106 DE GRACIEUSE. [28 Mei 1867. 5e Jaargang.]
als lus door en werkt nu, nadat alzoo de pic. voltooid is, van hier verder, zoodat
de uit de naald gehaalde lus als een pic. blijft staan. Natuurlijk moet men zorgen
dat alle pic. eene gelijke grootte verkrijgen; om dit gemakkelijker te maken, kan men
de lus die den pic. moet vormen, ook op de naald houden en dezen eerst aflaten, nadat men uit den voorlaatsten kett. weder 1 kett. gehaakt heeft; het opzetsel voortzettende herhaalt men nu van * af. Daarna volgt: De
1. toer. 1 h. st. in den 1. opzetst. * 1 kett., 1 h. v. st. in den naast-
aanzijnden pic. van den opzettoer, van * af wordt gedurig herhaald;
dit herhalen zullen wij in de volgende toeren niet meer vermelden.
2. toer. 1 v. st. in den 1. steek, * 1 pic., 1 kett., hiermede 1 steek
overslaan, 1 h. v. st. in den h. v. st. van den vorigen toer. ― 3. toer
als de 1. toer. ― 4. toer. 1 v. st. in den 1. steek, * 1 pic., 5 kett.,
1 pic., 1 kett., hiermede 5 steken overslaan, 1 v. st. in den 6. steek. ―
5. roer. 1 h. st. in den 1. steek, 3 kett., 1 pic., 1 kett., * 1 v. st. in
den middelsten steek van de naastaanzijnde 5 kett. van den vorigen toer,
1 pic., 5 kett., 1 pic., 1 kett. ― 6. tot 9. toer afwisselend als de 4. en
5. toer. ―10. toer. 1 v. st. in den 1. steek,
* 6 kett., 1 driev. st. in den 1. van deze
kett., het st. wordt echter slechts zoover ge-
werkt, dat er in het geheel 2 lussen op de
naald blijven; dan weder 1 driev. st. in den
1. van deze kett., dit st. werkt men zoover
af, dat men in het geheel 3 lussen en 1 om-
slagdraad op de naald heeft, die nu allen met eenmaal omslaan en doorhalen worden afge-
werkt. Dit vormt een blaadje, de helft van
een klokvormig figuur. 3 pic., 1 kett., 1 blaadje als het vorige, 1 h. v. st. in den 1. van de
eerste 6 kett. ― hiermede is een klokfiguur gevormd ― 1 pic., 5 kett., 1 pic., 1 kett.,
1 v. st. in den middelsten steek van den vol-
genden boog van den vorigen toer, 1 pic., 5
kett., 1 pic., 1 kett., 1 v. st. in den volgen-
den kett. boog. ―11. toer. * 1 h. v. st. in den
naastaanzijnden pic. van den vor. oter, 1 pic., 2 kett., 1 h. v. st. in den volgen-
den pic., 1 pic. 2 kett. 1 h. v. st. in den volg. pic. (de 3 pic., die op de 3 pic. van de klokvormige figuur komen, werkt men in dezen als ook in den volg. toer, doordien men na den h. v. st. 1 kett. haakt, dezen voor den pic. rekent
en den volgenden kett. weder uit den h. v. st. werkt); daarna volgt 1 pic.,
3 kett., 1 pic., 1 kett., 1 v. st. in den middelsten steek van den volgen-
den kett.boog, 1 pic., 5 kett.,
1 pic., 1 kett., 1 v. st. in
den middelsten steek van den volgenden boog, 1 pic., 3
kett., 1 pic., 1 kett. ― 12.
toer. * 3 pic. op de 3 vol-
gende pic. van den vorigen toer telkens 3 kett. er tus-
schen, dan 1 pic., 3 kett.,
1 pic., 1 kett., 1 v. st. in
den middelsten steek van de 5 volgende kett., 1 klokke-
figuur als bij den 10. toer,
1 pic., 3 kett., 1 pic., 1
kett.
