Men begint de manchette van boven aan den rechten rand en zet met
het grofste garen 125 steken op. Hierop haakt men heen en weder 7
toeren vaste steken, gedurig in de achterste lus van den steek stekende
zoodat hierdoor het geribde patroon ontstaat. Bij den 2den toer begint
reeds de mindering; dit geschiedt door aan het einde van elken toer
1 steek onbewerkt te laten. De op de afb. No. 40 en 41 voorgestelde
figuur, die zich na elke 7 toeren vaste steken regelmatig in
verzette rijen herhaalt en in den 8sten toer begint, be-
staat in kleine verheven moezen en wordt op
de volgende wijze gewerkt: * 8 v. st.,
2 stokjes, in de in dezelfde rich-
ting bovenop liggende lus van den steek van den 5den toer (dus 2 toe-
ren, zijnde een rib overslaande). Van * af herhaalt men tot aan het
einde van den toer. In de figuurtoeren wordt niet geminderd. Heeft
men op deze wijze 20 ribben (dus 40 toeren) gewerkt, zoo verdeelt
men het getal steken ― dat 90 bedragen moet ― in de helft, om de insnijding voor het later in te zetten blad van den rand te vormen.
Eerst werkt men de eene helft van de manchette in 14 toeren op dezelfde
wijze als vroeger, dan houdt men met het minderen aan de buitenzijde op
en mindert daarentegen telkens 2 steken, aan die zijde waar de insnijding
moet gevormd worden, zoodat de 14de, de laatste toer 31 steken tel-
len moet. Op dezelfde wijze wordt ook de andere helft van de manchette
gewerkt. Dan haakt men aan de eene dwarszijde, gedurig in de buiten-
ste stekenlus stekende, een uit drie toeren bestaanden vasten rand voor
de knoopen en aan de tegenovergestelde dwarszijde een zelfden rand voor
het overknoopen. Deze laatste bestaat ui 9 toeren, waarvan in den middel-sten de knoopsgaten worden gewerkt, daar men na elke 18 of 20 steken gedurig met de 3 kettingsteken 3 steken van den vorigen toer overslaat.
Bovendien heeft deze rand eene garneering van kleine puntjes, die in 2 toe-
ren op de volgende wijze gewerkt worden:
1ste toer. * 1 v. st., 4 kettingst., 2 st. overslaand; van * af herhalen.
2de toer. In elk van den uit 4 kettingst. bestaanden boog haakt men, 1
v. st., 1 h. st., 1 st., 1 dubb. st., 1 h. st., 1 v. st.
De opengewerkte rand van de manchette die van fijner garen gehaakt
wordt, vertoont bladvormige figuren, die met elkander verbonden en aan
den rand van de manchette genaaid worden. Elk blad (er behooren er 9 aan
elke manchette) bestaat uit de volgende 3 toeren: eerst worden er 10 kettingst. tot eene ronding
verbonden.
1ste toer. Men werkt in deze ronding 3 dichte
bogen, waarvan elk uit 1 v. st.,
1 h. st., 1 st., 2 dubb. st., 1 st.,
1 h. vst., 1 v. st. bestaat.
2de toer. * 15 kettingst.,
1 v. st. in de holte
tusschen
de twee bo-
gen in; van *
af nog tweemaal
herhalen.
3de toer. In elk van deze kettingst. bogen
haakt men weder 3 punt-
jes als die van den 1sten
toer: namelijk 1 v. st., 1 h. st.,
1 st., 1 dubb. st., 1 st., 1 h. st.,
1 v. st.
Heeft men het genoegzame getal
figuren vervaardigd, dan naait men ze
volgens de afb. No. 40 en 41 aan de bui-
tenste puntjes te zamen, voegt daarna een af-
zonderlijk figuur in de insnijding van de man-
chette en naait dezen aan elkander verbonden rand aan
den onderrand van de manchette. De smalle dwarszijde van de
manchette voorziet men van knoopen, die tegenover de knoopsga-
ten geplaatst moeten worden.
