De Gracieuse 3 February 1866 | Page 5

De kraag wordt met een halsboortje Fig. 20 en volgens de gelijkluidende letters en

teekens op de knippatronen, met de blouse verbonden. De mouw naait men van T tot

U aaneen, rimpelt haar aan den onder- en ook aan den bovenrand in en zet haar van

onderen tusschen een boordje Fig. 22 dat van U tot V aan elkaar wordt genaaid,

waarbij U en W van de beide gedeelten op elkaar moeten vallen. Het boordje wordt

daarna in de rondte met den vischgraatsteek versierd, en de aldus voltooide mouw ein-

delijk zóó dat T op T van het voorstuk valt, in het armsgat, met een ingeregen koordje

voorzien genaaid.

Beschrijving van de Parijsche modeplaat.

Wandeltoilet. Fluweelen hoed “empire,” kleine gladde pas, de ruime bodem is

omgeven met rozetten van guipure de Cluny en gegarneerd met wit satijn; eene aigrette

aan de linkerzijde onder de pas. Wit satijnen strikbanden.

Fluweelen kleedje en paletot. De paletot is nauwsluitend, van achteren open, de mouw

gespleten, het geheele costuum is met zwanedons gegarneerd, ook de groote kraag be-

staat hieruit, de rok is mede versierd met reepen van zwanedons die in eene guipure

rozet, met kleine zijden eikeltjes uitloopen.

Gekleed toilet met eene sortie. Coiffure “à la russe,” met gegolfde bandeaux,

waar tusschen zich eene rozet camélia met afhangende bladeren bevindt.

Kleedje van wit moiré, met twee randen goudgalon gegarneerd, deze zijn er glad op-

gelegd en aan de voorzijde met hongaarsche tressen en gouden eikeltjes opgenomen.

Cachemiren sortie met roode satijn gegarneerd, de capuchon heeft eene lange platte punt van cachemir, met eene satijnen voering. De geheele sortie is afgezet met smal goudgalon.

Pelerine voor meer bejaarde dames.

Afb. No. 27 en 28. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. IV, Fig. 14―16.

Iets deftigs en degelijks, dat echter volstrekt niet aan den eleganten en

gracieusen vorm schaadt, maakt deze pelerine inzonderheid voor meer be-

jaarde dames geschikt. Men kiest de stof naar mate men de pelerine bij een gekleed of een eenvoudig toilet wenscht te gebruiken; in het eerste geval

neemt men zwart of gekleurd effen of gewerkt fluweel, satijn of zware taf,

met een garnituur van galon of breede zijden of kemelsharen franje, ook van

zwarte of witte kant; voor een huistoilet vervaardigt men de pelerine even-

wel van cachemir of van eene andere wollen stof en garneert haar met een

boordsel van fluweel of taf van eene afstekende kleur, met een rand passement

of iets dergelijks; eene pelerine uit een dezer stoffen samengesteld, dun ge-

watteerd en met grootere of kleinere ruiten doorgestikt zou mede zeer doel-

matig zijn. Ons model bestaat uit don-

ker paars fluweel en is met een turk-

schen rand en met breede, wit kemels-

haren franje gegarneerd. Om dit mo-del na te maken, knipt men zoowel van bovenstof als van voering naar Fig. 14 twee gedeelten, naar Fig. 15 een

stuk; het laatste aaneen, langs de dunne lijn die het midden aangeeft; daarna naait men de gedeelten van bovenstof

en van voering die bijeen behooren aan den rand van onderen tegen elkaar, Fig. 14 en 16 ook lang den rand van voren, en verbindt de gedeelten Fig.

14 en 15 volgens de gelijkluidende let-

ters, waarbij men een gedeelte

van de voering met den naad mede-

vat, terwijl deze met het andere

zóó dat de inslagen naar binnen

liggen wordt vastgezoomd. Nadat men naar Fig. 16 een gedeelte langs de dunne gladde lijn aaneen heeft ge-knipt, legt men zoowel op de groote als op de kleine

pelerine het gekozen garni-

tuur, en naait ze dan aan het

uitsnijdsel van den hals op

elkaar; deze naad wordt aan

den verkeerden kant met een

schuin reepje voering bedekt.

Men kan de pelerine van voren

in het midden, naar goedvinden

met een paar haken en oogen

of met knoopen en knoops-

lussen dicht maken.

Canezou “Lacrimae.”

Afb. No. 29. Knipp. keerz. v. h. Supp. No. III, Fig. 11―13.

De kristallen kralen vonkelen in de zwart zijden ruche waar-

mede ons model, van zwarte zijden gebloemde tulle is gegarneerd even als tranen, en maken het daarom bijzonder geschikt om in

den rouw gedragen te worden. De canezou zou echter met ge-

kleurde taf gegarneerd, ook wel geschikt zijn bij een gekleed toi-

let. De bovengenoemde knippatronen geven de helft van

het model. Men moet eerst uit stijve zwarte tulle die als voering dient, naar Fig. 12 een gedeelte aaneen, langs de

dunne gladde lijn die het midden aangeeft, en naar Fig. 11

twee stukken knippen. Nadat in elk voorstuk de borstplooien van punt aan punt tot ster zijn genaaid, legt men op deze

gedeelten, van den rand van onderen af tot aan de gepunte

lijn, afzonderlijke doffen van gebloemde zijden tulle, die er

in het midden van de gladde lijnen, voor de taffen reepen

voorgeteekend, worden opgenaaid; daarna hecht men,

langs dezelfde gladde lijnen de lussen, die van dubbele

schuine reepen van zwarte taf gevormd zijn. Nu worden

in een lap gebloemde zijden tulle plooien 3½ duim

breed en 5 d. van elkaar verwijderd gelegd, waar-mede het bovenste gedeelte van de taille tot onder de

gepunte lijn wordt bedekt; de voorstukken krijgen

elk aan den voorkant een zoom 3 d. breed. Deze

aldus gegarneerde gedeelten worden nu volgens

de overeenstemmende letters met elkaar verbon-

den, in den bovenrand, (het uitsnijdsel van den

hals legt men een smallen zoom, en zet de ca-

nezou van onderen tusschen een recht boord

4 tot 5 d. breed van dubbele stijve- en zijden tulle, terwijl de zoomen met eenige kleine

knoopjes en zijden lussen worden voorzien.

