De Gracieuse 3 February 1867 | Page 6

42 DE GRACIEUSE. [3 Februari 1867. 5e Jaargang.]

dem genaaid, dat zij er met de punten ongeveer 2 d. br. overheen liggen.

Elk der punten van de bladeren van de bovenste rij wordt met een kris-tallen grelot voorzien. Hierna hecht men er 9 takjes meiklokjes op, elk 10 d. lang, zoodat de bloempjes in het midden van de rozet dicht op el-kaar liggen; de spitsen van de takken, met kristallen kralen versierd, hangen echter over de rozet heen, en zijn elk aan een blad van de onder-ste rij bevestigd. Elk der bovengenoemde einden lint naait men ongeveer

7 d. van elkaar af aan de binnenzijde van den fond.

Gebreide jaquette voor kinderen tot 2 jaar.

Afb. No. 45. 4 lood witte, 2½ lood roode zephirwol, dikke stalen breinaalden.

Dit sierlijke jaquetje, geheel aaneen gewerkt, is met witte en roode wol met den

“patentsteek” gebreid; van eerstgenoemde wol wordt de fond, van de laatste het garni-tuur gevormd, dat het jaquetje aan den buitenrand, aan de zijden en aan den onder- en

bovenrand van de mouw omgeeft. Eer wij de beschrijving over de vervaardiging van het jaquetje geven, zul-len wij de verklaring van den patentsteek, die in heen- en teruggaande toeren op twee naalden wordt uitge-voerd, vermelden. 1. toer hiervan: afwisselend 1 steek recht, omslaan, 1 steek averechts afhalen. ― 2. toer. De steek in den vorigen toer afgehaald, wordt gedurig met den naastaanzijnden omgeslagen draad te zamen recht gebreid, de steek in den vorigen toer gebreid, wordt averechts afgehaald, nadat men vooraf heeft omgeslagen. Als deze 2. toer worden alle overige toeren gewerkt. Om de jaquette te vervaardigen, be-gint men aan den onderrand van den rug met de roode wol en een opzetsel van 64 steken. De 24 eerste toeren (naalden) zijn met roode, de daarop volgende 138 toeren met witte wol uitgevoerd. hiermede is de rug vol-tooid, men zet het werk nu slechts met de helft van de steken voort ― de steken van de andere helft worden tot later gebruik op eene derde naald gestoken ―; voor elk voorstuk breit men 200 toeren met de witte, 24 toeren met de roode wol. Dan kant men af, neemt de steken van de zijranden van den rug en het voorstuk op

eene naald en breit 12 toeren met roode wol, in den eersten hiervan breit men evenwel gedurig den derden en vierden randsteek te zamen, waardoor de toer een derde gedeelte steken minder telt, als de zijrand. Uitgeno-

men de 50 middelste steken, waar de mouw op gewerkt wordt, kant men na voltooiing van den

12. toer de overige steken aan het begin en einde af. Op genoemde 50 steken breit men voor de mouw 84 toeren met witte, 24 toeren met roode wol, welke laatste, nadat de mouw te zamen ge-

naaid is, als een revers worden omgeslagen. Als daarna op gelijke wijze het

tweede voorstuk, als ook de tweede mouw is uitgevoerd, dan neemt men

alle steken van den voorrand op eene naald, en werkt volgens de eerst aangegeven wijze, insgelijks den derden en vierden kantsteek te zamen breiende, 24 toeren met roode wol. In het midden van el-ken tweeden volgenden toer ― op die plaats waar de rug voltooid en het werk verdeeld geworden is ― meerdert men echter gedurig aan beide zijden van den middelsten steek 1 steek, waardoor zich eene punt vormt. Elke onregelmatigheid van het patroon moet daarbij zorgvuldig vermeden worden. Na voltooiing van den 24. toer kant men af, legt den rooden rand als een revers naar de rechte zijde van de jaquette om en naait hem aan den buitenrand er op vast. Daarna

voert men

den verbin-

dingsnaad van

den rug en het

voorstuk uit, waar-

bij echter van den onderrand af, aan elk eene split van 8 d. lengte overblijft. Om het jaquetje dicht te maken, ver-krijgt het volgens de afbeelding twee ein-den gedraaid of met kettingsteken ge-

haakt rood wollen koord elk 30 d. lang, die met kleine kwastjes voorzien

zijn.

Twee patronen

voor applica-

tionwerk.

Afb. No. 48 en 49.

