Casaque van lilas taf.
Afb. No. 25. Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. II, Fig. 5―9.
Dit model bijzonder geschikt bij het gekleed toilet van eene niet zeer
jeugdige dame, bestaat in eene nauwsluitende casaque met een langen schoot, van voren hartvormig uitgesneden en met een dubbelen revers versierd. De grondstof van de casaque is lilas taf, het garnituur is ge-
vormd uit schuine reepen van paars poult de soie en witte kant; de casaque wordt van voren met kogelvormige wit parelmoeren knoopen
dichtgemaakt. Bij het vervaardigen van dit model moet men uit de gekozen grondstof en eene daartoe geschikte voering (lustrine of cambriek), naar elk der hierboven opgegeven knippatr. twee gelijke gedeelten knippen. Van fig. 7 moet eerst het omslag afzonderlijk overge-
nomen en dan aan het geheel worden gehecht, dan rijgt men de bovenstof op de voering en naait in fig. 5 (de voorstukken) de borstplooi; aan de binnenzijde wordt de overblijvende stof weg geknipt, de afgeknipte rand om-geregen. Nu naait men de revers fig. 8 en 9 op de voor-
stukken, maakt in het rechter de knoopsgaten, waarbij men natuurlijk door de beide lagen der stof steekt, en zet dan den rug, de zijpanden en voorstukken, volgens de overeenstemmende cijfers aan elkaar. aan den onder-rand van de casaque worden de gedeelten der stof tegen
elkaar genaaid, rondom het uitsnijdsel van den hals en langs den voorrand worden zij op elkaar met een ingeregen koordje geboord. Nu zet men er de noodige knoopen op, gar-
neert de casaque volgens de afb., met de bo-
vengenoemde schuine reepen ― zij zijn aan ons model 3 d. breed ―alsook met kant, en zet er de mouwen in. Deze worden eerst naar fig. 11 op het Supplement van het vorige nummer van de Gracieuse, van dezelfde stof
vervaardigd welke men voor den bo-
vensten rok heeft gekozen, aan ons
model wit gaas grenadine en
dan volgens de afbeelding met
garnituur, schuine reepen en kant gegarneerd. Wij kunnen deze casaque aan onze lezeres-
sen bijzonder aanbevelen.
[3 Februari 1867. 5e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 39
Keursje van groene taf
met een schoot.
Afb. No. 26. Knippatr. voorz.
v. h. Supplem. No. III, Fig.
10―12.
Ons model bestaat uit zee-
groene taf, met breede witte kanten entre-deux gegarneerd en van voren met kristallen knoo-pen dichtgemaakt. Voor dit mo-
del knipt men van taf en voering ― wit cambriek ― naar elk der fig. 10―12 twee gelijke gedeel-
ten. Omtrent het vervaardigen van het keursje leze men de be-
schrijving behoorende bij afb. No. 28. Eindelijk wordt het keursje aan den rand van den schoot met een witte ingerimpel-de kant, 6 d. breed, rondom het uitsnijdsel van den hals met een zoodanige 4 d. breed gegarneerd en het aanzetten met een smal kanten entre-deux bedekt. De korte mouw wordt gevormd door een dof van wit gaas gre-
nadine.
Keursje van roze taf
met een schoot.
Afb. No. 27. Knippatr. keerz.
v. h. Supplem. No. XII,
Fig. 40―43.
Dit keursje van roze taf, is met witte blonde 10 d. breed, uitgetande taffen ru-
ches en eene rozet met einden van smalle blonde, gegarneerd. Men knipt het keursje naar de patr. die wij met fig. 40―43 geven en vervaardigt het op dezelfde wijze als bij de taille afb. No. 28 beschreven is, men moet echter den rug fig. 43 langs het midden aaneen knippen. De onder- en bovenrand van het keursje alsook de buitenrand van de armsgaten, worden met een ingeregen koordje geboord. In plaats van een mouw, zet men in het armsgat een dof, uit een reep zijden tulle 70 d. lang vervaar-
digd. De onder en de bovenrand van het keursje wordt afgesloten
met een kant 10 d. breed en het aanzetten der blonde bedekt
met een taffen ruche 3 d. breed aan de beide
lange zijden uitgetand. De ro-
zet wordt volgens de afb. ge-
vormd van blonde 5 d. breed en lussen lint, onder de rozet hecht men een cirkelrond lapje stijf gaas 8 d. in doorsnede, en op het laatste de beide echarpes 20 d. lang welke elk uit twee reepen blonde, van de boven-
genoemde breedte, met de rechte randen tegen elkaar ge-
keerd, bestaan.
