40 DE GRACIEUSE. [3 Februari 1867. 5e Jaargang.]
nagaan op welke plaats de naden er later ingenaaid, en ook naar-
mate de taille nauwer of wijder moet worden, de borstplooien hoo-ger of lager moeten worden uitge-voerd. Dan tarnt men de gedeelten van de taille weder van elkaar af en de borstplooien open, hecht deze stukken glad op de bovenstof, welke gedeelten even groot als de voering, dus ook met toevoeging
voor de inslagen van de naden
worden geknipt. Als men tegen
den voorrand van de beide
voorstukken een reep der bo-
venstof 4 d. breed heeft ge-
zet, verder de knoopsga-
ten er in gemaakt en de knoopen er op heeft gezet, dan voert men de borst-
plooien als ook de naden van de taille met dichte achtersteken uit. Na het aan elkaar zetten van de gedeelten van de taille naait men ongeveer 1 d. van den achtersteeknaad af, den afgeknipten rand van elken naad van den rug met voorsteken op
de zijpanden, den afge-
knipten rand van elken zijnaad op de voorstukken, waarbij men echter niet in de bovenstof moet steken, ook moet men vooraf elk onderste gedeelte
inslag van den naad tot op 1 duim breedte wegknippen. In de ruimte tusschen de voor- en achtersteken, die ook in de overblij-
vende stof van de borst-plooien wordt afge-
deeld, als ook tusschen het band tegen het midden van den rug gezet, steekt men een baleintje, aan elk eind met een ingeboord gaatje voorzien, dat zorgvuldig wordt vast-gehecht. De steken mo-gen echter niet op de rechter zijde zichtbaar
zijn, afbeelding No. 32 die de binnenzijde van eene taille te zien geeft, waarvan de schoudernaden nog niet zijn uitgevoerd, toont duidelijk hoe hoog de baleinen naar boven moeten reiken. Rondom het uitsnijdsel van den hals en aan den onderrand wordt de taille met een ingeregen koordje geboord. Men neemt den schuinen reep voor het koord ongeveer 2 d. breed, van de stof van het kleedje of van taf daarmede overeenkomende, en rijgt er volgens af-
beelding No. 33 een eind koord in. Men naait de-
zen reep op de bovenzijde van de taille en dicht boven het ingeregen koord er zoodanig met ach-
tersteken op, dat de rand van den schuinen reep ongeveer ½ d. breed over de taille heen komt, zie
afbeelding No. 33. De reep wordt dan op de binnenzijde van de taille even
als op afbeelding No. 34 vastgezoomd, en wel zoo dat de taille met het in-
genaaide koord is afgesloten, en de steken niet op de rechter zijde te voor-
schijn komen. Rondom de armsgaten hecht men volgens aanwijzing van de gepunte lijn op afbeelding No. 32 aangegeven, een ingeregen koordje, waar-
van de rand met dien van het armsgat in eene lijn moet afsnijden, terwijl de einden aan den zijnaad van de taille ongeveer 1 duim ver over elkaar moeten
liggen. Als de mou-
wen er in zijn ge-
zet, dan worden de afgeknipte randen van het armsgat dicht omgenaaid.
Deze handleiding heeft geene aanbe-
veling noodig, daar zij beknopt en doel-
matig tevens is.
Deze handleiding heeft geene aanbeveling noodig, daar zij beknopt en doelmatig tevens is.
snijden. Hierop versiert men de boven-stof met chenille. Deze moet middelma-tig van dikte zijn en wordt met een ta-pisserienaald met afzonderlijke kleine en grootere hoogstaande moesjes in de stof genaaid. De bodem is in de rondte 1½ d. van den buitenrand af met groote moesjes versierd met 1 d. tusschen-
ruimte, de kleine moesjes zijn er met een doorloopend patroon ingewerkt. De bovenstof wordt nu op de watten (in gaas geregen) op de voering gehecht, in den buitenrand legt men volgens fig. 31 kleine plooitjes en boort hem met een smal schuin reepje der stof. Voor elk der strikbanden knipt men van ca-
chemir, watten en mousseline
een reep 50 d. lang die aan het bo-
veneind 7, aan het afgeronde on-
dereind 10. D. br. moet zijn. Het
ondereind van elk gedeelte cache-mir wordt met chenille moesjes in den vorm van een schuin vierkant versierd. als de bovenstof en de
gewatteerde voering van elken band, behalve aan den boven-sten dwarsrand, tegen elkaar is genaaid, dan sluit men elken band af met twee blondes elk 1½ d. breed en met de rechte randen aan elkaar gehecht en wel zoodanig dat de eene over den buitenrand heenkomt, en
hecht eindelijk langs den verbindingsnaad van de beide blondes, op regelmatige
afstanden, afzonderlijke groote chenille moesjes. Deze banden worden daar-na volgens aanwijzing op het knippatroon aan beide zijden van den fond ge-
naaid. Eindelijk legt men om den laatste een ruche; deze bestaat uit een uitge-
tanden reep cachemir 1½ d. breed waar aan den ver-keerden kant aan de beide lange zijden eene blonde 1½ d. breed zoodanig tegen is genaaid dat zij er 1 d. breed onderuit komt. De ruche wordt op den fond, met de helft van de breedte er
overheen gelegd, langs het midden is er roze
chenille glad opgenaaid.
