De Gracieuse 3 February 1867 | Page 2

38 DE GRACIEUSE. [3 Februari 1867. 5e Jaargang.]

russe, een sterretje of iets dergelijks worden uitgevoerd. ―Het model van afb. No. 6 is een gedeelte van den fond van eene wit satijnen pelerine, met eene gewat-

teerde lustrine voering voorzien, die in ruiten is doorgeregen; langs de lijnen van de ruiten zijn kleine en groote waspaarlen gehecht. Zonder watten kan men dit

garnituur ook als een reep belegsel gebruiken.

Coiffure van linten strikken.

Afbeelding No. 7 en 8. Knippatr. keerz. van het Supplem. No. XVI, Fig. 56.

Deze coiffure is bijzonder aan te bevelen boven een chignon die hoog in het haar

is gestoken. De coiffure is in den vorm van het schild van een kam, uit puntvormige

lussen van zwaar rood satijnen lint 1 d. breed samengesteld, twee einden elk

96 d. lang zijn volgens de afbeelding aan de beide zijden gehecht en worden bij het kappen onder den chignon vastgemaakt. Bij het ver-vaardigen van zulk eene coiffure, knipt men eerst uit zwarte stijve

tulle, naar fig. 56 een gedeelte langs de dunne lijn in het midden aan-een, hecht er langs den buitenrand een eind soutein om en naait er dan volgens afb. No. 8 de bovengenoemde lussen op. De laatsten wor-den elk van een eind lint 6 d. lang gevormd en de dwarsranden volgens

afb. No. 8 zoodanig op elkaar gelegd, dat de rechterzijde van het lint

steeds naar

buiten is

gekeerd. De

voltooide

coiffure

wordt hetzij

met eenige

steken op

het schild

van een

kam ge-

hecht

waarbij

men den

draad

om de

kam heen

spant of

ook wel zonder kam op den

chignon gelegd en de

einden lint er on-

der vastgestrikt.

Polsmof voor heeren. Haak- en breiwerk.

Afbeelding No. 9 en 10. 2 lood roode zephirwol,

1 lood roode florawol.

Het model is met roode wol met den geschubden haaksteek

gewerkt en met eene gebreide voering van roode florawol voorzien. Men begint dit polsje aan den onderrand met een

opzetsel van 36 steken, sluit deze tot eene ronding en haakt

daarop in hetzelfde getal 19 toeren met den genoemden haaksteek, die op de volgende wijze en gedurig door den ge-heelen steek stekende, wordt uitgevoerd. Om elken steek van den voorgaanden toer: 1 lus, omslaan, 1 lus, dan de 4 op de naald zijnde lussen te zamen afgewerkt. Voor de uitvoering van den haaksteek zie men afbeelding No. 10. Met den 19.

toer heeft het polsje de vereischte lengte verkregen. Men voorziet het nu met eene voering van roode florawol, van overeenkomende lengte en wijdte, geheel recht en in de rondte gebreid; doch deze voering wordt zoodanig ingenaaid, dat de rechte, gladde zijde de bui-

tenzijde van de voering vormt.

Gehaakte polsmof voor dames.

Afbeelding No. 11 en 12. 1½ lood

witte zephirwol, 40 d. wit

zwanedons.

Dit polsje, met witte zephirwol met een soort van gekruisten haaksteek gewerkt, wordt door knoopen en knoopsgaten vastge-maakt. De onderrand wordt

met een strookje zwanendons ge-

garneerd. Deze gekruiste haak-

steek wordt gedurig van eene zijde af begonnen, zoodat men den draad bij elken toer weder op

nieuw moet aanleggen. Nadat men op een opzet-sel van vereischte lengte 1 toer vaste steken ge-haakt heeft, werkt men den volg. toer; * 1 vaste steek, dan steekt men met de naald door de lus die zich ter linkerzijde van de beide loodrechte lussen van den zoo even voltooiden steek bevindt (op afb. No. 12 met eene pijl doorstoken) en te gelijk door de beide bovenste lussen van den volgenden steek van den vorigen toer ( op afb. No. 12 door een kruis aangewezen), haalt den draad door dezen

