeren worden heen en weder gehaakt, waardoor de split ge-

vormd wordt. Na den 41sten open toer haakt men met v. st. volgens afb. No. 50 den smallen rand en zet na den bovensten gelen toer den open fond met 7 toeren voort; bij den 8sten toer be-

gint de mindering, daar men na elk 7de st. door 1 kett. gescheiden 2 st. zonder kett. haakt en

hiermede 2 st. van den vorigen toer overslaat. Deze minderingen

worden in alle volgende toeren regelmatig herhaald, waardoor de

beurs aan dit einde wordt afgerond. Het rechte gedeelte van de beurs

haakt men met een toer v. st. te zamen en voert haar aan de binnen-

zijde met witte taf, om de los liggende draden te bedekken. Ter vol-

tooiing van de beurs behooren, zoo als de afb. aantoont, voor het

ronde einde eene groote kwast van twee bosjes, namelijk een rood en

een geel, voor de rechte zijde van onderen 9 kleine kwasten. De

laatsten afwisselend van

roode en zwarte zijde ver-

vaardigd, zijn met zwarte

en gele zijde omwonden en

op gelijkmatige afstanden aan de beurs genaaid.

Geknoopt kleedje,

als overtrek voor een toiletkussen, als ook om onder

een of ander voorwerp te leggen.

Afb. No. 51 en 52. Haakgaren No. 60, eene fijne stalen breinaald

(stokje No. 1), een weinig dikker naald (No. 2), een knoophoutje

van 1 d. in omvang (No. 3), een houtje van bijna 1½ d. in

omvang (No. 4).

De in oorspr. grootte gegeven afb. No. 51, geeft dui-

delijk het schoone, kantachtige effect van dit werk we-

der, hetwelk voor onze lezeressen die met het guipure

knoopwerk

bekend zijn,

weinig zwa-

righeid zal

opleveren.

De bestem-

ming van het

kleedje is

hierboven

reeds gedeel-

telijk aange-

wezen, het kan echter van grover garen en over

breeder

knoopstokjes

gewerkt, ook

voor antima-

cassers, of een

kleedje over een

tafel dienen. Den ge-

knoopten grond voert

men over stokje No. 1 (de

grofte hiervan is gemakkelijk

naar de grootte van de afge-

beelde mazen te berekenen)

recht geknoopt ui, waarbij

men echter niet aan den hoek

met 1 of 2 mazen, maar met

de langste, middelste rij ma-

zen begint. Men zet 55 ma-

zen op, waarbij men bij de

beide eerste mazen den

draad 3 maal om het

stokje slaat, opdat deze

beide steken driemaal

zoo lang als de overige steken zouden zijn. Daarna werkt men in

heen- en teruggaande toeren, bij de twee volgende toeren heeft

men telkens in den eersten steek 2 lange mazen (het houtje 3

maal omslaande), in elk van de overige toeren daarentegen een

lange maas te werken, deze lange mazen worden dan gedurig aan

het einde van den toer overgeslagen (niet mede afgeknoopt). Heeft

men alzoo het getal mazen tot op vijf verminderd, dan werkt men

weder in elke eerste maas twee lange mazen en eindigt de helft

van de ruit met 2 lange mazen, in de laatste kleine maas. Vervol-

gens werkt men van den opzettoer af de tweede helft op dezelfde

wijze, zoodat aan elken hoek van de ruit 5 maal telkens twee

No. 43. Genaaide kant voor kragen, man-

chetten enz. Oorspronkelijke grootte.

Verklaring der teekens: zwart, goud-

geel, ponceau, lichtblauw.

No. 49. Tapisseriepatroon voor de ge-

haakte beurs.

No. 42. Doorloopend patroon behoorende bij den rand op bladz. 73.

No. 45. Bewerking van de puntjes van band voor de ster. (Bij afb. No. 44). Vergroot.

No. 44. Ster met puntjes van

band. (Bij afb. No. 43). Vergroot.

No. 46. Opengewerkt pa-

troon. (Bij afb. No. 43).

Vergroot.

No. 47. Opengewerkt patroon. (Bij afb. No. 43).

Vergroot.

No. 48. Gehaakte beurs.

Oorspronkelijke grootte.

No. 50. Tapisseriepatr. v. d. gehaakte beurs.