De kraag wordt met een halsboortje Fig. 20 en volgens de gelijkluidende letters en
teekens op de knippatronen, met de blouse verbonden. De mouw naait men van T tot
U aaneen, rimpelt haar aan den onder- en ook aan den bovenrand in en zet haar van
onderen tusschen een boordje Fig. 22 dat van U tot V aan elkaar wordt genaaid,
waarbij U en W van de beide gedeelten op elkaar moeten vallen. Het boordje wordt
daarna in de rondte met den vischgraatsteek versierd, en de aldus voltooide mouw ein-
delijk zóó dat T op T van het voorstuk valt, in het armsgat, met een ingeregen koordje
voorzien genaaid.
Beschrijving van de Parijsche modeplaat.
Wandeltoilet. Fluweelen hoed “empire,” kleine gladde pas, de ruime bodem is
omgeven met rozetten van guipure de Cluny en gegarneerd met wit satijn; eene aigrette
aan de linkerzijde onder de pas. Wit satijnen strikbanden.
Fluweelen kleedje en paletot. De paletot is nauwsluitend, van achteren open, de mouw
gespleten, het geheele costuum is met zwanedons gegarneerd, ook de groote kraag be-
staat hieruit, de rok is mede versierd met reepen van zwanedons die in eene guipure
rozet, met kleine zijden eikeltjes uitloopen.
Gekleed toilet met eene sortie. Coiffure “à la russe,” met gegolfde bandeaux,
waar tusschen zich eene rozet camélia met afhangende bladeren bevindt.
Kleedje van wit moiré, met twee randen goudgalon gegarneerd, deze zijn er glad op-
gelegd en aan de voorzijde met hongaarsche tressen en gouden eikeltjes opgenomen.
Cachemiren sortie met roode satijn gegarneerd, de capuchon heeft eene lange platte punt van cachemir, met eene satijnen voering. De geheele sortie is afgezet met smal goudgalon.
Pelerine voor meer bejaarde dames.
Afb. No. 27 en 28. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. IV, Fig. 14―16.
Iets deftigs en degelijks, dat echter volstrekt niet aan den eleganten en
gracieusen vorm schaadt, maakt deze pelerine inzonderheid voor meer be-
jaarde dames geschikt. Men kiest de stof naar mate men de pelerine bij een gekleed of een eenvoudig toilet wenscht te gebruiken; in het eerste geval
neemt men zwart of gekleurd effen of gewerkt fluweel, satijn of zware taf,
met een garnituur van galon of breede zijden of kemelsharen franje, ook van
zwarte of witte kant; voor een huistoilet vervaardigt men de pelerine even-
wel van cachemir of van eene andere wollen stof en garneert haar met een
boordsel van fluweel of taf van eene afstekende kleur, met een rand passement
of iets dergelijks; eene pelerine uit een dezer stoffen samengesteld, dun ge-
watteerd en met grootere of kleinere ruiten doorgestikt zou mede zeer doel-
matig zijn. Ons model bestaat uit don-
ker paars fluweel en is met een turk-
schen rand en met breede, wit kemels-
haren franje gegarneerd. Om dit mo-del na te maken, knipt men zoowel van bovenstof als van voering naar Fig. 14 twee gedeelten, naar Fig. 15 een
stuk; het laatste aaneen, langs de dunne lijn die het midden aangeeft; daarna naait men de gedeelten van bovenstof
en van voering die bijeen behooren aan den rand van onderen tegen elkaar, Fig. 14 en 16 ook lang den rand van voren, en verbindt de gedeelten Fig.
14 en 15 volgens de gelijkluidende let-
ters, waarbij men een gedeelte
van de voering met den naad mede-
vat, terwijl deze met het andere
zóó dat de inslagen naar binnen
liggen wordt vastgezoomd. Nadat men naar Fig. 16 een gedeelte langs de dunne gladde lijn aaneen heeft ge-knipt, legt men zoowel op de groote als op de kleine
pelerine het gekozen garni-
tuur, en naait ze dan aan het
uitsnijdsel van den hals op
elkaar; deze naad wordt aan
den verkeerden kant met een
schuin reepje voering bedekt.
Men kan de pelerine van voren
in het midden, naar goedvinden
met een paar haken en oogen
of met knoopen en knoops-
lussen dicht maken.
Canezou “Lacrimae.”
Afb. No. 29. Knipp. keerz. v. h. Supp. No. III, Fig. 11―13.
De kristallen kralen vonkelen in de zwart zijden ruche waar-
mede ons model, van zwarte zijden gebloemde tulle is gegarneerd even als tranen, en maken het daarom bijzonder geschikt om in
den rouw gedragen te worden. De canezou zou echter met ge-
kleurde taf gegarneerd, ook wel geschikt zijn bij een gekleed toi-
let. De bovengenoemde knippatronen geven de helft van
het model. Men moet eerst uit stijve zwarte tulle die als voering dient, naar Fig. 12 een gedeelte aaneen, langs de
dunne gladde lijn die het midden aangeeft, en naar Fig. 11
twee stukken knippen. Nadat in elk voorstuk de borstplooien van punt aan punt tot ster zijn genaaid, legt men op deze
gedeelten, van den rand van onderen af tot aan de gepunte
lijn, afzonderlijke doffen van gebloemde zijden tulle, die er
in het midden van de gladde lijnen, voor de taffen reepen
voorgeteekend, worden opgenaaid; daarna hecht men,
langs dezelfde gladde lijnen de lussen, die van dubbele
schuine reepen van zwarte taf gevormd zijn. Nu worden
in een lap gebloemde zijden tulle plooien 3½ duim
breed en 5 d. van elkaar verwijderd gelegd, waar-mede het bovenste gedeelte van de taille tot onder de
gepunte lijn wordt bedekt; de voorstukken krijgen
elk aan den voorkant een zoom 3 d. breed. Deze
aldus gegarneerde gedeelten worden nu volgens
de overeenstemmende letters met elkaar verbon-
den, in den bovenrand, (het uitsnijdsel van den
hals legt men een smallen zoom, en zet de ca-
nezou van onderen tusschen een recht boord
4 tot 5 d. breed van dubbele stijve- en zijden tulle, terwijl de zoomen met eenige kleine
knoopjes en zijden lussen worden voorzien.
