tegen elkaar ingeslagen afgeknipte randen aan elkaar worden genaaid,
op de bovenste helft met lange kruissteken van reebruine zijde ver-
sierd, waarbij men echter slechts door eene laag der stof moet ste-
ken. Deze kruissteken moeten het knoopwerk nabootsen en worden
elk op het kruispunt nog met een kleinen st. op de stof vastgehecht.
Bij het aan elkaar naaien der afgeknipte randen, voegt men er tel-
kens even als bij de tasch een aangeregen kraal tusschen, en versiert
de tegenovergestelde zijde op dezelfde wijze.
Hooge taille “à basque.”
Afb. No. 24 en 25. Knipp. keerz. v. h. Suppl. No. II, Fig. 7―10.
Hoewel de nauwtoeloopende kleedjes (forme princesse) om-dat zij bijzonder gracieus zijn, bij het damestoilet eene eerste plaats
innemen, zoo draagt men toch ook nog gaarne een japon, bestaande
uit een rok met een eenvoudig glad lijf, of dit laatste ― zoo als op
de afb. ― met een kleinen schoot versiert. Het kleedje voor hetwelk
wij de knippatr. voor de taille geven, is vervaardigd van rood en
zwart gestreept popeline, om den rok die met geeren en met een
sleep is geknipt, is van onderen een dik zijden koord gelegd, de
taille wordt van voren met zwarte en roode knoopen van passe-
ment dicht gemaakt. Rondom den schoot loopt een rand
zwart passement met roode pluche grelots, hiermede
wordt op de taille een klein terug geslagen kraagje
en op de mouwen de revers nagebootst. De
ceintuur nauwlijks 4 d. breed, die bo-
ven den schoot de taille omgeeft,
en van voren met een
verguld bronzen gesp wordt dichtgemaakt, bestaat uit zwart en rood gestreept gros grain lint. Uit de bo-venstof en ook van voe-
ring ― deze laatste van shirting of fijn linnen ―
knipt men naar elk der
fig. 7―9 twee gedeel-
ten, naar fig. 10 den rug aaneen langs de
dunne lijn die het midden
aangeeft. Als men de ge-
deelten van de bovenstof glad
op de voering heeft geregen,
dan zet men tegen den voorkant
van de beide voorstukken, een schuinen reep van
de bovenstof, maakt dan in het rechter voorstuk de noodige knoops-
gaten, en zet op het linker de daarbij behoorende knoopen. Nu wor-
den in elk voorstuk de borstplooien van punt aan punt tot ster ge-
naaid, waarna men de verschillende gedeelten van de taille fig. 7―10
volgens de gelijkluidende letters op de knippatr. met een achtersteek-
naad met elkaar verbindt. Het rug-zijpand fig. 9 moet op den rug
fig. 10, van Q tot R, verder aan den schoot, langs de gladde lijn al-
daar voorgeteekend, en zoo dat ster op ster valt, worden vastgestikt.
Langs de naden van de taille worden aan de verkeerde zijde kleine,
dunne baleintjes gehecht. Op den schouder verbindt men den rug met
de voorstukken van W tot U, boort het uitsnijdsel van den hals en
den onderrand van de taille, met een ingeregen koordje en legt er dan
het garnituur op. Voor dit laatste verwijzen wij naar de Afb. No. 15
en de daarbij behoorende beschrijving, daarop ziet men een gedeelte
van het garnituur in natuurlijke grootte voorgesteld, hoewel de
pluche grelots zeer gemakkelijk en uitnemend goed door balletjes
van roode wol kunnen worden nagebootst. Men kan ook naar verkie-
zing een ander garnituur, een eenvoudig of een met kralen geborduurd
galon, franje, guipure kant, fluweelen lint, grelots van kralen of
iets dergelijks nemen. Voor het knippatr. voor de mouw van het
kleedje kan men dat voor het jaquetje, Afb. No. 33 en 34,
(Knippatr. No. I, Fig. 4) gebruiken; voor elke mouw knipt
men zoowel uit bovenstof als van voering twee gedeel-
ten, waarvan het onderste door de afwijkende lij-
nen te volgen, den juisten vorm verkrijgt.
De twee gedeelten van de mouw worden
van H tot J, verder van K tot L
aan elkaar genaaid, men voor-
ziet den rand van onderen
van de mouw aan de binnen-
zijde met een reep der bo-venstof 6 d. breed, op de bo-
knoopwerk met reebruine zijde
bekleed. De wijze van bewer-
king en de bestanddeelen zijn
beiden even eenvoudig; deze laatsten kunnen echter naar verkiezing nog eenvoudiger
maar ook eleganter genomen worden; in het eerste geval neemt men om het carton te overtrekken cachemir, in het laatste, fluweel, satijn of eene dergelijke stof. De fig. 26―28
geven het knippatr. voor het taschje, men moet dus naar elk fig. een ge-
deelte uit carton, maar uit de gekozen bovenstof daarentegen, naar elk
twee gedeelten knippen, en hierbij op de inslagen voor de naden rekenen.
Elk der twee gedeelten van de bovenstof worden met het carton er tus-
schen verbonden, hierbij moet men de afgeknipte randen naar binnen om-
slaan, ze dan met overhandsche steken tegen elkaar naaien en er op regel-
matige afstanden 1 aangeregen stalen kraal tusschen voegen. Nu knoopt
men over het pennetje No. 1, een gedeelte naar de grootte van fig. 26, daarna nog een naar fig. 28; het eerste wordt tegen den verkeerden kant
van het achterblad, het laatste tegen den voorkant van het voorste zakje
gehecht, na er eerst strak te zijn opgespannen. Voor het onderste gedeelte
van het overtrek van het taschje, zet men op het penn. No. 1, 52 mazen
op en knoopt op hetzelfde pennetje den
1sten toer. In elke opzetmaas 1 m. ― 2de toer. Over het penn. No. 2.
