De Gracieuse 28 May 1867 | Page 7

Gehaakte ruit. Afbeelding No. 52.

Men begint deze ruit in het midden met een opzetsel van 8 kett., verbindt deze met 1 h. v. st.

tot eene ronding, dan volgt de 1. toer. 1 kett., * 1 st., 1 v. st. in den naastbijzijnden steek,

1 v. st., 1 st. in den volgend. Opzetsteek, 3 kett. van * af nog 3 maal herhalen. ― 2. toer.

* 4 h. v. st. op de 4 naastbijzijnde steken van den vorigen toer; om de 3 volgende kett.:

1 v. st., 2 st., 3 kett., 2 st., 1 v. st., van * af nog 3 maal herhalen. ― 3. toer. * 7 h.

v. st. op de 7 naastbijzijnde steken van den vorigen toer, om de 3 volgende kett.;

1 v. st., 2 st., 3 kett., 2 st., 1 v. st., dan 3 h. v. st. op de 3 volgende steken,

van * af nog 3 maal herhalen, daarna 2 h. v. st. op de 2 volgende steken.

4. toer. 4 kett., die voor 1 dubb. st. gerekend worden, * 6 kett., 1 v. st.

om de naastbijzijnde 3 kett. van den vorigen toer, 6 kett., 9 steken

overslaan, 1 dubb. st. in den 10. steek, van * af in de rondte her-

halen, dan 1 h. v. st. in den laatsten van de 4 kett. van den vor.

toer. ― 5. toer. * 6 kett., 2 steken overslaan, 1 v. st. in den

3. steek, van * af herhalen. ― 6. toer. Om elken kett.boog

2 maal 5 v. st., door 1 pic. van 5 kett. gescheiden.

Tusschenzetsel van midnardise en

frivolité.

Afbeelding No. 53.

De samenstelling van mignardise en

frivolité is nieuw en, zooals de afbeel-

ding aantoont, zeer schoon; daaren-

boven wordt door het gebruik van mig-

nardise het werk aanmerkelijk verligt. Ter vervaardi-

ging van het voor ons liggende tusschenzetsel werkt men eerst een ring als volgt: 1 rechten knoop, 2 dubb. kn. (dubb. kn. 1 aver. 1 rechten knoop), 1 pic., 6 dubb. kn., 1 pic., 2 dubb. kn., 1 aver. kn., verbindt dan den draad op ½ d. afstand aan eene zijde van het mignardise, daar men 2 lussen hiervan te zamen vat, werkt op gelijken afstand een tweeden ring en zoo voort. Door de pic. wor-den telkens 2 ringen volgens de afbeelding aan elkander verbonden. Als men de vereischte lengte voor het tus-

schenzetsel heeft verkregen, dan herhaalt men dit zelfde

ook aan de andere zijde van het mignardise.

Rugkussen met een gebreid overtrek. Afbeelding No. 56 en 57.

Dit rugkussen 37 d. breed, 25 d. hoog met grijs linnen overtrok-

ken, is aan de eene zijde met een gebreid overtrek van grijs

garen bekleed. Laatstgenoemd is met een à-jour-pa-

troon gebreid; men zet overeenkomstig de breedte

van het kussen op ― het getal hiervan moet door

2 deelbaar zijn ― en breit op de volgende

wijze in heen en teruggaande toeren:

1. toer. Afwisselend omslaan, mind.

(minder., 2 stek. te zamen breien).

2. toer. Afh. (afhalen), de ove-

rige steken recht breien. De

omgeslagen draad wordt

gedurig recht gebreid.

3. toer. 1 r. (recht), *

omsl., mind. Van *

tot aan het einde

van den toer her-

halen, na de

laatste minde-

ring 1 r. ―

4. toer. Als

de 2. toer.

Deze 4 toeren

worden zoo

dikwijls herhaald,

tot dat het werk de

hoogte van het kus-

sen heeft. door elke

2. à-jour-streep van het

gebreide gedeelte rijgt men

daarna, zooals de afbeelding

No. 57 aantoont, smal rood wol-

len veterband. Het kussen met het

overtrek voorzien zijnde wordt rond-

om met eene kant gegarneerd die men in

de lengte volgens bovengenoemd à-jour-pa-

troon gebreid heeft; deze kant is 14 toeren breed

en met veterband doorgeregen; eene franje van grijs

garen en roode wol 8 d. breed wordt volgens de afbeelding

aan het kussen gezet; bovendien is het met dik wollen koord voor-

zien, waarmede het tevens aan den rug van den stoel gehangen wordt. Door de eenvoudige versiering is dit kussen zeer geschikt voor tuin-

stoelen.

den steek gestoken, van * af in de rondte herhalen, aan het einde van den toer, 7 h. v. st.

op de 7 eerste steken van den 1. kett.boog van dezen toer. ― 3. toer. * 4 kett., 1 h. v. st. in den

middelsten steek van den naastbijzijnden kett.boog, van * af herhalen. ― 4. toer. * Om de 4

naastbijzijnde kett., 2 v. st., 1 pic. (dat is 6 kett., 1 h. v. st. in den hiervoor gewerkten v. st.;

2 v. st., 1 pic., van * af in de rondte herhalen.