Eenvoudig haarkapsel.
Afb. No. 30 en 31.
De samenstelling van dit kapsel is even een-
voudig als de uitvoering. Men kamt het voor-
haar, in het midden gescheiden, over matig dikke crêpés naar boven, vereenigt het met het achterhaar en bindt de geheele massa eerst ongeveer in de richting van het oor en dan nogmaals 24 d. verder te zamen. Men deelt het haar dat los is gebleven, in twee gelijke partijen en maakt van elk een vlecht in drieën
gevlochten; mocht het haar daartoe niet dik genoeg zijn, dan kan men vlechten
van vreemd haar nemen en deze daar waar het haar voor de tweede maal gebon-den is, vaststeken. Nu overdekt men een crêpé in den vorm van een chignon, met het naar boven gekamde, niet gevlochten haar, maakt het boven de crêpé vast, en legt de vlechten dan volgens afb. No. 31 om den chignon. Als men dit kapsel bij een eenvoudig gekleed toilet kiest, dan raden wij als zeer doelmatig aan
het met de linten coiffure, door afb. No. 7 voorgesteld, te voltooien.
Handleiding tot het vervaardigen van eene taille.
Afb. No. 32―35.
Met behulp der afb.
daarop betrekkelijk willen wij onzen leze-ressen leeren eene taille naar de meest in ge-bruik zijnde regelen, te vervaardigen. Eerst knipt men naar de knippatr. die wij daar-
voor geven, al de ge-
deelten voering voor
de taille, van fijn
shirting of katoen,
door dit op de
helft van de breedte toe te
vouwen, en het
knippatr. dat
No. 23. Winterhoed “Madelaine.”
No. 24. Keursje met een schoot “à Dents.” Knippatr.
voorz. v. h. Supplem. No. IV, Fig. 13―17.
No. 29. Cachemiren mutsje. Knippatr., voorz. v. h.
Supplem. No. IX, Fig. 31.
steeds de helft van de taille geeft vlak liggende op deze dubbele laag stof met spelden vast te ste-ken; de rug die bij eene taille welke van voren wordt dichtge-maakt, steeds aaneen wordt ge-sneden, moet met het midden op de langs den draad toegevouwen stof worden gelegd. Men door-
steekt de dubbele stof, de omtrekken van de knippatr. nauw-keurig volgende met eene dikke naald, zoodat elk der omtrek-ken door eene rij gaatjes is aangegeven, daarna worden de gedeelten, maar twee duim grooter voor de naden, uit de stof gesneden, aan het uitsnijdsel van den hals, aan den voor- en onderrand voegt men er echter slechts 1 d. aan toe. Daarna naait men in de voorstukken de borstplooien, steeds op de
knippatronen voorgeteekend, legt in den rug aan de arms-
gaten, kleine plooitjes, zet er in het midden van den onder-
rand af, een linnen band 10 d. lang en 1 d. breed met voor-
steken tegen en hecht al de gedeelten van de taille langs
de omtrekken door de speldegaten aangegeven, en naar
de overeenstemmende cijfers op de knippatronen, aan el-
kaar. Als de taille tot dusverre is vervaardigd dan past
men haar aan, waarbij ten einde er gemakkelijk iets
aan te kunnen veranderen, al de inslagen van de na-
den, als ook de overblijvende stof van de borstplooien naar buiten zijn gekeerd. Men moet nu nauwkeurig
No. 22. Winterhoed “reine Hortense.”
No. 25. Casaque van lilas taf.
Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. II, Fig. 5―9.
No. 26. Keursje van groene taf met een schoot. Knippatr.
voorz. v. h. Supplem. No. III, Fig. 10―12.
No. 28. Keursje van roze taf met een schoot en een gar-
nituur van krip.
Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XIV, Fig. 49―52.
No. 30. Eenvoudig haarkapsel. Voorzijde.
No. 31. Eenvoudig haarkapsel. Op zijde gezien.
No. 27. Keursje van roze taf met een schoot. Knippatr.
keerz. v. h. Supplem. No. XII, Fig. 40―43.