Gehaakte kant. Afbeelding No. 49.
Deze kant maakt van fijn garen uitgevoerd een zeer schoon effect. Op
een opzetsel van vereischt wordende lengte haakt men als volgt:
1. toer. Geheel vaste steken. ― 2. toer. * 1 st. (stokje) in den naastaanzijnden steek,
1 kett., hiermede 1 steek overslaan. Van * af herhalen. ― 3. toer. 1 dubb. st. (met 2
maal omslaan) in den 3. steek van den vorigen toer, * 3 pic. (elke pic. bestaat uit 5 kett.,
1 v. st. in den 1. hiervan), 1 dubb. st. in denzelfden steek van den vorigen toer, 1 pic.,
3 steken overslaan, 3 v. st. in de 3 volgende steken, 1 pic., 3 steken overslaan, 1 dubb.
st. in den vierden steek. Van * af herhalen. ― 4. toer. *
3 v. st. in den middelsten van de 3 volgende pic. van
den vorigen toer, 1 pic., 2 dubb. st. in den middelsten
van de 3 volgende v. st. van den vor. toer, door 3 pic. gescheiden, 1 pic. Van * af herhalen. ― 5. toer. * 2
dubb. st. in den middelsten van de 3 naastbijzijnde v. st. van den vor. toer door 3 pic. gescheiden, 1 pic., 3 v.
st. in den middelsten van de 3 volgende pic. van den
vor. toer, 1 pic. Van * af herhalen. Men herhaalt nu
gedurig den 4. en 5. toer tot dat men de gewenschte
breedte heeft.
Twee gehaakte rozetten.
Afbeelding No. 50 en 51.
Beide rozetten worden uit het midden begonnen. Voor de rozet, afbeelding No. 50, zet men 6 steken op, sluit deze met 1 h.
v. st. tot eene ronding en haakt
als 1. toer 8 v. st. in den ring.
2. toer. * 7 kett., 1 v. st. in
den naastaanzijnden steek van den vorigen toer (in de beide bovenste lussen van den steek gestoken), van * af nog 7 maal herhalen, dan 4 h. v. st. op de
4 eerste kett. van dezen toer.
3. toer. 7 maal 6 kett., 1 h. v. st. in den middelsten
steek van den naastbijzijnden kett.boog, dan 6 kett. ―
4. toer. Telkens 6 v. st. op de 6 kett. van den vorigen
toer, gedurig 1 puntje er tusschen, dat is: 7 kett., op
de 6 eerste hiervan terug, dus den laatsten steek hiervan overslaan: 1 h. v. st., 1 v. st., 1 h. st., 3 st. Aan het
einde van den toer h. v. st. tot aan de spits van de 1.
punt van dezen toer. ― 5. toer. 1 h. v. st. in de spits van het
1. puntje * 11 kett., 1 h. v. st. in de spits van het naastbij-
zijnde puntje, van * af nog 7 maal herhalen. ― 6. toer. 1 v.
st. in den naastaanzijnden steek, * 1 puntje, dat is 4 kett., den
laatsten hiervan overslaande: op de 3 andere kett. teruggaande 1
v. st., 1 h. st., 1 st., 3 steken overslaan 1 v. st. in den vierden
steek, van * af in de rondte herhalen.
Voor de rozet, afbeelding No. 51, maakt men eerst den mid-
delsten ring, daar men een stokje van ongeveer 2 d. in omvang
5 of 6 maal met den draad omwoelt, deze
omwinding
van het stokje
afneemt en
voor den 1. toer met 28 v. st. om-
haakt. ― 2. toer. * 13 kett., hier-
mede 1 steek overslaan 1 v. st. in den twee-
den steek van den vorigen toer, om de beide bo-
venste lussen van
banden van blauw taffen lint bedekt zijn. Elke band is met een geborduurd figuur ver-sierd, dat op batist met zwarte zijde met den point russe en festonneersteek en met borduurkatoen met den rechten platten steek is uitgevoerd. Ter vervaardiging van het
entre-deux maakt men een opzetsel van vereischte lengte en haakt
daarop:
den 1. toer. 1 st. (stokje) in den 1. opzetsteek * 1 pic. naar boven,
men werkt hiervoor 3 kett (kettingsteken), 1 h. v. st. in den 1. hier-
van; 1 st. in den tweeden daaropvolgenden opzetst. (dus 1 opzetst. over-
slaan), 1 kett., 1 st. in den daaropvolgenden tweeden opzetst. Van * af
herhalen.