Naairiem. Haakwerk.

Afbeelding No. 54a en b en 55. Grijs haakgaren, bruin koord, een stalen gesp.

Voor verscheidene van onze abonnées zal een naairiem nog nieuw zijn. Hij

vervangt een naaikussen. Het model bestaat in een band 70―80 d. lang,

6 d. breed, die van grijs garen over bruin koord met vaste steken ge-

haakt wordt. Aan den onderrand van dezen band bevinden zich twee

lussen, waar doorheen zoo als op afb. No. 54a wordt voorgesteld

insgelijks een gehaakte band of beugel gestoken is. Deze

beugel is door een gesp vastgemaakt en wordt bij het gebruik van den naairiem over de toonen van den voet getrokken, terwijl het boveneind van den riem voor het bevestigen van het werk dient. Om dezen riem te vervaardigen begint men

met den beugel, maakt hiervoor een opzetsel van 15 steken en haakt nu in heen- en teruggaande toeren, daar men gedurig in den geheelen steek steekt.

Met den 2. toer v. st. begint het pa-

troon dat gevormd wordt, daar men

in dezen toer de 5 v. st. voor het figuur niet over het koord haakt, zoodat het koord daardoor naar de rechte zijde

voorkomt; in den volgenden 3. toer van het werk haakt men 3 steken niet over het koord, waarvan de middelste op de steken in den vorigen toer zonder koord moet ko-men (het koord komt nu weder op de rechte zijde van het werk voor). De 4. toer als de 2. toer. Nu

volgt 1 toer geheel recht; een zoodanige wordt na elk patroon herhaald. In den 5. toer wordt het patroon vol-

gens afbeelding No. 55 verzet. Van den 10. tot den 14. toer mindert men aan het begin en einde van elken toer telkens 1 steek; er blijven dus nog 5 steken over,

met deze werkt men 38 toeren volgens de beschre-

vene wijze, doch zonder figuur. Dit begint weder in

den 53. toer, ook meerdert men in de 5 volgende

toeren weder in gelijke wijze, als hiervoor geminderd is, tot dat er weder 15 steken

voorhanden zijn. Daarna volgen er weder 36 toeren met voortzetting van

het patroon, dan werkt men in de 7 laatste toeren den beugel spits

af. Van grijs garen zonder koord haakt men nu voor den gesp

een band 11 steken breed, 22 toeren hoog, in de 6 laatste

toeren mindert men aan het einde telkens 1 steek, en

naait den band op de verkeerde zijde tegen den

beugel ongeveer aan den 22. toer (van den

laatsten toer af gerekend). Voor den eigen-

lijken riem werkt men eerst de lussen,

waarin de beugel gestoken wordt.

Voor elk zet men 6 steken op en

haakt 20 toeren v. stek. over

koord. Voor de 2. lus werkt

men 21 toeren, verbindt

dan beide lussen, terwijl

men van den 21. toer

af 15 kett. haakt,

voorts 1 toer v. st.

op den laatsten

toer van de

eerst vervaar-

digde lus.

Nu haakt

men weder

volgens afb.

No. 55 den riem

totdat men de ver-

eischte lengte heeft

verkregen, doch de

14 laatste toeren wor-

den zonder koord vervaar-

digd, om het naaiwerk er

gemakkelijker aan te kunnen

steken. Dit laatst gehaakte ge-

deelte wordt met een randje omge-

ven, dat over het koord op de volgende

wijze gehaakt wordt. * 1 v. st., 1 kett.,

hiermede 1 steek overslaan. Van * af gedurig

herhalen. Men naait nu de einden, die de lussen

vormen, langs de opzetsteken aan den gehaakten band,

haalt den beugel door de lussen en voorziet eergenoemden

aan het eene einde (begin van het werk) met een gesp om hem te

kunnen vastmaken. Men haalt den gespband en den beugel door een klein

gehaakt bandje dat dicht achter den gesp wordt aangebracht. Afbeelding No. 54a en b stellen het bovenste en onderste gedeelte van den naairiem

afzonderlijk voor.

[28 Mei 1867. 5e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 107

No. 61. Borduurpatroon voor een kleedje over een speeltafel.

Beschrijving keerz. van het Suppl. No. XIV.

No. 59. Doorloopend patroon.

Bij afb. No. 58.

No. 58. Gedeelte van een

wiege of wagendekentje

voor kinderen.

Brei- en haakwerk.

No. 60. Doorloopend patroon.

Bij afb. No. 58.