Keursje van roze taf met een schoot en een
garnituur van krip.
Afb. No. 28. Knippatr. keerz.
v. h. Supplem. No. XIV,
Fig. 49―52.
Dit keursje kan bij elk bal- of
zeer gekleed toilet gedragen
worden. Men vervaardigt het van
gekleurde taf, satijn of van de stof
van het kleedje en versiert het met
een overeenstemmend garnituur. Ons
model bestaat uit roze taf en is volgens
de afb. met strookjes en ruches van
roze krip gegarneerd. Bij het vervaar-
digen knipt men van bovenstof en fijn
shirting voor voering, naar elk der fig.
49 tot 52 twee gedeelten en rekent bij
fig. 49 op een omslag 3 d. breed aan den
voorrand, die aan het linker voorstuk als
een aangezetten reep dient, maar aan het
rechter tot meerdere stevigheid voor de
knoopsgaten wordt omgezoomd. Als de ge-
deelten bovenstof en voering die bijeen be-
hooren, op elkaar zijn gehecht, dan verbindt
men de beide gedeelten van den rug van ach-
teren in het midden, verder fig. 49 tot 52
volgens de overeenstemmende cijfers. De voor-
stukken worden volgens aanwijzing op het
knippatroon met knoopen en knoopsgaten voor-
zien, de onder- en bovenrand van het keursje en
ook het armsgat met een ingeregen koordje ge-
boord. In het laatste naait men in plaats van een
mouw een garnituur van krip, daarna garneert men
het keursje van achteren langs het midden van den
naad, ten einde het dichtmaken na te bootsen, met
knoopen van roze taf en hecht er het overige garni-
tuur op. Dit bestaat, zooals wij hierboven aanmerk-
ten, uit een strook van roze krip, van een reep 10 d.
breed met empire plooien voorzien, gevormd. Het
aanzetten van deze strook wordt bedekt met een uitge-
tande krippen ruche 5 d. breed.
Winterhoed “reine
Hortense.”
Afb. No. 22.
De geperste vorm heeft een stijven bodem met een naar beneden gebogen rand, die zich van achteren in het mid-
den tot een scherm verbreedt, en waar zich van voren een revers in den vorm van een diadeem aansluit. Ons model bestaat uit paars fluweel en is met paarse taf geboord, om de voorste helft van den hoed ligt een zwarte veder, en deze
is wederom versierd met 4 ro-
zetten van glazen kralen elk eenige d. van elkaar verwijderd. Een dezer rozetten bedekt aan de rechterzijde van den hoed, het aanzetten van een paars taf-fen lint 12 d. breed, alsook het op elkaar geplooide eind van een tullen reep met kralen gebor-
duurd en met kant afgesloten waarin van achteren in het mid-den van den hoed een strik is ge-
legd terwijl het midden wederom met eene agraffe van gitten is versierd. Een soortgelijke tullen reep vormt twee echarpes van den strik uitgaande, elk 25 d. lang en 10 d. breed. Het aan-
zetten van den rechter strikband
wordt bedekt met een tak anemonen van paars fluweel. Het diadeem is
aan den bovenrand versierd met eene franje van gitten grelots, zeer eigen-
dommelijk gevormd en spits toeloopende.
Winterhoed “Madelaine.” Afb. No. 23.
Het fatsoen “Madelaine” bestaat uit een kransvormige pas
3 d. breed, aan de zijden (wangen) een weinig spits bij-
geknipt, verder uit een bodem aan de pas gezet,
die van voren een rand 2 d. breed, aan
elke zijde waar hij eveneens een stompe punt vormt een rand ongeveer 5 d. breed en naar be-
neden gebogen heeft, maar zich
van achteren in het midden ge-heel vlak aan de pas aansluit. Ons model op een gepersten vorm gespannen, bestaat uit zwart fluweel; de bodem is be-dekt met een borduursel met zwarte gitten. Het overige garnituur bestaat eerst uit een reep zwart zijden tulle, met opgenaaide kralen, en met kant afgesloten, waarin van achte-
ren in het midden van den
hoed, een strik is gelegd; deze
wordt in het midden met een aar
van zwarte gitten omspannen. De
geplooide einden van de reepen
zijn aan de zijden van den hoed
(aan den wangen) bevestigd, waar zij
het aanzetten van de zwartzijden
strikbanden 10 d. breed bedekken.
