De Gracieuse 3 May 1866 | Page 6

deren, de ronde kant naar boven komt.

Om den naad hiervan te bedekken, om-

geeft men daarna den rand nog met eene uitgekamde rij franje en naait van boven in het midden van den bodem een kope-

ren ring om den kop aan te kunnen op-

hangen. Ter voltooiing van het geheel verkrijgt de kop voor het eigenlijke doel een ijzeren stok met gebogen haken voor-

zien, die tusschen den muil gelegd en

door den laatste dichter vast te hechten,

wordt vastgehouden.

De naam “Ludovika.”

Fransch borduurwerk. Afb. No. 39.

De letter L van den naam wordt open

gewerkt, daar men eerst de omtrekken

omrijgt, de stof tusschen deze uit-

knipt, den smallen rand die nog

overblijft naar de verkeerde zijde

inslaat, dan volgens de teeke-

ning van den eenen omtrek

tot den anderen draden spant,

die men teruggaande met

eenige steken omnaait

en eindelijk de om-

trekken borduurt. Ook

kan men in plaats van

dezen laddersteek fijne

tulle, met een kant-

steek doorweven aan-

wenden; de stof wordt er natuurlijk ook onder

uitgeknipt. De overige

letters worden dun ge-

cordonneerd en van binnen met stiksteken van borduurkatoen of zwarte zijde gevuld, of kunnen ook door er neteldoek of batist onder te leggen

vervaardigd worden.

Twee randen in oostersch borduurw.,

ter versiering van tafelkleeden, cachemiren

doeken enz. Afbeelding No. 40 en 41.

Zooals vermeld is, kunnen beide patronen in

oriental, d. i. met schitterende kleuren gebor-

duurd, zoowel ter versiering van tafelkleeden als

van cachemiren doeken gebezigd worden. In beide

gevallen werkt men deze met den platten steek en naar

den persoonlijken smaak, hetzij met 4 nuancen van ver-

schillende sterk sprekende kleuren of slechts met ééne, maar

dan eene doffe kleur. De schikking en herhaling van de kleu-

ren laten wij aan het schoonheidsgevoel der dames over, het regelma-

tig afloopen der kleuren daarentegen toont de afbeelding aan. De om-

trekken van de figuren van het patroon worden met den kettingsteek

met goudgele of andere zijde, in harmonie met de gekozen kleuren

gewerkt. Aan cachemiren doeken knoopt men gewoonlijk een franje in van zwarte

of gekleurde zijde, aan een kleed daarentegen een koordfranje of een dik koord

en aan de hoeken kwasten.

Vele dames leggen eene zekere ingenomenheid

met doeken en shawls aan den dag, beide kleeding-

stukken blijven nog steeds in de mode, hoewel niet

bij gekleed toilet, want dan is de paletot onontbeer-

lijk. Hetzelfde heeft bij de zonneschermen plaats;

naar de verschillende gelegenheden waarbij zij wor-

den gebruikt neemt de bedachtzame dame, nu

eens de kleine parasol met guipure, smalle strook-

jes van de stof gegarneerd, en met stroo en che-

nille geborduurd, in de hand, en wapent zich

dan weder met de eenvoudige maar nuttig en

tout cas.

94 DE GRACIEUSE. [3 Mei 1866. 4e Jaargang.]

dus nogmaals in heen en teruggaande

toeren en wel den eersten toer ―

de meerdering in het midden mede

gerekend ― 13 st., dan gaat men

aan het einde van elken toer telkens 2 st. meer vooruit. Nu 8 heen en 8 teruggaande toeren gebreid te hebb-

en (16 toeren in het geheel) werkt men nog 4 rondom loopende toeren

en kant dan af.

Nu blijft ons nog over om op het

gebreide omhulsel het wollen kleed

dat het vel nabootst, met den plu-

chesteek uit te voeren, zooals op bladz. 68 onder afb. No. 48 is voor-

gesteld en verklaard. Men werkt den

pluchesteek van den hals af in rondom

loopende toeren, op ongeveer ¾ d.

afstand van elkander, neemt voor het

onderste gedeelte van den hals de

witte wol, overigens de bruine

wol en brengt tusschen de kruin

en den neus een witte vlek aan,

aan beide zijden hiervan een

weinig dieper, een zwarte

vlek rondom de oogen.

Het geribd gebreide ge-

deelte van het gehe-

melte blijft zooals van zelf spreekt vrij, evenzoo de neus, die

vooraf met zwarte taf

overtrokken wordt.

De lussen van den

pluchesteek worden

na voltooiing van

elke rij tegelijk opengeknipt, later zorgvuldig uit-

gekamd en van voren om den snuit en de oogen een weinig korter afgeschoren. Men stopt den kop nu stijf met watten op, doornaait het bo-

vengedeelte van het gehemelte zoodanig, dat de rug van den neus goed voorkomt en teekent ook

door eene diepe insnijding van stiksteken aan het

voorste gedeelte de diepten die de natuurlijke

vorm vereischen af. Van voren in de onder- en

bovenkaak zet men eene rij puntjes van wit carton

geknipt, die de tanden nabootsen, en bedekt het aan-

zetten hiervan langs den buitenrand van den muil met

eene van bruine wol ingehaakte rij vaste steken. De tong

wordt van rood laken geknipt en zoodanig in het gehemelte

gehecht, dat zij een weinig over de onderkaak heen hangt. De

oogen zijn volgens ons model van glas, die men zich in een tapisserie-

winkel kan aanschaffen, of men neemt hiervoor een groote zwarte kraal, die men op die plaats opnaait en met eenige rijen kleine bronsbruine kralen omgeeft. Men breit nu nog voor elk oor eene voering (afb. No.

15 geeft de helft van de oorspr. grootte). Men zet hiervoor 4 st. op, gedurig

recht een en weder breiende, aan het begin van elken toer meerdert men 1 st.,

totdat men 16 st. heeft, breit in dit getal steken 38 toeren en kant dan stijf af.

Men bedekt beide ooren aan eene zijde met eene franje bekleeding van gelijke kleur, die men als bij den kop met den pluchesteek opnaait, of

over een franjehout met vaste steken inhaakt, dan afknipt en uitkamt. Men naait daarna de ooren volgens aanwijzing op den kop en sluit de achterste opening van den hals door een bord-

papieren bodem, naar fig. 59 op het Supplement gegeven, geknipt; dezen bodem overtrekt men aan de buitenzijde met bruine, zwarte of roode dikke wollen stof en hecht hem zoodanig in de opening van den hals in, dat de punt naar on-

Knippatroon voor den paletot “Tony.”

No. 35. Paletot “Corona.” Achterzijde.

No. 36. Paletot O’donnel.” Voorzijde.

Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. VII, Fig. 32―36.

No. 34. Paletot “Corona.” Voorzijde.

No. 37. Paletot “O’donnel.” Achterzijde.

No. 38. Burnous Ceres.”

Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. I, Fig. 1 en 2.

No. 39. De naam Ludovika.”

Fransch borduurwerk.

No. 40. Rand in oostersch borduurwerk voor tafelkleeden, cachemiren doeken enz.

No. 41. Rand in oostersch borduurwerk voor tafelkleeden, cachemiren doeken enz.