De Gracieuse 3 July 1865 | Page 9

Bijvoegsel van de Gracieuse.

moet men op de afwijkende lijnen voor het

voorste gedeelte letten; naar elk der fig. 2 en 4

worden insgelijks twee gelijke stukken aaneen en uit dubbele stof geknipt. Nu wordt in de

vouw langs de lijn in het midden van den hal-

ven pantalon naar fig. 1 van E tot ster eene in-

snijding gemaakt voor de split; men legt in

den afgeknipten rand aan het voorste gedeelte

van den pantalon een smal zoompje naar bin-

nen omgeslagen, en naait die van het achterste gedeelte tusschen een dubbel reep 1½ d. br.

die er onder komt. Elk halve gedeelte van den pantalon wordt van A tot B toegenaaid, van

onderen ingerimpeld en tusschen het boordje

genaaid, dat van kruis tot A aan elkaar verbon-

den wordt. Nu zet men de twee halve gedeelten v. d. pantalon van B tot C en van B tot F aan

elkaar, legt er aan den rand van boven plooien

in en zet hem dan tusschen het boord, dat eerst

met knoopen en knoopsgaten is voorzien; het

boord of de ceintuur wordt op dezelfde wijze

als de kleine boordjes met veterband geboord.

Voor de blouse vindt men van Fig. 5 tot 10 de helft v. h. fatsoen; naar elk der Fig. 5, 6 en 7 wordt een ge-

deelte aaneen geknipt, de dunne lijn op het patr. geeft het midden aan; naar Fig. 8 snijdt men twee gelijke stuk-

ken, naar Fig. 9 en 10 insgelijks twee gelijke stukken maar aaneen. De gedeelten v. h. stuk, de boordjes v. d.

mouw en de ceintuur, Fig. 7, 8 en 10 moet men van dubbele stof knippen, en bij de gedeelten v. d. romp aan

d. rand v. onderen op een omslag of zoom 3 d. br., rekenen. Nadat men in Fig. 6 een insnijding van K tot ster

gemaakt en in de afgeknipte randen een smal zoompje heeft gelegd, verder de gedeelten v. d. romp aan d. bo-

venkant ingerimpeld en de gedeelten v. h. stuk v. achteren Fig. 8 met knoopen en knoopsgaten heeft voorzien,

zet men de gedeelten v. d. romp volgens de overeenstemmende letters op de

knippatr. tusschen de dubbele gedeelten van het gladde stuk en naait de eerste

van L tot M, de laatste op den schouder van N tot O aan elkaar. Hierna legt

men in den romp van onderen een zoom zoo breed als wij hierboven hebben

opgegeven, waarna men er even als op het stuk het roode veter-

band oplegt, de gedeel-ten van het stuk worden er in de rondte en op den schouder mede ge-boord, maar daar waar men het er niet om heen kan slaan wordt het zoo als wij dit voor het boordje van den panta-lon hebben voorge-schreven, half toege-vouwen en er op ge-legd. Elke mouw naait men van P tot Q toe, rimpelt haar van bo-

ven en van onderen in, en zet de mouw tusschen het dubbele en vooraf gegarneerde

handboordje. Als de mouw tot dusverre voltooid is, dan wordt zij met een koordje in

veterband geregen er tusschen, in het armsgat gezet, en wel zoo dat zij met P op P

van het voorstuk sluit. Nu heeft men nog de ceintuur te vervaardigen. Hiervoor neemt men een lap 4 d. breed die de vereischte lengte heeft, legt er eene stijve gazen voering tusschen, boort haar in de rondte en voorziet de einden met lussen en met knoopen met

roode stof overtrokken. In plaats van veterband kan met het costuum ook met een

garnituur van soutache waarvoor men Fig. 11 een patroon vindt, garneeren.

Gehaakte tuin- of reispet voor heeren.

Afb. No. 51 en 52. Knipp. voor de klep, voorz. v. h. Supp. No. VI, Fig. 34.