Om de voorzijde van den hoed is vol-gens de afb. een zwarte veder gelegd,
langs den buitenrand eene puntvor-
mige grelotfranje van zwarte kralen.
Een beugel van zwart fluweel waar de
franje als een kantje omheen loopt,
vormt het intérieur van den hoed.
Keursje met een schoot
“à dents”.
Afb. No. 24.
Knippatr. voorz. v. h. Suppl. No. IV,
Fig. 13―17.
Deze taille heeft iets zeer ongemeens daar
zij van achteren met knoopen wordt dicht-
gemaakt. Ons model is van lilas taf vervaar-
digd en met schuine repen wit grosgrain gegarneerd waarop wederom, met zeer smal
zwart fluweelen lint, doorloopend punten zijn
genaaid; op de spits van elke punt is een witte
waspaarl gehecht. Rondom den onderrand van
den schoot loopt eene grelotfranje van waspaarlen.
Het keursje wordt voltooid met kogelvormige kris-
tallen knoopen, met een ceintuur van wit gros-
grain op dezelfde wijze als de schuine reepen ge-
garneerd, en eene laag uitgesneden taille van ge-
plooid neteldoek met zeer korte dofmouwtjes. Bij het
vervaardigen van het keursje knipt men uit de geko-
zen bovenstof en van wit cambriek voor voering naar
elk der fig. 13 en 17 een gedeelte langs de dunne lijn in
het midden aaneen, naar elk der fig. 14―16 twee ge-
lijke gedeelten. Dan rijgt men de gedeelten bovenstof en
voering die bijeen behooren op elkaar, naait in elk voor-
stuk de kleine plooi in, en verbindt al de gedeelten vol-
gens de overeenstemmende cijfers.
Hierna wordt het keursje om het uit-
snijdsel van den hals met een ingere-
gen koordje geboord, langs den onder-
rand naait men de voering tegen de bo-
venstof, legt rondom den geheelen bui-
tenrand het garnituur van de hierboven genoemde schuine reepen, en voorziet den rug en de gedeelten van den schoot met de noodige knoopen en knoopsga-
ten. Het spreekt van zelf dat het keursje ook aan de voorzijde, even als eene ge-
wone taille, met knopen kan worden dichtgemaakt, en men het dan van ach-
teren in het midden om dit na te bootsen, slechts met knoopen garneert. De rug
wordt in dat geval aaneen gesneden.
Verklaring der teekens: eerste (donkerste), tweede, derde, vierde,
vijfde, zesde kleur roodbruin (de laatste zijde), wit, ponceau.
No. 19. Tapisseriepatroon voor een heerenpantoffel.
No. 20. Kruissteek om linnen-
goed te teekenen. Bovenzijde.
No. 16.
No. 14―18. Ruches als garni-
tuur voor kleedjes, enz.
No. 21. Kruissteek om linnen-
goed te teekenen. Achterzijde.
No. 14.
No. 15.
No. 17.
No. 18.
Mutsje van cachemir.
Afb. No. 29. Knippatr. voorz. v. h. Suppl. No. IX, Fig. 31.
Een eenvoudig négligé-mutsje dat
echter ook voor de warmte, door
meer bejaarde dames over een andere
muts kan gedragen worden. Ons model bestaat uit cachemir, heeft een ronden bodem en twee strikbanden. Zoowel de bodem als de strikbanden zijn dun ge-
watteerd en met wit mousseline de laine gevoerd. Het mutsje is gegar-
neerd met eene ruche van de stof, met witte blonde en roze chenille die door-
loopend met kleine en groote moesjes op de stof is genaaid. Bij het vervaar-
digen van dit model moet men van ca-
chemir en mousseline naar fig. 31 een gedeelte langs het midden aaneen