2. toer. 1 v. st. in den 1. steek van den vorigen toer, * 2 kett., 1
pic. naar beneden; men werkt hiervoor 3 kett., haalt de haaknaald uit
de lus, neemt dan den 1. van de 3 kett., daarna weder de lus op, waar
de naald is uitgetrokken, en haalt nu beide op de naald zijnde lussen met eenmaal omslaan van den draad als eene lus te zamen; 3 kett., 1 pic.
naar beneden; 2 kett. (dit vorm een boog, die in verloop van het werk,
wanneer het niet afzonderlijk vermeld is,
op dezelfde wijze worden uitgevoerd); 1 v. st.
in den 1. kett. die op den 2. naastaanzijnden
pic. van den vor. toer volgt. Van * af herhalen.
3. toer. 2 kett., 1 pic. naar beneden, 2
kett., 1 v. st. in den middelsten stek van den
eersten boog van den vorigen toer, * 1 blaadje.
Men werkt hiervoor: 5 kett., 1 dubb. st. in
den 2. steek hiervan, dat in de gewone wijze echter slechts zoover wordt afgewerkt, dat er nog 2 lussen op de naald blijven, dan weder
1 dubb. st. in den 1. van de 5 kett.; na de uit-
voering van deze wordt ook het 1. dubb. st. vol-
tooid; 1 kett., 1 blaadje, 1 v. st. in den middelsten steek van den naastaanzijnden boog; 1 boog, 1 v. st. in den middelsten st. van den volg. boog;
1 boog, 1 v. st. in den middelsten st. van
den daaropvolgenden boog. Van * af herhalen.
4. toer. 1 v. st. in den 1. Steek van den vorigen toer, * 1 blaadje, 1
v. st. in den kett. tusschen de beide eerste blaadjes; 1 blaadje, 1 v. st.
in den middelsten st. van den volgenden boog; 7 kett., 1 v. st. in den
middelsten st. van den volgenden boog. Van * af herhalen.
5. toer. 1 kett., * 1 blaadje, 1 h. v. st. in den v. st. tusschen de
beide eerst blaadjes van den vorigen toer, 1 blaadje, 2 kett., 1 pic. naar
boven, 2 kett., 1 v. st. in
den volgenden v. st.; 1 boog, waarin de beide pic. evenwel naar boven gekeerd moeten liggen, 1 v. st. in den vol-
genden v. st.; 2 kett., 1 pic. naar boven, 2 kett. Van *
af herhalen.
6. toer. * 1 v. st. in den
kett. die zich voor het 1. blaadje bevindt, 1 boog als
in den vorigen toer, 1 v. st.
in den kett. die op de beide volgende blaadjes volgt, 1 soortgelijken boog, 1 v. st.
in den middelsten st. van den
volgenden boog, 1 soortgelijken boog. Van * af herhalen.
7. toer. 1 kett., 1 pic. naar beneden, 1 kett., * 1 v. st. in den mid-
delsten steek van den eersten boog, 1 kett., 1 pic. naar beneden; 3
kett., 1 pic. naar beneden, 1 kett. Van * af herhalen. ― 8. toer. Afwisselend 1 st., 1
kett., met laatstgenoemden telkens 1 steek van den vorigen toer overslaan; de pic. wor-
den hierbij insgelijks als 1 steek gerekend.