Onder het bovenste gedeelte van de taille

en onder de doffen, wordt de stijve tulle

weggesneden, terwijl zij om de lussen

vast te houden, op die plaats blij-

ven moet. De mouwen worden

uit gebloemde tulle naar

Fig. 13 aaneen geknipt langs de dunne lijn die het midden aangeeft, van onderen echter

zooveel langer als de voorgeteekende lussen; in het midden van deze lussen wordt de

mouw in doffen ingehaald. Daarna naait men haar van E tot F en van G tot H aaneen,

hecht er zooals wij dit hebben voorgeteekend de lussen uit een dubbelen schuinen reep

taf vervaardigd op, legt tegen den rand van onderen aan de binnenzijde een smallen reep

taf, en zet de mouw eindelijk zóó dat H op H van het voorstuk valt in het armsgat. Ein-

delijk garneert men de canezou, de gepunte lijnen op de Fig. 11 en 12 volgende, met een

uitgepunt taffen ruche 3 d. breed met drie dubbele plooien, voorzien; tusschen de plooien

in bevinden zich kleine grelots, die elk uit een kleine en groote kristallen kraal bestaat.

Eene gelijke ruche loopt van onderen om den rand van de mouw en ook om het uitsnijd-

sel van den hals, of wordt aldaar door een kanten ruche vervangen. De schouders zijn

eindelijk volgens de afb. met drie volle rozetten van uitgepunte taffen reepen vervaardigd

en met kristallen kralen versierd, voorzien; zij zijn elk ongeveer 6 d. in doorsnede, er

is een kant 6 d. breed een weinig ingerimpeld, die eene epaulette vormt, zoodanig om-

heen gelegd, dat zij om de middelste der drie rozetten die iets hooger ligt van boven,

en om de beide rozetten die zich op zijde bevinden, van onderen heenloopt.

Coiffure “Bandetta.”

Afb. No. 30 en 31. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XII, Fig. 33.

Deze lieve coiffure waarvan de bestanddeelen zeer eenvoudig zijn, terwijl zij tevens

zeer gemakkelijk kan vervaardigd worden, zal zonder twijfel veel bijval vinden onder

onze jeugdige lezeressen. Ons model bestaat vooreerst uit twee lussen of bogen van

zwart fluweel met een eind ijzerdraad er tusschen waarvan de eene ― Fig. 33 vindt

men de helft van het knippatroon, ― volgens de afb. het voorhoofd even als

een diadeem omgeeft, en met twee lange blauw taffen linten, rijkelijk 3 duim

breed, onder den chignon worden vastgehouden, terwijl de tweede boog een

rechte reep fluweel 2 d. breed, van de einden van den eersten uitgaat, en vlak

boven den chignon ligt. De bovenzijde van den boog is op ½de der breedte met

een schuinen reep blauwe taf bedekt, waaronder het aanzetten van eene

ruche ½ d. breed verborgen is, de ruche is met gelijkmatige, in ééne richting

liggende plooien voorzien; de breedte van de ruche aan den voorsten boog

wordt naar de einden toe, tot op de helft terug gebracht. De effen schuine

reep op beide bogen is met twee goudkoordjes die eene fijne ketting nabootsten

bedekt, en even als de schikking van de ruche op de afbeelding in oorspron-kelijke grootte No. 31 duidelijk te onderscheiden. Het goudkoordje kan na-

tuurlijk door een smal randje of ve-

terbandje, ook door stalen of gou-

den kralen vervangen worden.

Wandeljaquette met

een capuchon.

Afb. No. 33 en 34. Knippatr.

keerz. v. h. Supplem. No. I,

Fig. 1―6.

Deze jaquette is bijzonder ge-

schikt voor een wandeltoilet voor

jonge dames, maar kan ook met

eene kleine wijziging voor een

eenvoudig jaquetje voor meer be-

jaarde dames worden ingericht. Ons model is van zwart poult de soie vervaardigd en dun ge-watteerd. Het garnituur bestaat

uit witte guipure kant 3 d. breed

waar zich een fluweelen lint 1½

d. breed, waarop kleine gewelfde knoopjes van zilverdraad zijn be-vestigd aansluit. Met grootere

knoopen in hetzelfde genre wordt het jaquetje aan de voorzijde ―

zie de afb. ― dicht gemaakt.

Men kan voor dit model ook

cotton silk of de een of

andere soort van fluweel

nemen; voor de voe-

ring in overeenstem-

ming met deze

stoffen, cachemir,

lustrine of

flanel.

No. 29. Canezou “Lacrimae.” Knippatr.

keerz. v. h. Supplem. No. III. Fig. 11―13.

[3 Februari 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 41

No. 30. Coiffure “Bandetta.” Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XII. Fig. 33.

No. 32. Hoed “Tricorne.”

No. 31. Gedeelte van den bandeau voor

de coiffure “Bandetta.” Oorspronkelijke grootte.

No. 33. Wandeljaquette met een capuchon. Voorzijde. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. I. Fig. 1―6. No. 34. Wandeljaquette met een capuchon. Achterzijde.