laatsten steek en werkt deze lus met de op de naald zijnde lussen te zamen af) zie afb. No. 12). Men begint het polsje aan den bovenrand met een opzetsel van 40 steken en werkt hierop 19 toeren met den genoemden haaksteek; doch er moet, om het langzaam nauwer worden van het polsje te verkrijgen, aan het begin en einde van

den 3. 8. 10. en 12. toer telkens 1 steek ge-

minderd worden. Na voltooiing van den 19. toer haakt men langs den buitenrand van het werk, uitgenomen den bovensten dwarsrand, 3 toeren, insgelijks met den gekruisten haaksteek. Aan de eene lange zijde van het polsje, maakt men ech-

ter bij het werken van den 2. toer 5 knoopsga-

ten, telkens in eene tusschenruimte van 6 steken, terwijl men voor elk knoopsgat 3 kett. haakt en met deze 3 steken van den vorigen toer over-

slaat. In den 3. (laatsten) toer werkt men in el-

ken vasten steek van de lange zijde die met knoopsgaten voorzien is 1 v. st., gedurig 3 v. st. in den kettingsteekboog. Eindelijk wordt het tot dusverre voltooide polsje met de vereischte knoo-

pen, aan den onderrand met het garnituur

versierd.

Pantoffel van baai.

Afb. No. 13. Knippatr. voorz. van het Supplem. No.

VIII, Fig. 28―30.

No. 5. Garnituur voor kleedjes, blousen enz.

No. 10. Geschubde haaksteek.

No. 7. Coiffure van linten strikken.

Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. XVI, Fig. 56.

matige afstanden van 1 d. rijen achtersteken uit, waardoor op de buitenzijde volgens de afbeelding ruiten zichtbaar worden. Verder is de pantoffel met een kruisnaad, met den point russe en wijde festonneersteken van roode wol versierd. Fig. 28 tot 30 geven het fatsoen van de pantoffel. Voor elke pantoffel moet men naar fig. 28 en 29 het voorblad en het hielstuk, elk langs de dunne lijn in het midden aaneen, naar fig. 30 de zool snijden. Als al de gedeelten op de hierboven aangegeven wijze zijn

doorgenaaid, dan zet men ze volgens de overeenstemmende cijfers aan elkaar. De dwarsranden van den voorschoen en van het hielstuk moeten daarbij over elkaar liggen en worden met zoomsteken vastgehecht, de pantoffel en de zool naait men echter met overhandsche steken aan elkaar. de laatste naad wordt bedekt met fes-tonneersteken van roode wol, waarbij men door de pantoffel en de zool steekt, en versiert er verder even als met een kruisnaad den bovenrand van de pantoffel mede. Men kan naar goedvinden op den voorschoen eenige sterretjes met den point

russe uitvoeren.

Ruches als garnituur voor kleedjes, blousen enz.

Afb. No. 14―18.

Ruches blijven nog altijd een gezocht garnituur. Men heeft ze van verschillende

stoffen en op verschillende wijzen samengesteld. Wij geven van vijf verschillende

soorten

eene hand-

leiding

om ze te

vervaar-

digen en

merken

vooraf

aan, dat

de gepunte lijnen op de afbeel-

ding de

binnen-

vouw, de gladde lij-

nen de

buiten-

vouw van de plooien be-

teekenen.

Afb. No. 14 geeft

de zooge-

naamde

rozetruche

te zien.

Bij het vervaardigen legt men in het gekozen lint volgens aan-

wijzing op de afbeelding plooien, voor elk figuur vier. De afbeelding geeft twee figuren geheel, het derde tot op de helft voltooid te zien. Voor de andere helft van de figuur moet men volgens de afbeelding elke gladde lijn met kruis op punt hechten. Eindelijk wordt de bovenste laag van elk figuur met

eenige steken aan elkaar gehecht en met een kraal versierd. Een soortgelijke kraal is ook in het midden van elk figuur gehecht. ― Afb. No. 15 is eene variatie op de hierboven beschreven rozetruche; van vier plooien wordt hier in te-

genovergestelde richting als bij de vorige ruche een figuur gevormd. Volgens afb. No. 15 vervaardigt men de derde figuur tot op de helft voltooid, door den buitenrand tus-

