De Gracieuse 3 February 1867 | Page 7

en wel aan den voorrand van de manchette: men maakt een op-zetsel van 25 steken, breit 4 toeren in de hierboven aangegeven wijze, bevestigt dan ― op de verkeerde zijde van het werk ― het einde van de streng aan het begin van den 5. Toer, * breit 5 stek., voert de streng of wel het naast aanliggende balletje tus-

schen den laatst gebreiden en den naastaanzijnden steek, die afgebreid moet worden, naar de rechte zijde van het werk, breit dan 1 steek

en voert de streng weder naar de verkeerde zijde van het werk terug.

Van * af tot aan het einde van den toer herhalen, zoodat de balletjes

in eene regelmatige volgorde op de rechte zijde van het werk komen, terwijl de verbindingsdraad op de verkeerde zijde blijft liggen. De zoo even beschreven toer wordt gedurig na elken 4. Toer herhaald, gedu-rende dien tijd blijft de streng onaangeroerd aan de eene zijde van het werk hangen, doch in den volgenden toer moeten de balletjes verzet worden. Fig. 58 geeft het fatsoen van den rand; de meerdere wijdte aan den bovenrand verkrijgt men door telkens twee heen en teruggaande ingeschoven toeren te breien, die met de helft van de steken worden uitgevoerd. Na voltooiing van het werk voorziet men

Gehaakt overtrek voor eene tinnen waterflesch.

Afbeelding No. 46. Witte breiwol.

Dit overtrek, voor eene ovale warmwaterflesch bestemd, is met witte wol

in de rondte gehaakt. Men begint het in het midden van den bodem met een opzetsel van 16 steken en haakt hierop, aan de eene zijde heen, aan de andere zijde teruggaande 18 toeren stokjes, 1 st. in elken steek; doch men moet in deze 18 toeren aan de dwarszijden zoodanig meerderen, dat het eene vlakte verkrijgt die niet plooit of trekt. ― 19. toer. Afwisselend 1 st., 2 kett., met de laatsten 1 steek van den vor. toer oversl. ― 20.-24. toer. 1 st. om de 2 kett. van den vor. toer, 2 kett. ― 25. en 26. toer. In elken steek van den vor. toer 1 st. ― 27. toer. Afwiss. 1 st., 2 kett., met de laatsten 1 steek van den vor. toer oversl. ― 28.―33. toer. Afwisselend 1 st. om de 2 kett. van den vor. toer, 2 kett. Om de bovenste wijdte van het overtrek een weinig te verminderen en ter verlenging van de dwarszijden, die elk ongeveer een vierde gedeelte van

de wijdte van boven uitmaken, haakt men heen en teruggaande alleen op de dwarszij-

den nog eenige toeren

stokjes, en wel in den

1. toer telkens 1 st. in elken tweeden steek

van den vor. toer, in

den 2. tot den 4. toer worden de st. om de steken van den vor. toer gewerkt, nu en dan 1 st. overslaande. Nu volgt er nog 1 toer rondom den bovenrand

van het werk

afwisselend 1

st., 1 kett.; met

den laatsten 1

steek van den

vor. toer over-

slaan. Door dezen toer, waarmede het werk voltooid is, rijgt men een smal bandje om het overtrek dicht

te schuiven.

Gebreide

rand boven

eene laars.

Afbeeld. No. 47. Knippatr. keerz.

van het Suppl.,

No. XVIII, fig.

58. ¾ l. roode,

1¼ lood zwarte

zephirwol,

fijne stalen

breinaalden,

10 oogen,

zwart zijden

koord.

Deze rand wordt boven de laars ge-

dragen en beschut daardoor den voet voor koude en voch-tigheid. Het model is met roode zephir-wol in heen en te-ruggaande toeren geheel recht ge-

breid, waarbij in eene regelmatige tusschenruimte van 4 toeren, zwart wollen balletjes worden ingebreid, die als vlokken op den rooden fond lig-

gen. Van voren is de rand voor het dicht rijgen ingericht. Om dezen te ver-vaardigen, maakt men eerst de balletjes van zwarte wol, namelijk van een streng draden ongeveer 400 d. lang en 40 of 50 draden dik, aan het eene einde bevestigt men een draad dik zwart garen. Met dezen draad wordt de streng gedurig op afstanden van 1½ d. tweemaal stevig omwonden, is dit