Onder het bovenste gedeelte van de taille
en onder de doffen, wordt de stijve tulle
weggesneden, terwijl zij om de lussen
vast te houden, op die plaats blij-
ven moet. De mouwen worden
uit gebloemde tulle naar
Fig. 13 aaneen geknipt langs de dunne lijn die het midden aangeeft, van onderen echter
zooveel langer als de voorgeteekende lussen; in het midden van deze lussen wordt de
mouw in doffen ingehaald. Daarna naait men haar van E tot F en van G tot H aaneen,
hecht er zooals wij dit hebben voorgeteekend de lussen uit een dubbelen schuinen reep
taf vervaardigd op, legt tegen den rand van onderen aan de binnenzijde een smallen reep
taf, en zet de mouw eindelijk zóó dat H op H van het voorstuk valt in het armsgat. Ein-
delijk garneert men de canezou, de gepunte lijnen op de Fig. 11 en 12 volgende, met een
uitgepunt taffen ruche 3 d. breed met drie dubbele plooien, voorzien; tusschen de plooien
in bevinden zich kleine grelots, die elk uit een kleine en groote kristallen kraal bestaat.
Eene gelijke ruche loopt van onderen om den rand van de mouw en ook om het uitsnijd-
sel van den hals, of wordt aldaar door een kanten ruche vervangen. De schouders zijn
eindelijk volgens de afb. met drie volle rozetten van uitgepunte taffen reepen vervaardigd
en met kristallen kralen versierd, voorzien; zij zijn elk ongeveer 6 d. in doorsnede, er
is een kant 6 d. breed een weinig ingerimpeld, die eene epaulette vormt, zoodanig om-
heen gelegd, dat zij om de middelste der drie rozetten die iets hooger ligt van boven,
en om de beide rozetten die zich op zijde bevinden, van onderen heenloopt.
Coiffure “Bandetta.”
Afb. No. 30 en 31. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XII, Fig. 33.
Deze lieve coiffure waarvan de bestanddeelen zeer eenvoudig zijn, terwijl zij tevens
zeer gemakkelijk kan vervaardigd worden, zal zonder twijfel veel bijval vinden onder
onze jeugdige lezeressen. Ons model bestaat vooreerst uit twee lussen of bogen van
zwart fluweel met een eind ijzerdraad er tusschen waarvan de eene ― Fig. 33 vindt
men de helft van het knippatroon, ― volgens de afb. het voorhoofd even als
een diadeem omgeeft, en met twee lange blauw taffen linten, rijkelijk 3 duim
breed, onder den chignon worden vastgehouden, terwijl de tweede boog een
rechte reep fluweel 2 d. breed, van de einden van den eersten uitgaat, en vlak
boven den chignon ligt. De bovenzijde van den boog is op ½de der breedte met
een schuinen reep blauwe taf bedekt, waaronder het aanzetten van eene
ruche ½ d. breed verborgen is, de ruche is met gelijkmatige, in ééne richting
liggende plooien voorzien; de breedte van de ruche aan den voorsten boog
wordt naar de einden toe, tot op de helft terug gebracht. De effen schuine
reep op beide bogen is met twee goudkoordjes die eene fijne ketting nabootsten
bedekt, en even als de schikking van de ruche op de afbeelding in oorspron-kelijke grootte No. 31 duidelijk te onderscheiden. Het goudkoordje kan na-
tuurlijk door een smal randje of ve-
terbandje, ook door stalen of gou-
den kralen vervangen worden.
Wandeljaquette met
een capuchon.
Afb. No. 33 en 34. Knippatr.
keerz. v. h. Supplem. No. I,
Fig. 1―6.
Deze jaquette is bijzonder ge-
schikt voor een wandeltoilet voor
jonge dames, maar kan ook met
eene kleine wijziging voor een
eenvoudig jaquetje voor meer be-
jaarde dames worden ingericht. Ons model is van zwart poult de soie vervaardigd en dun ge-watteerd. Het garnituur bestaat
uit witte guipure kant 3 d. breed
waar zich een fluweelen lint 1½
d. breed, waarop kleine gewelfde knoopjes van zilverdraad zijn be-vestigd aansluit. Met grootere
knoopen in hetzelfde genre wordt het jaquetje aan de voorzijde ―
zie de afb. ― dicht gemaakt.
Men kan voor dit model ook
cotton silk of de een of
andere soort van fluweel
nemen; voor de voe-
ring in overeenstem-
ming met deze
stoffen, cachemir,
lustrine of
flanel.
No. 29. Canezou “Lacrimae.” Knippatr.
keerz. v. h. Supplem. No. III. Fig. 11―13.
[3 Februari 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 41
No. 30. Coiffure “Bandetta.” Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XII. Fig. 33.
No. 32. Hoed “Tricorne.”
No. 31. Gedeelte van den bandeau voor
de coiffure “Bandetta.” Oorspronkelijke grootte.
No. 33. Wandeljaquette met een capuchon. Voorzijde. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. I. Fig. 1―6. No. 34. Wandeljaquette met een capuchon. Achterzijde.