deren, de ronde kant naar boven komt.
Om den naad hiervan te bedekken, om-
geeft men daarna den rand nog met eene uitgekamde rij franje en naait van boven in het midden van den bodem een kope-
ren ring om den kop aan te kunnen op-
hangen. Ter voltooiing van het geheel verkrijgt de kop voor het eigenlijke doel een ijzeren stok met gebogen haken voor-
zien, die tusschen den muil gelegd en
door den laatste dichter vast te hechten,
wordt vastgehouden.
De naam “Ludovika.”
Fransch borduurwerk. Afb. No. 39.
De letter L van den naam wordt open
gewerkt, daar men eerst de omtrekken
omrijgt, de stof tusschen deze uit-
knipt, den smallen rand die nog
overblijft naar de verkeerde zijde
inslaat, dan volgens de teeke-
ning van den eenen omtrek
tot den anderen draden spant,
die men teruggaande met
eenige steken omnaait
en eindelijk de om-
trekken borduurt. Ook
kan men in plaats van
dezen laddersteek fijne
tulle, met een kant-
steek doorweven aan-
wenden; de stof wordt er natuurlijk ook onder
uitgeknipt. De overige
letters worden dun ge-
cordonneerd en van binnen met stiksteken van borduurkatoen of zwarte zijde gevuld, of kunnen ook door er neteldoek of batist onder te leggen
vervaardigd worden.
Twee randen in oostersch borduurw.,
ter versiering van tafelkleeden, cachemiren
doeken enz. Afbeelding No. 40 en 41.
Zooals vermeld is, kunnen beide patronen in
oriental, d. i. met schitterende kleuren gebor-
duurd, zoowel ter versiering van tafelkleeden als
van cachemiren doeken gebezigd worden. In beide
gevallen werkt men deze met den platten steek en naar
den persoonlijken smaak, hetzij met 4 nuancen van ver-
schillende sterk sprekende kleuren of slechts met ééne, maar
dan eene doffe kleur. De schikking en herhaling van de kleu-
ren laten wij aan het schoonheidsgevoel der dames over, het regelma-
tig afloopen der kleuren daarentegen toont de afbeelding aan. De om-
trekken van de figuren van het patroon worden met den kettingsteek
met goudgele of andere zijde, in harmonie met de gekozen kleuren
gewerkt. Aan cachemiren doeken knoopt men gewoonlijk een franje in van zwarte
of gekleurde zijde, aan een kleed daarentegen een koordfranje of een dik koord
en aan de hoeken kwasten.
Vele dames leggen eene zekere ingenomenheid
met doeken en shawls aan den dag, beide kleeding-
stukken blijven nog steeds in de mode, hoewel niet
bij gekleed toilet, want dan is de paletot onontbeer-
lijk. Hetzelfde heeft bij de zonneschermen plaats;
naar de verschillende gelegenheden waarbij zij wor-
den gebruikt neemt de bedachtzame dame, nu
eens de kleine parasol met guipure, smalle strook-
jes van de stof gegarneerd, en met stroo en che-
nille geborduurd, in de hand, en wapent zich
dan weder met de eenvoudige maar nuttig en
tout cas.
94 DE GRACIEUSE. [3 Mei 1866. 4e Jaargang.]
dus nogmaals in heen en teruggaande
toeren en wel den eersten toer ―
de meerdering in het midden mede
gerekend ― 13 st., dan gaat men
aan het einde van elken toer telkens 2 st. meer vooruit. Nu 8 heen en 8 teruggaande toeren gebreid te hebb-
en (16 toeren in het geheel) werkt men nog 4 rondom loopende toeren
en kant dan af.
Nu blijft ons nog over om op het
gebreide omhulsel het wollen kleed
dat het vel nabootst, met den plu-
chesteek uit te voeren, zooals op bladz. 68 onder afb. No. 48 is voor-
gesteld en verklaard. Men werkt den
pluchesteek van den hals af in rondom
loopende toeren, op ongeveer ¾ d.
afstand van elkander, neemt voor het
onderste gedeelte van den hals de
witte wol, overigens de bruine
wol en brengt tusschen de kruin
en den neus een witte vlek aan,
aan beide zijden hiervan een
weinig dieper, een zwarte
vlek rondom de oogen.
Het geribd gebreide ge-
deelte van het gehe-
melte blijft zooals van zelf spreekt vrij, evenzoo de neus, die
vooraf met zwarte taf
overtrokken wordt.
De lussen van den
pluchesteek worden
na voltooiing van
elke rij tegelijk opengeknipt, later zorgvuldig uit-
gekamd en van voren om den snuit en de oogen een weinig korter afgeschoren. Men stopt den kop nu stijf met watten op, doornaait het bo-
vengedeelte van het gehemelte zoodanig, dat de rug van den neus goed voorkomt en teekent ook
door eene diepe insnijding van stiksteken aan het
voorste gedeelte de diepten die de natuurlijke
vorm vereischen af. Van voren in de onder- en
bovenkaak zet men eene rij puntjes van wit carton
geknipt, die de tanden nabootsen, en bedekt het aan-
zetten hiervan langs den buitenrand van den muil met
eene van bruine wol ingehaakte rij vaste steken. De tong
wordt van rood laken geknipt en zoodanig in het gehemelte
gehecht, dat zij een weinig over de onderkaak heen hangt. De
oogen zijn volgens ons model van glas, die men zich in een tapisserie-
winkel kan aanschaffen, of men neemt hiervoor een groote zwarte kraal, die men op die plaats opnaait en met eenige rijen kleine bronsbruine kralen omgeeft. Men breit nu nog voor elk oor eene voering (afb. No.
15 geeft de helft van de oorspr. grootte). Men zet hiervoor 4 st. op, gedurig
recht een en weder breiende, aan het begin van elken toer meerdert men 1 st.,
totdat men 16 st. heeft, breit in dit getal steken 38 toeren en kant dan stijf af.
Men bedekt beide ooren aan eene zijde met eene franje bekleeding van gelijke kleur, die men als bij den kop met den pluchesteek opnaait, of
over een franjehout met vaste steken inhaakt, dan afknipt en uitkamt. Men naait daarna de ooren volgens aanwijzing op den kop en sluit de achterste opening van den hals door een bord-
papieren bodem, naar fig. 59 op het Supplement gegeven, geknipt; dezen bodem overtrekt men aan de buitenzijde met bruine, zwarte of roode dikke wollen stof en hecht hem zoodanig in de opening van den hals in, dat de punt naar on-
Knippatroon voor den paletot “Tony.”
No. 35. Paletot “Corona.” Achterzijde.
No. 36. Paletot “O’donnel.” Voorzijde.
Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. VII, Fig. 32―36.
No. 34. Paletot “Corona.” Voorzijde.
No. 37. Paletot “O’donnel.” Achterzijde.
No. 38. Burnous “Ceres.”
Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. I, Fig. 1 en 2.
No. 39. De naam “Ludovika.”
Fransch borduurwerk.
No. 40. Rand in oostersch borduurwerk voor tafelkleeden, cachemiren doeken enz.
No. 41. Rand in oostersch borduurwerk voor tafelkleeden, cachemiren doeken enz.