Gehaakt tusschenzetsel met lint doorgeregen.
Afbeelding No. 47.
Dit tusschenzetsel wordt in de lengte in 6 toeren ge-
haakt, waarvan elk eene rij punten vormt. Door de beide middelste rijen wordt volgens de afbeelding een gekleurd lint geregen. ― 1. toer: * men maakt een opzetsel van
6 kett., haakt, den laatsten hiervan overslaande, op de
5 andere kett. terug: 1 h. v. st., 1 v. st., 1 h. st., 1
st., 1 dubb. st. (met 2 maal omslaan), hiermede is een
puntje gevormd, van * af herhalen.
2. toer. Deze wordt aan het einde van den 1. toer begonnen, daar men den draad met 1 h. v. st. aan het
dubb. st. van genoemden toer verbindt, dan werkt men
eene rij punten als die van den 1. toer, doch men haakt na elk puntje gedurig 1 v. st. tusschen de 2 puntjes van den 1. toer,
zoo, dat telkens twee over elk-ander komende puntjes van deze beide toeren met de spitsen naar buiten gekeerd, dicht op elkan-
der komen. ― 3 toer. 1 h. v. st.
in de spits van het eerste
puntje van den 1. toer, * 1
puntje, 1 h. v. st. in de spits
van het volgende puntje, van *
af herhalen. ― 4. toer. Men begint dezen aan het einde van den vorigen toer als volgt. * Een opzetsel van 5
kett., aan de spits van het laatste puntje van den 3. toer verbonden, dit gescheidt, door dien men de naald uit
den steek haalt, van boven naar onder door den steek
aan de spits van genoemd puntje steekt, den afgelaten steek weder op de naald neemt en door beide steken eene lus haakt, dan op de 5 kett. teruggaande 1 h. v. st.,
1 v. st., 1 h. st., 1 st., 1 dubb. st., van * af herha-
len. ―5. toer. Als de 4. toer, (evenwel niet aan het einde
beginnen) doch elk puntje wordt aan den 1. kett. van een puntje van den 4. toer verbonden. ― 6. toer. Van het einde van den
5. toer teruggaande, werkt men op dezelfde wijze als bij den 2. toer.
Gehaakte kant. Afb. No. 48.
Deze kant verkrijgt door een bijzonder soort van picots een zeer fraai en guipureachtig aanzien. Men begint haar met een
opzetsel van
picots te
vervaardi-
gen, die op de volgende wijze wor-
den uitgevoerd:
* 3 kett., van de beide laatsten 1 pic., dat is, men haalt de lus een weinig lang uit op de naald, neemt de naald nu uit de lus, steekt in den voor laatsten kett. in, haalt den draad
No. 54b.
No. 56. Rugkussen met een gehaakt overtrek.
No. 46. Ganituur voor blousen, jaquettes enz.
Haak- en wit borduurwerk. Bij afb. No. 34.
No. 55. Gedeelte van het haakwerk voor den naairiem.
Bij afb. No. 54a en b. Oorspronkelijke grootte.
No. 47. Gehaakt tusschenzetsel met lint
doorgeregen.
No. 44. Tusschenzetl van frivolité.
No. 49. Gehaakte kant.
No. 57. Gedeelte van het haakwerk voor het rugkussen.
Bij afb. No. 56. Oorspronkelijke grootte.
No. 48. Gehaakte kant.
No. 51. Gehaakte rozet.
No. 50. Gehaakte
rozet.
No. 52. Gehaakte ruit.
No. 53. Tusschenzetsel van
mignardise en frivolité.
No. 54a.
No. 54a en b. Naairiem. Onderste en bovenste gedeelte. Haakwerk.
No. 41. Geborduurd blad. Bij afb. No. 39 en 40.
No. 45. Rozet van frivolité.
No. 42. Geborduurd doorlopend
figuur. Bij afb. No. 39 en 40.
No. 43. Rozetten van frivolité
met kantsteken.