Beide patr. behoo-

ren tot het lambrequin op blz. 18 van dezen jaarg., en kunnen bij het vervaardigen hier-van met de aldaar ge-gevene figuur worden afgewisseld, waardoor men meer verschei-

denheid verkrijgt; ook kan men ze naar wel-gevallen ter versie-

ring van andere voor-

werpen bezigen.

entre-deux 2½ d. breed en met zwarte kant 1½ en 5½ d. breed ge-

garneerd, op al deze kant zijn kralen genaaid. Bij het vervaardigen van de kaper knipt men van cachemir, wit lustrine voor voering en dunne watten naar elk der fig. 26 en 27 een gedeelte langs het midden aaneen, naar fig. 27 knipt men bovendien van dubbele stijve tulle een gedeelte om er tusschen te leggen. Nu hecht men de watten tusschen de lustrine

en de bovenstof en naait de beide stoffen aan den voorrand van fig. 27 en aan den buitenrand van fig. 26, (behalve aan den bovenrand) tegen el-kaar. men versiert dit laatste figuur volgens aanwijzing op het knippatr. en op de afb. met kanten tusschenzetsel en gitten, die er als sterretjes

op worden genaaid, alsook met smalle kant. Dan legt men in den bovenrand van dit ge-

deelte door telkens kruis op punt te hechten plooien, en zet het dan volgens de overeen-

stemmende cijfers tusschen de dubbele stof van fig. 27, met een dubbele laag stijve tulle

voorzien; fig. 27 wordt eveneens 1 d. van den buitenrand af met opgenaaid sterretjes van gitten versierd. de breede ingerimpelde kant die in de rondte om dit figuur heen-loopt, bedekt tevens den verbindingsnaad tusschen fig. 26 en 27. De kaper is volgens

de afb. met een strik van zwart fluweelen lint 2 d. breed versiert. Aan elke zijde van de kaper worden op de plaats met ster geteekend zwart fluweelen linten 2 d. breed gehecht, waarmede de kaper wordt dichtgestrikt.

Mutsje “Novita.”

Afbeelding No. 43. Knippatr., keerz. van het Supplem. No. XVII, Fig. 57.

Dit mutsje is samengesteld uit lilas fluweelen lint en witte blonde; voor den bodem knipt men van stijve

tulle naar fig. 57 een gedeelte langs de dunne lijn in het midden aaneen, voorziet hem langs den buitenrand met laiton, daarna om dit te bedekken met een boordsel van een reep zwarte taf 2 d. breed, en zet er eindelijk eene ingerimpelde blonde 3½ d. breed om. De tot dusverre voltooide bodem wordt zoodanig met puntvormige lussen van fluweelen lint 1½ d. breed bedekt, dat er in het midden in de dwarste, eene ruimte 3 d. breed open blijft. Men vormt elk der bovengenoemde lussen van een eind fluweelen lint 8 d. lang (zie afb. No. 8), naait ze volgens laatstgenoemde afb. in rijen op den bodem en bedekt eerst de eene zijde van den fond, aan de voor-

zijde beginnende, dan de andere helft, aan de achterzijde beginnende, zoodat de eene lus het aan-zetten van de andere bedekt. Elk der lussen van achteren langs den buitenrand wordt aan de punt

met een grelot 6 d. lang van zwarte kralen versierd. Dan zet men om een eind lint 80 d. lang,

blonde, en hecht het zoodanig op de open gebleven ruimte van den bodem,

dat het aan beide zijden met even lange einden afhangt. Daar waar het

lint op den bodem ligt, moet de blonde ingerimpeld, het lint langs het midden met kralen versierd zijn. 30 d. lager als het aanzetten worden de linten gekruist op elkaar genaaid en met een rozet van

blonde versierd.

Coiffure van groen fluweelen lint en meiklokjes.

Afbeelding No. 44.

Deze gracieuse coiffure bestaat uit een rozet die uit bladvormige

gedeelten van groen fluweelen lint 2½ d. breed en takjes meibloemp-

jes of lelie-

tjes der dalen

is samengesteld.

Aan de rozet slui-

ten zich twee einden lint elk 70 d. lang aan, die ongeveer 30 d. van het aanzetten af gekruist, aldaar op elkaar genaaid en met een takje meiklokjes versierd zijn. Bij het vervaardigen van de rozet, knipt men eerst een cirkelrond lapje van stijve tulle 6 d. in doorsnede, legt er langs den buitenrand laiton om en boort het met een taffen lintje 1 d. breed. Dan ver-

vaardigt men elk der 18 bladvormige ge-

deelten van de rozet, van een eindje lint 5 d. lang, door de hoe-

ken van de dwarsran-

den van het lint zoo-

danig om te vouwen, dat zij aan de ver-

keerde zijde juist aan-eensluiten; aldus naait men ze aan elkaar. in den bovensten dwars-

rand van het lint legt men eene plooi. Deze gedeelten worden in twee verzette rijen zoodanig op den bo-

No. 45. Gebreide jaquette voor kinderen

tot twee jaar.

No. 46. Gehaakt overtrek voor een tinnen waterflesch.

No. 43. Mutsje “Novita.”

Knippatr., keerz. van het Supplem. No. XVII, Fig. 57.

No. 48. Patroon voor applicationwerk.

No. 49. Patroon voor applicationwerk.

No. 47. Gebreide rand

boven een laars.

Knippatr., keerz. van het

Supplem. No. XVIII,

Fig. 58.

No. 44. Coiffure van groen fluweelen lint en meiklokjes.

No. 42. Kaper “Catalane.”

Knippatr., voorz. van het Supplem. No. VII, Fig. 26 en 27.