[ 26 Juni 1867 . 5 e Jaargang .] DE GRACIEUSE . 119
Zomerkaper .
Afbeelding N o . 21 . Knippatr ., voorz . van het Supplem . N o . V , Fig . 12 ― 14 .
Deze kaper van wit cachemir en eene paars lustrine voering is volgens de afbeelding met kleinere en grootere kralengrelots , bovendien met een wit guipure kant en een uitgetand wit cachemiren ruche versierd . Bij het vervaardigen van de kaper knipt men uit bovenstof , voering en gaas om er tusschen te leggen , naar elk der fig . 12 en 13 een gedeelte langs het midden aaneen , naar fig . 14 twee gedeelten . De bovenstof wordt op het gaas geregen , vooraf volgens de afbeelding met opgenaaide kralen ver- de binnenzijde een reep lustrine voor voering . Fig . 6 wordt aan de eene lange en aan de dwarszijde geboord en daarop volgens de overeenstemmende cijfers met fig . 5 verbonden . Eindelijk legt men naar de gedeeltelijke aanwijzing op de knippatronen en volgens de afbeelding het garnituur op de mantille .
Mantille met echarpes en een gepunt garnituur . Afb . N o . 25 . Knippatr ., voorz . van het Supplem . N o . II , Fig . 4 .
Deze mantille is vervaardigd van zwart grosgrain en volgens de afbeelding met twee schuine reepen van dezelfde stof gegarneerd , waar tus-
N o . 28 . Paletot voor meer bejaarde dames . Voorzijde . Hierbij afb . N o . 35 . Borduurpatroon , keerzijde van het Supplem . N o . XV , Fig . 45 en 46 .
N o . 31 . Paletot “ Arabella .” Voorzijde . Hierbij afbeelding N o . 34 . Borduurpatr ., keerz . van het Supplem . N o . XIV , Fig . 44 .
sierd , en dan met lustrine gevoerd . Men naait de afgeknipte randen van elk gedeelte tegen elkaar , waarbij fig . 12 aan beide zijden van voren van het midden tot 21 een weinig moet worden ingehaald . Men legt in fig . 13 door elk kruis op punt te hechten drie stolpplooien , en verbindt dit figuur volgens de overeenstemmende cijfers met fig . 12 . Als men tegen den buitenrand van de echarpes de kant heeft gezet , en de ruche er opgenaaid , dan hecht men ze naar de overeenstemmende cijfers aan de kaper en voorziet de laatste volgens de afbeelding met het bovengenoemde garnituur .
Zomerhoeden . Afbeelding N o . 22 en 23 .
Afbeelding N o . 22 . Hoed van randen geel stroo , netvormig in elkaar gevlochten , langs den buitenrand met een breederen rand stroo en stroogrelots omgeven . Korenaren en veldbloemen vormen het garnituur van den hoed . Smalle strikbanden van stroogele taf .
Afbeelding N o . 23 . Hoed van zwarte tulle , doorloopend met opgenaaide geslepen zwarte kralen versierd , met een smal reepje zwart satijn geboord , met smalle rolletjes satijn en een satijnen strik zooals afb . N o . 8 voorstelt gegarneerd . De hoed is van binnen met een smallen bandeau van zwart fluweel , langs den buitenrand met kralengrelots , aan de rechter zijde met een touffe groene bladeren versierd . Het garnituur van den hoed wordt voltooid met eene breede echarpes met een aangezet kantje en smalle strikbanden van zwart taf .
N o . 29 . Paletot voor meer bejaarde dames . Achterzijde . Mantille met echarpes en een garnituur met patten .
Afbeelding N o . 24 . Knippatr ., voorz . van het Supplem . N o . III , Fig . 5 en 6 .
Deze mantille van zwart grosgrain , is volgens de afbeelding gegarneerd met een ruche , met een taffen boordsel ¾ d . breed , waarvan het aanzetten met gitten is bedekt , en met kralen franje 3½ d . breed . Twee einden grosgrain met stijf gaas er tusschen , aan den ondersten breeden rand doorloopend met opgenaaide kralen en met een aangezette franje versierd , zijn volgens de afbeelding aan de mantille gehecht . Bij het vervaardigen van ons model knipt men van grosgrain naar fig . 5 een gedeelte langs het midden aaneen , naar fig . 6 twee gedeelten . Eerst legt men in den bovenrand van de mantille de voorgeteekende kleine plooien , daarna maakt men langs elk der lijnen op fig . 5 voorgeteekend eene insnijding voor de patten op fig . 5 zichtbaar . Deze patten worden met gaas gevoerd , vervolgens met taf van de bovengenoemde breedte geboord en dan aan de verkeerde zijde langs de insnijding met overhandsche steken weder aan elkaar gehecht . Tegen de patten op deze wijze aaneen verbonden , zet men aan
N o . 33 . Paletot “ Arabella .” Achterzijde .
schen afzonderlijke zwarte gitten zijn opgenaaid . De patten met lustrine gevoerd , zijn met een smal reepje taf geboord , het aanzetten van het boordsel is met kralen versierd . Volgens de afbeelding wordt een kralen franje 3½ d . breed tegen de mantille gezet . Twee einden grosgrain in eene dubbele laag stof elk 60 d . lang , die naar boven toe smaller worden en zooals men dit op de afbeelding ziet met franje zijn versierd , voltooien het garnituur van de mantille . Deze laatste wordt met smalle taffen lintjes dichtgemaakt . Bij het vervaardigen van ons model moet men eerst van fig . 4 het omslag afzonderlijk overnemen en dan aan het geheel hechten , en daarna van grosgrain , een gedeelte langs het midden aaneen knippen , vervolgens legt men in den bovenrand de beide voorgeteekende kleine plooien , en hecht er zooals dit gedeeltelijk op het knippatroon is aangewezen en volgens de afbeelding het garnituur op . De afgeknipte rand 1 d . breed naar de rechterzijde omgevouwen , wordt te gelijkertijd bedekt met den schuinen reep , die er in de rondte langs den buitenrand op wordt gelegd .
Mantille voor meer bejaarde dames .
Afb . N o . 26 en 27 . Knippatr ., voorz . van het Supplem . N o . I . Fig . 1 ― 3 .
In deze mantille van zwart grosgrain is in het midden een breede stolpplooi gelegd , zij is zooals de afbeelding aantoont , met twee schuine
N o . 30 . Breede ceintuur met een schoot . Knippatr ., voorz . van het Supplem . N o . VII , Fig . 22 en 23 . N o . 31 . Ceintuur met patten .
Knippatr ., keerz . van het Supplem . N o . XVI , Fig . 47 en 48 .