geschied, dan knipt men de streng in het midden van elke tusschenruimte

van den eenen tot den anderen dubbelen knoop door, zonder evenwel den draad garen te be-

schadigen, die de knoopen en daardoor ook de balletjes, door het doorknippen gevormd,

te zamen moet houden. Opdat laatstgenoemde

ronder zouden worden, houdt men de alzoo vervaardigde streng over den damp van heet water, waardoor de wol los

wordt en knipt daarna de oneffen draden van

elk balletje zorg-

vuldig met eene schaar af. Daarna begint het breien,

[3 Februari 1867. 5e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 43

de voorranden (opzet en afkanttoer) met de vereischt wordende oogen; rijgt door deze kruisgewijze een koord, waarvan de einden volgens de afbeelding

met kleine kwastjes van zwarte wol of zijde worden voorzien.

Overtrek voor een gomelastieken bal.

Afb. No. 50. Zwarte koordzijde, ½ lood zephirwol in verschillende

schitterende kleuren.

Met weinig moeite en geringe kosten kan volgens onze aanwijzing, zoowel

voor nieuwe als leelijk geworden ballen eene gekleurde bekleeding worden vervaardigd, waardoor de bal tevens meer duurzaamheid verkrijgt. Deze be-kleeding wordt van zwarte koordzijde en zephirwol in verschillende levendige kleuren (men kan hiervoor overgeschoten einden wol bezigen) op de volgende wijze vervaardigd: men overspant den bal eerst met een soort van net, daar

men hem met zwarte koordzijde in regelma-tige afstanden volgens de afbeeld. omwoelt. Laatstgenoemde stelt den bal slechts een weinig over de helft geheel bekleed voor, terwijl de kleinste helft de ligging van de dra-

den van het net duide-

lijk aantoont. De draad moet natuurlijk bij het omwinden van den bal gelijkmatig stijf worden aangehaald, voorts wordt de draad aan het

begin, daar

waar de draden zich kruisen,

onder deze be-

vestigd. Het

einde van den

draad daarente-

gen wordt aan het

tegenovergestelde kruispunt beves-tigd terwijl men

eerstgenoemden

in eenige toeren door de draden van het net name-lijk evenals bij het stoppen eens bo-

ven, eens on-

der de draden doorhaalt. Men

bedient zich hier-

voor van een ta-

pisserienaald.

Op dezelfde

wijze, even-

wel met bo-

vengenoemde

zephirwol,

wordt nu de geheel be-

kleeding uit-

gevoerd. Deze

vormt verscheidene gekleurde strepen, waarvan elk 12 of 14 toeren telt. Er blijft ons nog over te vermelden, dat het begin en einde van den draad stevig bevestigd moet wor-

den; als ook dat men de omwinding van elken nieuwe toer, zoo dicht mo-

gelijk aan den voorgaanden aanschuift.

Gestikte deken.

Afb. No. 51. Patronen keerz. van het Supplem. No. XIX, Fig. 59―61.

Deze deken van groen cachemir is met eene gewatteerde donker groen katoenen voering voorzien, zij is 225 d. lang en 135 d. breed. Het patroon

is op de meervoudige lagen der stof doorge-

stikt zooals afb. No. 51 de helft van de deken tot op een 15. verkleind, voorstelt. Op de af-

beelding is tevens aangewezen hoe groot de afstand tusschen de rechte lijnen aan ons mo-

del is. Als men de bovenstof, de voering en de watten op de bo-

vengenoemde lengte en breedte heeft geknipt, dan teekent men

het patroon op de boven-stof over. Dit geschiedt

gedeeltelijk door middel van drie stukjes carton, naar de patro-

No. 54. Lampekleedje. Applicationwerk. Helft op de oorspronkelijke grootte.

No. 50. Overtrek voor een elastieken bal.

No. 52. Huissleuteltaschje. Voorzijde.

No. 53. Huissleuteltaschje. Achterzijde.

No. 51. Gestikte deken. Helft tot op een 15de verkleind. Patronen

keerz. van h. Supplem. No. XIX, Fig. 59―61.