De mode is grootmoedig even als eene werkelijke edelaardige koningin. Hoewel zij

nooit meer wordt aangevallen en versmaad, als van den kant der heeren, neemt zij de-zen toch in hare hoede, en hoopt vurige kolen op hunne hoofden en wel zoo als bij deze

gelegenheid in den vorm van eene zeer doelmatige muts of pet, die door de hand der vrouw kan worden ver-

vaardigd en op reis en bij het verblijf op ’t land een zeer gemakkelijk en luchtig hoofddeksel uitmaakt. De muts

wordt gehaakt van grijs garen, de bodem en de rand bestaan uit een opengewerkten fond van kett. st. en stokjes,

de klep enkel uit dichte stokjes, om het haakwerk beter te doen uitkomen voert men den pet met gekleurde

zijde, (aan ons model blaauw.) Voor voering binnen in den pet neemt men dun gewatteerde zwarte taf, eenvou-

dig taf zonder watten of ook wel wasdoek of gelakt leder; de klep moet in allen gevalle met leder gevoerd wor-

den. Men begint het haak-werk in het midden van

den bodem en werkt, daar

deze volmaakt hetzelfde patroon als dat van het

kindermutsje waarvan wij onder No. 60 de afb. ge-ven vertoont, de ster naar de beschrijving die men daarvan vindt (26 toeren), waarvan de laatste

dus met den dubbelen stokjes toer eindigt. On-der het haken moet men zorgen dat men eene ge-lijkmatig vlakliggende ronding van 19 tot 20 d. in doorsnede verkrijgt.

Nu begint men voor den

rand die aan den fond vast en met opengewerkte stokjes wordt gehaakt eerst het bladerenfiguur, waarvoor wij onder Af-beeld. No. 52 een patroon geven, hierbij behoudt men hetzelfde getal steken dus zonder meerderen, terwijl men voor elk ruitje

drie stokjes of 1 stokje en 2 kettingsteken rekent. Als men den pet wat

grooter wenscht te ma-ken dan kan men een

paar open stokjes toeren meer (1 stokje, 2 ketting-steken) aan weerszijden van het bladerenpatroon haken. Het patroon voor het onderste gedeelte van den rand vindt men ins-gelijks onder No. 52 maar in den toer dichte stokjes, tusschen dezen rand en

het bladeren patroon moet men telkens tusschen elk 2de of 3de stokjes eens min-

deren (1 steek overslaan), omdat de bodem aldaar dezelfde wijdte van den rand hebben moet. Het fatsoen van een gewonen

pet zou men hierbij tot maatstaf kunnen ne-

men. Nu moet de klep die eveneens aan

den pet wordt vastgehaakt nog vervaardigd

worden, men haakt hem met dichte stokjes

naar den vorm van Fig. 34 en naar de afbeel-

ding waarop de loop der toeren is aangegeven.

Men maakt den draad op de een of andere

plaats aan den laatsten toer van den rand vast;

ten einde den ronden vorm te verkrijgen,

moet men bij het begin en aan het einde van

elk der eerste 6 of 7 toeren telkens eenige

vaste steken in plaats van stokjes haken, en

verder het noodige aantal steken meerderen.

Eindelijk wordt de pet zooals wij hierboven

hebben gezegd, met eene voering voorzien.

Geborduurde damespantoffel.

Afb. No. 53―56. Knip- en borduurpatroon,

keerzijde v. h. Suppl. No. XV, Fig. 70.

De afbeelding No. 53 stelt eene pantoffel voor, op gaas naturel vervaardigd die van

voren op het voetblad met drie strikken van afnemende grootte, door borduurwerk met den platten steek

met wol en zijde (ponceau kleur), is versierd: De bovenste, kleinste van deze drie strikken geeft de

Afb. No. 54 in oorspronkelijke grootte te zien, en tevens de wijze waarop zij is geborduurd, namelijk hoe

de steken over elkaar heen zijn gelegd, men kan er ook de verschillende nuancen op onderkennen. De lichte

partij van de strikken is cerisezijde, de donkerste kleur die om de omtrekken heenloopt is zwart, de gesp die

zich tusschen elken strik in bevindt, met stalen kralen uitgevoerd. Men kan dit borduurwerk naar goedvinden

naar het patroon op Fig. 70 dat de helft van het fatsoen en de omtrekken van de strikken geeft hetzij op ge-

kleurd gaas, of op de een of andere stof bijv. laken, reps of iets dergelijks uit-

voeren of op gaas met den kruissteek, met eene kleur die er mede in overeen-

stemming is invullen. In dit laatste geval geven wij met de Afb. No. 55 en 56

twee verschillende patro-

nen die ook als fond voor verscheidene andere voor-werpen bijv. taschjes, kussens, kleedjes, lam-brequins enz. kunnen ge-bruikt worden. De afb. No. 55 geeft een gewonen

fond met kruissteken te zien, waar doorheen rechte, breede strepen loopen, welke door zich te kruisen ruiten vormen en met den langwerpigen kruis-steek over drie ruitjes met zijde van dezelfde kleur als de invulwol, worden vervaardigd.