Gebreide kant.
Afb. No. 42.
Haakgaren No. 100.
Deze kant maakt een zeer goed effect, wanneer zij van fijn garen wordt uitgevoerd.
Wij bevelen haar onze le-
zeressen dus minder aan
voor tafelkleeden en spreien
dan voor lingeriën. Voor
de kant zet men 16 ste-
ken op.
1ste toer. Afh. 6 recht, 1 steek meerderen (dit geschiedt namelijk
door van den laatsten steek 1 steek averrecht en 1 steek recht te breien),
4 recht, 2 steken meerderen, 5 recht.
2de toer. Afh., 1 recht, omsl., aver. mind., omsl., 2 recht,
aver. mind., omsl., aver. mind., omsl., aver. mind., 1 recht,
omsl., aver. mind., omsl., aver. mind., omsl., aver. mind.
3de toer. Afh., 7 recht, 1 meerderen, 4 recht, 1 meerd., 2
recht, 1 meerd., 5 recht.
4de toer. Afh., 2 recht, omsl., aver. mind., omsl., 4 recht,
aver. mind., omsl., aver. mind., omsl., 3 recht, omsl., aver.
mind., omsl., aver. mind., omsl., aver. mind.
5de toer. Afh., 7 recht, 1 meerd., 1 recht, 1 meerd., 4 recht,
1 meerd., 4 recht, 1 meerd., 6 recht.
6de toer. Afh., 3 recht, omsl., aver. mind., omsl., 6 recht,
aver. mind., omsl., aver. mind., omsl., 3 recht, 1 meerd., dan
3 maal na elkander aver. mind., omsl., daarna nog eens aver.
minderen.
7de toer. Afh., 5 recht, aver. mind., 6 recht, aver. mind., 3
recht, aver. Mind., 7 recht.
8ste toer. Afh., 4 recht, omsl., aver. mind., omsl., 4 recht.,
aver. mind., omsl., aver. mind., omsl., 2 recht, aver. mind., omsl.,
aver. mind., omsl., aver. mind., omsl., aver. mind.
9de toer. Afh. 8 recht, 1 meerd., 3 recht, aver. mind., 1 recht,
aver. mind., 8 recht.
Gehaakt kant met franje.
Afb. No. 38. Haakgaren No. 60 en eene haaknaald naar evenredigheid
van het garen.
Niet alleen om het fraaie patroon geven wij aan deze kant de voorkeur, maar vooral omdat zij in dwarsloopende rijen steeds heen en
weder gehaakt wordt, dat wanneer men nog al eene groote hoeveelheid
noodig heeft, het werken veel aangenamer maakt.
Men zet voor de breedte van de kant 44 steken op en haakt, aan het
einde van den toer het werk gedurig omkeerdende het volgende:
1ste toer. 1 v. st. in den achtsten steek van het opzetsel (van het einde af geteld), waardoor eene kleine lus gevormd is. * 5 kettingst. in den
8sten steek 1 v. st., van * af wordt nog 8 maal herhaald.
2de toer. 7 kettingst., 1 v. st. in den middelsten steek van den naast-bijzijnden kettingsteekboog van den vorigen toer, * 5 kettingst., 1 v. st. in den middelsten steek van den volgenden kettingsteekboog, van *
af nog 7 maal herhalen; dan 5 st. in den vierden steek van de uit 7 ket-
tingsteken bestaande lus, 3 kettingst.
3de toer. 5 st. in den eersten van de laatst gehaakte 3 kettingst., 1 v.
st. in het middelste van de 5 st. van den vorigen
toer, dan gedurig 5 kettingst., 1 v. st. in den mid-
delsten steek van elken kettingsteekboog, tot aan
het einde van den toer. (Deze toer is de eerste
volledige toer van de afbeelding).
4de toer. Als de 2de toer, men
werkt hiervoor in het geheel
10 kettingsteekbogen
en de moes aan het
einde van
den toer in
den bovensten
van de 3 ket-
tingsteken aan
den buitenrand.