schen twee figuren aan elkaar te naaien, en aldaar twee was-

paarlen, in het midden van elk figuur eene waspaarl, aan te bren-

gen. ― Afb. No. 16. Deze ruche wordt vervaardigd door het daar-

voor bestemde lint, volgens aanwijzing der lijnen op de afb. zichtbaar,

lijn 1 en 2 elk op punt, in twee plooien naar eene zijde

gericht te leggen. De bovenste van deze plooien

wordt zoodanig omgevouwen dat de

beide plaatsen met ster geteekend aan elkander genaaid en met een kraal op het punt gehecht kunnen worden. ― Afb. No. 17. Men

legt in het lint, steeds kruis op punt vallende, eenvoudige plooi-en, die een weinig over elkaar moeten liggen. Dan vouwt men elk der plooien in de richting van de schuine gepunte lijnen op de afbeelding om en bevestigt elke plooi aan den buitenrand als ook in het midden met een steek en een kraal (zie de afb.). Elk der

spitstoeloopende plooien wordt met een hou-

ten breinaald of een priem wat opgehaald.

Afb. No. 18. Deze ruche wordt op soort-

gelijke wijze als de ruche afb. No. 16 samen-

gesteld. Men legt voor deze echter vier op elkaar vallende plooien in het lint, zie de afb., hecht de bovenste evenals bij afb.

No. 16 met kruis aan kruis op punt, maar slaat ook de volgende plooi zoodanig om, dat de beide met kruis geteekende plaatsen aan elkaar kunnen worden genaaid, waardoor

men den vorm van de beide bovenste plooien, op de afbeelding zichtbaar, verkrijgt.

Tapisseriepatroon voor pantoffels.

Afb. No. 19. Gaas No. 4 en wol in de kleuren bij de verklar. d. teekens aangegeven.

Het tapisseriepatroon afb. No. 29, voorna-

melijk voor heerenpantoffels geschikt, stelt een uitgespreid vossevel voor. Het wordt afge-

sloten door schelpen, met roode wol gewerkt.

Het patroon wordt met den gewonen kruissteek en met zephirwol uitgevoerd waarvan de kleu-

ren bij de verklar. der teekens zijn aangegeven.

No. 6. Garnituur voor kleedjes, blousen enz.

No. 4. Costuum voor meisjes van 6―8 jaar. Knippatr. voorz.

v. h. Supplem. No. V, fig. 18―22.

No. 9. Polsmof voor heeren. Haak-

en breiwerk.

No. 8. Het vervaardigen van de linten strikken.

Bij afb. No. 7.

No. 13. Pantoffel van baai. Knippatr. voorz. van h. Supplem.

No. VIII, Fig. 28―30.

No. 12. Gekruiste haaksteek.

Pantoffels van de bovengenoemde stof kunnen zoo-wel als overschoenen in huis, als bij het gaan naar een bal of soirée, ook wel in plaats van een voetewar-

mer, in bed gedragen worden. In het laatste geval zou wit baai, de meest geschikte stof zijn. De stof

van ons model ―wit baai ― is met dik wit garen doorgenaaid, men voert hierbij op die zijde van de pantoffel welke later de buitenzijde vormt, op regel-

No. 11. Gehaakte polsmof voor

dames.

Kruissteek voor het teekenen

van linnengoed.

Afb. No. 20 en 21.

Deze steek voor het teekenen van linnengoed

bestemd, vormt op de bo-venzijde een kruis, (zie afb. No. 20), op de ver-

keerde zijde een ruitje, zooals afb. No. 21 aan-

toont. Voor dezen steek voert men eerst een gewonen kruis-steek over 2 draden gaas in de hoogte en breedte uit, men steekt echter bij het voltooien van de tweede helft van den kruissteek de naald niet in eene loodrechte richting onder de twee horizontale draden van het gaas maar in dezelfde rich-ting met deze boven den voltooiden halven kruissteek door. Dan overspant men het aldus verkregen kruis op de bovenzijde nogmaals met een halven kruissteek waarbij men de naald weder in eene horizontale richting maar onder den kruissteek doorsteekt. Bij het voortzetten van het werk moeten aan de

verkeerde zijde geene schuine steken gevormd en bij de loodrechte en horizontale stek. twee draden van het gaas opgenomen worden.