Op de Afb. No. 56

zien wij een fond

met kruissteken met kleine figuurtjes die er met kralen van de

een of andere kleur op worden gewerkt. De voltooide pantoffel

krijgt eene zijden voering van ponceau ― of van eene andere

kleur, met eene dunne laag watten of flanel er tusschen; om de

sierlijkheid te verhoogen kan men de pantoffel rondom den rand

van boven met een taffen ruche van dezelfde kleur van de voe-

ring en van de strikken garneeren.

Canesou met écharpe.

Afb. No. 57 en 58. Knippatr. voorzijde v. h. Supplem.

No. V, Fig. 30―33.

De kenmerkende eigenschappen van dit model zijn bevalligheid

en elegance, waarom men zich, zoo wij ons niet bedriegen wel zal voelen opgewekt, om het na te maken. De

canesou is even lief als oorspronkelijk opgemaakt, en bestaat voornamelijk uit een naauwsluitend jaquetje van

effen neteldoek, met een soort van fichu, hoekig uitgesneden, die door een afzonderlijk geplooid gedeelte,

dat er naderhand wordt opgezet, met eene guipure kant in de rondte gevormd is. De ceintuur wordt door

een breeden geplooiden reep, met een roze taffen lint er onder nagebootst, een smallere reep, loopt om het

uitsnijdsel van den hals heen. Aan de voorzijde van het jaquetje sluit het geplooide fichuvormige gedeelte zich

aan een insgelijks geplooi-de reep neteldoek, ook hoekig, met gekleurd lint er onder en met guipure versierd, aan; dit reikt tot aan de ceintuur en ein-

digt in twee lange échar-

pes; deze laatsten worden naar achteren, en aldaar even onder de ceintuur los door elkaar gehaald. Zoo als men op de afb. No. 57 zien kan heeft dit model aan de voorzijde

het karakter van eene ja-quette over eene blouse. Aan den bovenrand van de mouw die eveneens met losaangezette ge-plooide reepen, met lint en met kant is gegarneerd,

wordt door een geplooiden

reep neteldoek eene soort

van epaulette nagebootst. De zoom in het midden van de voorzijde van de canesou is met kleine

ronde knoopjes, met roze

taf overtrokken, versierd. Bij het vervaardigen van dit model moet men eerst

naar elk der Fig. 30 en

32 uit effen neteldoek twee gelijke stukken, naar Fig.

31 een stuk aaneen snij-

den, de dunne lijn op het knippatroon geeft het midden aan. Aan de rug- en voorstukken moet men van onderen op een zoom of omslag 2 d. br., voor elk voorstuk voor den voorkant op een zoom of omslag 3 d. breed rekenen. Nu legt men voor het fichuvormige garnituur op den rug en op de voorstukken smalle plooitjes in een lap netel-doek die de vereischte grootte heeft, op de knip-patronen is de breedte der

No. 45. Tuinhandschoen. Helft van de oorspronkelijke grootte. Knippatroon,

keerz. v. h. Supplem. No. VIII, Fig. 46 en 47.

No. 46. Patroon voor tapisseriewerk.

Verklaring der teekens: zwart, wit, geel,

rood, blaauw, groen.

No. 47. Patroon voor tapisseriewerk. Verklaring der

teekens: zwart, eerste, (donkerste), tweede,

derde, vierde kleur groen, eerste (don-

kerste), tweede, derde, vierde, (lichtste

kleur, zijde) bruin, geel (zijde).

No. 48. Kinderlaarsje van wit piqué. Verkleind. Knippatr. voorz.

van het Supplem. No. II, Fig. 12―15.

No. 49. Costuum bij gymn. oefen. voor knapen van 8―10 jaar. Knippatr., keerz.

v. h. Supplem. No. VII, Fig. 35―45.

No. 50. Costuum bij gymn. oefen. voor meisjes van 7―9 jaar. Knippatr.

voorzijde van het Supplement No. I, Fig 1―11.