In elke m. van den vor. toer 2 m. ― 3de en 4de toer. Als de 2de toer, met
den 3den toer moet men echter in elke m. 2 m. van den vor. toer bij elkaar
knoopen. ― 5de toer. Over het penn. No. 3. In elke m. van den vor. toer
2 m. Al de m. van dezen toer worden in het midden opgengesneden, waar-
door eene franje gevormd wordt. Men naait dit geknoopte gedeelte met den toer die onmiddellijk boven de franje loopt, zoodanig aan den buiten-
rand van fig. 27, dat de franje er los overheen hangt, en daarna nogmaals
met den opzettoer langs de dunne gladde lijn op fig. 27 voorgeteekend.
Als men na het bovenste gedeelte van het taschje fig. 28 met G en H op
dezelfde teekens van het onderste gedeelte, langs de dunne lijn op fig. 27
heeft gehecht, dan verbindt men ook het onderste gedeelte langs den bui-
tenrand met het achterblad; I en K van de twee stukken moeten op elkaar
vallen. Het buitenste zakje is bestemd om er
kleine bijouteriën in te
bewaren, en het bin-
nenste om aan de hor-
logeketting een plaats-
je te geven. Een haakje
uit ijzerdraad gevormd en met groene zijde
omwoeld, dat volgens
de afb. op het achter-blad wordt gehecht, dient om het horloge aan op te hangen. Voor het hengsel dat men
aan beide zijden van de
tasch vastnaait, neemt men een reep van de gekozen stof 21 d.
lang en 2 d. breed.
Deze wordt in de
lengte half toe-
gevouwen,
en eer de
venzijde legt men het garnituur, en zet de mouw eindelijk in het
armsgat, dat eerst met
een ingeregen koordje
is voorzien. Van boven in den rok worden
breede plooien gelegd,
en men zet er een boord op; hij wordt aan de linkerzijde, onder de taille met haken en oogen dichtgemaakt.
Men moet de split van den rok onder eene plooi verbergen. Om
te voorkomen dat het
zakje niet van den rok afscheurt, is het zeer
doelmatig om aan den
bovenrand, natuurlijk aan den verkeerden
kant van den rok een linnen band te naaien, en dit aan het boord nogmaals
vasttehechten. Wil men er een horlogezakje in maken, dan geschiedt dit
van voren in het midden naar de linker zijde, onder de bovenste laag van
de eerste plooi, deze bovenste laag wordt dan ongeveer 3 d. breed niet
aan de ceintuur vastgenaaid.
Witte blouse voor meisjes van 4-6 jaar.
Afb. No. 26. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. V, Fig. 17―22.
Deze lieve blouse kan op een gekleurde rok, maar ook op een kleedje
met een laag uitgesneden taille of een keurslijfje gedragen worden. Men
vervaardigt de blouse van nansoek, neteldoek of batist, en legt eerst in
een lap naar de grootte van de fig. 17 en 18 berekend, plooien 1 d. breed
die op de knippatr. gedeeltelijk zijn voorgeteekend. Hieruit wordt vervol-
gens naar fig. 17 het voorstuk aaneen geknipt, langs de dunne gladde lijn
die het midden aangeeft, naar fig. 18 de beide gedeelten van den rug; bij deze moet men op een omslag 2 d. breed voor een zoom aan den achterkant
rekenen. Daarna knipt men van gladde stof twee gedeelten naar fig. 19, voor elk de stof dubbel genomen, verder naar elk der fig. 20, 21 en 22
een gedeelte aaneen, fig. 20 en 22 bovendien van eene dubbele laag der stof.
Als men in de rugstukken een zoom, zoo breed als wij hebben opgegeven
heeft gelegd, dan voorziet men het rechter gedeelte met de voorgeteekende
knoopsgaten, het linker met de daarbij behoorende knoopen en naait dan
op het voorstuk, langs de daartoe voorgeteekende lijn, een schuine reep der
stof 1 d. breed met vischgraatsteken met zwarte zijde of florawol versierd.
Het voorstuk en de gedeelten van den rug worden volgens de gelijkluidende
letters op de knippatr. met een achtersteeknaad met
elkaar verbonden, dan on-
derrand van de blouse rim-
pelt men een weinig in, en
zet haar dan tusschen een
dubbel boord van dezelfde
stof, 3 d. breed, dat naar de
wijdte van de taille geno-
men wordt. De twee helften van den kraag fig. 21 uit
dubbele stof geknipt, naait men met een voorsteekje op elkaar, keert ze dan
zoodanig om dat de insla-
gen der naden naar binnen
liggen, en versiert den
kraag bovenop met
vischgraatsteken.
40 DE GRACIEUSE. [3 Februari 1866. 4e Jaargang.]
No. 24. Hooge taille “à basques.” Voorzijde.
Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. II, Fig. 7―10.
No. 23. Hooge taille “à basques.” Achterzijde.
No. 26. Witte blouse voor meisjes van 4―6 jaar.
Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. V, Fig. 17―22.
No. 28. Pelerine voor meer bejaarde dames. Achterzijde. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. IV, Fig. 14―16. No. 27. Pelerine voor meer bejaarde dames. Voorzijde.