De Gracieuse 3 February 1866 | Page 4

tegen elkaar ingeslagen afgeknipte randen aan elkaar worden genaaid,

op de bovenste helft met lange kruissteken van reebruine zijde ver-

sierd, waarbij men echter slechts door eene laag der stof moet ste-

ken. Deze kruissteken moeten het knoopwerk nabootsen en worden

elk op het kruispunt nog met een kleinen st. op de stof vastgehecht.

Bij het aan elkaar naaien der afgeknipte randen, voegt men er tel-

kens even als bij de tasch een aangeregen kraal tusschen, en versiert

de tegenovergestelde zijde op dezelfde wijze.

Hooge taille “à basque.”

Afb. No. 24 en 25. Knipp. keerz. v. h. Suppl. No. II, Fig. 7―10.

Hoewel de nauwtoeloopende kleedjes (forme princesse) om-dat zij bijzonder gracieus zijn, bij het damestoilet eene eerste plaats

innemen, zoo draagt men toch ook nog gaarne een japon, bestaande

uit een rok met een eenvoudig glad lijf, of dit laatste ― zoo als op

de afb. ― met een kleinen schoot versiert. Het kleedje voor hetwelk

wij de knippatr. voor de taille geven, is vervaardigd van rood en

zwart gestreept popeline, om den rok die met geeren en met een

sleep is geknipt, is van onderen een dik zijden koord gelegd, de

taille wordt van voren met zwarte en roode knoopen van passe-

ment dicht gemaakt. Rondom den schoot loopt een rand

zwart passement met roode pluche grelots, hiermede

wordt op de taille een klein terug geslagen kraagje

en op de mouwen de revers nagebootst. De

ceintuur nauwlijks 4 d. breed, die bo-

ven den schoot de taille omgeeft,

en van voren met een

verguld bronzen gesp wordt dichtgemaakt, bestaat uit zwart en rood gestreept gros grain lint. Uit de bo-venstof en ook van voe-

ring ― deze laatste van shirting of fijn linnen ―

knipt men naar elk der

fig. 7―9 twee gedeel-

ten, naar fig. 10 den rug aaneen langs de

dunne lijn die het midden

aangeeft. Als men de ge-

deelten van de bovenstof glad

op de voering heeft geregen,

dan zet men tegen den voorkant

van de beide voorstukken, een schuinen reep van

de bovenstof, maakt dan in het rechter voorstuk de noodige knoops-

gaten, en zet op het linker de daarbij behoorende knoopen. Nu wor-

den in elk voorstuk de borstplooien van punt aan punt tot ster ge-

naaid, waarna men de verschillende gedeelten van de taille fig. 7―10

volgens de gelijkluidende letters op de knippatr. met een achtersteek-

naad met elkaar verbindt. Het rug-zijpand fig. 9 moet op den rug

fig. 10, van Q tot R, verder aan den schoot, langs de gladde lijn al-

daar voorgeteekend, en zoo dat ster op ster valt, worden vastgestikt.

Langs de naden van de taille worden aan de verkeerde zijde kleine,

dunne baleintjes gehecht. Op den schouder verbindt men den rug met

de voorstukken van W tot U, boort het uitsnijdsel van den hals en

den onderrand van de taille, met een ingeregen koordje en legt er dan

het garnituur op. Voor dit laatste verwijzen wij naar de Afb. No. 15

en de daarbij behoorende beschrijving, daarop ziet men een gedeelte

van het garnituur in natuurlijke grootte voorgesteld, hoewel de

pluche grelots zeer gemakkelijk en uitnemend goed door balletjes

van roode wol kunnen worden nagebootst. Men kan ook naar verkie-

zing een ander garnituur, een eenvoudig of een met kralen geborduurd

galon, franje, guipure kant, fluweelen lint, grelots van kralen of

iets dergelijks nemen. Voor het knippatr. voor de mouw van het

kleedje kan men dat voor het jaquetje, Afb. No. 33 en 34,

(Knippatr. No. I, Fig. 4) gebruiken; voor elke mouw knipt

men zoowel uit bovenstof als van voering twee gedeel-

ten, waarvan het onderste door de afwijkende lij-

nen te volgen, den juisten vorm verkrijgt.

De twee gedeelten van de mouw worden

van H tot J, verder van K tot L

aan elkaar genaaid, men voor-

ziet den rand van onderen

van de mouw aan de binnen-

zijde met een reep der bo-venstof 6 d. breed, op de bo-

knoopwerk met reebruine zijde

bekleed. De wijze van bewer-

king en de bestanddeelen zijn

beiden even eenvoudig; deze laatsten kunnen echter naar verkiezing nog eenvoudiger

maar ook eleganter genomen worden; in het eerste geval neemt men om het carton te overtrekken cachemir, in het laatste, fluweel, satijn of eene dergelijke stof. De fig. 26―28

geven het knippatr. voor het taschje, men moet dus naar elk fig. een ge-

deelte uit carton, maar uit de gekozen bovenstof daarentegen, naar elk

twee gedeelten knippen, en hierbij op de inslagen voor de naden rekenen.

Elk der twee gedeelten van de bovenstof worden met het carton er tus-

schen verbonden, hierbij moet men de afgeknipte randen naar binnen om-

slaan, ze dan met overhandsche steken tegen elkaar naaien en er op regel-

matige afstanden 1 aangeregen stalen kraal tusschen voegen. Nu knoopt

men over het pennetje No. 1, een gedeelte naar de grootte van fig. 26, daarna nog een naar fig. 28; het eerste wordt tegen den verkeerden kant

van het achterblad, het laatste tegen den voorkant van het voorste zakje

gehecht, na er eerst strak te zijn opgespannen. Voor het onderste gedeelte

van het overtrek van het taschje, zet men op het penn. No. 1, 52 mazen

op en knoopt op hetzelfde pennetje den

1sten toer. In elke opzetmaas 1 m. ― 2de toer. Over het penn. No. 2.