5de en 6de toer,
als de 3de en 4de toer.
In den volgenden toer
wordt het blad begonnen, dat
zich in elke punt van de kant
herhaalt.
De verdere voortzetting van de kant
wordt duidelijk door de afb. voorgesteld,
wij willen slechts doen opmerken dat de uit 5
stokjes bestaande moezen, die zoo als zichtbaar is,
het blad vormen, gedurig in den vasten steek tusschen de
twee kettingsteekbogen gewerkt worden, en dat 2 zulke moe-
zen door 1 v. st. gescheiden zijn, (een op zich zelf staande moes wordt
natuurlijk door 2 v. st. ingesloten). Bij het werken van de tweede helft
het weder afloopende gedeelte van de punt, haakt men van de eene aan
den buitenrand zijnde moes tot aan de andere moes van den volgenden
toer gedurig 1 kettingst., 8 h. v. st. tot aan het middelste stokje van de
laatste moes; de volgende moes echter in den volgenden v. st. van den
vorigen toer. Nadat de kant
hare vereischte lengte ver-
kregen heeft, haakt men
langs den buitenrand van de
punten een toer kettingst.-bogen uit 7 kettingst. en 1 v. st. bestaande, en knoopt in deze bogen bosjes franje van 8 draden ter lengte van
6 Ned. duim in.
Patroon om een tullen kleedje doortestoppen.
Afb. No. 39. Goede dikke erwtentulle, dik katoen.
Met de afb. No. 39 geven wij een patroon om een kleedje doortestop-
pen, dat onze abonnées naar verkiezing ter versiering van een klein tafeltje, of als antimacassar over een fauteuil of eene canapé kunnen gebruiken. Het patroon bestaat uit afzonderlijke groote rozetten waar-
van een het midden van ons model uitmaakt, en aan den buitenrand
regelmatige voortloopen, de kleine figuren in den vorm van sterren kun-
nen echter naar verkiezing op een grooteren of kleineren afstand van
elkaar worden geplaatst. Voor dit kleedje neemt men zoogenaamde erwtentulle en voert er het patroon dat eerst goed moet zijn afgeteld
met dik katoen met den bekenden stopsteek op uit, waarbij men telkens
een oogje op de naald neemt, en het andere laat liggen. Om aan den
buitenrand meer stevigheid te geven, wordt hij zoo als aan ons model
met dik katoen gefestonneerd of wel smal gezoomd, waarna men er eene
geknoopte of gehaakte- of eene franje van passement aanzet.
Gehaakte manchette.
Afb. No. 40 en 41. Haakgaren No. 30 en 60, twee daarbij behoorende
haaknaalden.
Deze voor ons liggende manchette, van haakgaren tusschenbeide van grofte in heen en weder gehaakte toeren gewerkt, is wat het fatsoen betreft, gelijk aan de manchetten, waarvan wij reeds in onze vorige nummers verscheidene keeren knippatronen en teekeningen gegeven hebben; deze kunnen dus bij het vervaardigen, wat den vorm betreft
zeer veel gemak aanbrengen.
122 DE GRACIEUSE. [3 Julij 1865. 3e Jaargang.]
No. 36. Patroon voor een gehaakten gymnastiekpet voor knapen.
No. 33. Mandje voor naaigereedschappen, visite kaartjes enz. Verkleind.
Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XVI. Fig. 71.
No. 35. Gehaakte gymnastiekpet voor knapen. Verkleind.
No. 34. Rand in application voor een lampekleedje. Gedeelte in oorspr. grootte.
Verklaring der teekens: Kralen: zwarte, gouden, krijt, melkwitte, kristallen, lichte-, donkere chocoladekleur, lichte-, donkere stalen.
Wol: ponceau, eerste (donkerste), tweede, derde kleur groen, lichtste kleur groen (zijde).
No. 37. Tapisseriepatroon voor een gymnastiekgordel.