In elke m. van den vor. toer 2 m. ― 3de en 4de toer. Als de 2de toer, met

den 3den toer moet men echter in elke m. 2 m. van den vor. toer bij elkaar

knoopen. ― 5de toer. Over het penn. No. 3. In elke m. van den vor. toer

2 m. Al de m. van dezen toer worden in het midden opgengesneden, waar-

door eene franje gevormd wordt. Men naait dit geknoopte gedeelte met den toer die onmiddellijk boven de franje loopt, zoodanig aan den buiten-

rand van fig. 27, dat de franje er los overheen hangt, en daarna nogmaals

met den opzettoer langs de dunne gladde lijn op fig. 27 voorgeteekend.

Als men na het bovenste gedeelte van het taschje fig. 28 met G en H op

dezelfde teekens van het onderste gedeelte, langs de dunne lijn op fig. 27

heeft gehecht, dan verbindt men ook het onderste gedeelte langs den bui-

tenrand met het achterblad; I en K van de twee stukken moeten op elkaar

vallen. Het buitenste zakje is bestemd om er

kleine bijouteriën in te

bewaren, en het bin-

nenste om aan de hor-

logeketting een plaats-

je te geven. Een haakje

uit ijzerdraad gevormd en met groene zijde

omwoeld, dat volgens

de afb. op het achter-blad wordt gehecht, dient om het horloge aan op te hangen. Voor het hengsel dat men

aan beide zijden van de

tasch vastnaait, neemt men een reep van de gekozen stof 21 d.

lang en 2 d. breed.

Deze wordt in de

lengte half toe-

gevouwen,

en eer de

venzijde legt men het garnituur, en zet de mouw eindelijk in het

armsgat, dat eerst met

een ingeregen koordje

is voorzien. Van boven in den rok worden

breede plooien gelegd,

en men zet er een boord op; hij wordt aan de linkerzijde, onder de taille met haken en oogen dichtgemaakt.

Men moet de split van den rok onder eene plooi verbergen. Om

te voorkomen dat het

zakje niet van den rok afscheurt, is het zeer

doelmatig om aan den

bovenrand, natuurlijk aan den verkeerden

kant van den rok een linnen band te naaien, en dit aan het boord nogmaals

vasttehechten. Wil men er een horlogezakje in maken, dan geschiedt dit

van voren in het midden naar de linker zijde, onder de bovenste laag van

de eerste plooi, deze bovenste laag wordt dan ongeveer 3 d. breed niet

aan de ceintuur vastgenaaid.

Witte blouse voor meisjes van 4-6 jaar.

Afb. No. 26. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. V, Fig. 17―22.

Deze lieve blouse kan op een gekleurde rok, maar ook op een kleedje

met een laag uitgesneden taille of een keurslijfje gedragen worden. Men

vervaardigt de blouse van nansoek, neteldoek of batist, en legt eerst in

een lap naar de grootte van de fig. 17 en 18 berekend, plooien 1 d. breed

die op de knippatr. gedeeltelijk zijn voorgeteekend. Hieruit wordt vervol-

gens naar fig. 17 het voorstuk aaneen geknipt, langs de dunne gladde lijn

die het midden aangeeft, naar fig. 18 de beide gedeelten van den rug; bij deze moet men op een omslag 2 d. breed voor een zoom aan den achterkant

rekenen. Daarna knipt men van gladde stof twee gedeelten naar fig. 19, voor elk de stof dubbel genomen, verder naar elk der fig. 20, 21 en 22

een gedeelte aaneen, fig. 20 en 22 bovendien van eene dubbele laag der stof.

Als men in de rugstukken een zoom, zoo breed als wij hebben opgegeven

heeft gelegd, dan voorziet men het rechter gedeelte met de voorgeteekende

knoopsgaten, het linker met de daarbij behoorende knoopen en naait dan

op het voorstuk, langs de daartoe voorgeteekende lijn, een schuine reep der

stof 1 d. breed met vischgraatsteken met zwarte zijde of florawol versierd.

Het voorstuk en de gedeelten van den rug worden volgens de gelijkluidende

letters op de knippatr. met een achtersteeknaad met

elkaar verbonden, dan on-

derrand van de blouse rim-

pelt men een weinig in, en

zet haar dan tusschen een

dubbel boord van dezelfde

stof, 3 d. breed, dat naar de

wijdte van de taille geno-

men wordt. De twee helften van den kraag fig. 21 uit

dubbele stof geknipt, naait men met een voorsteekje op elkaar, keert ze dan

zoodanig om dat de insla-

gen der naden naar binnen

liggen, en versiert den

kraag bovenop met

vischgraatsteken.

40 DE GRACIEUSE. [3 Februari 1866. 4e Jaargang.]

No. 24. Hooge taille “à basques.” Voorzijde.

Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. II, Fig. 7―10.

No. 23. Hooge taille “à basques.” Achterzijde.

No. 26. Witte blouse voor meisjes van 4―6 jaar.

Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. V, Fig. 17―22.

No. 28. Pelerine voor meer bejaarde dames. Achterzijde. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. IV, Fig. 14―16. No. 27. Pelerine voor meer bejaarde dames. Voorzijde.