[20 Februari 1867. 5e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 49
(3 maal omslaan), om den boog die uit 3 kett. bestaat, 2 kett., 1 pic., 2 kett., 1 pic., 2 kett., 5 h. v. st. op de 5 volgende steken van den vorigen toer. Van * af nog 3 maal herhalen. ― 3. toer. * 5 kett. die voor een driev. st. gerekend worden, 3 kett., 1 pic., 3 kett., 1 pic., 3 kett., 1 stokje in het naast aanliggende driev. st. van den vor. toer, 3 kett., 1 pic., 3 kett., 1 pic., 3 kett. Van * af nog 3 maal herhalen, doch in plaats van de 5 kett. werkt men 1 driev. st. ― 4. toer. 3 kett., die voor een st.
gerekend worden, 15 kett., 1 driev. st.
in het naastbijzijnde st. van den vorigen toer, 15 kett., 1 st. op het naaste driev. st. van den vor. toer. Van * af tot aan
het einde van den toer herhalen, doch aan het einde van den toer werkt men in plaats van het st. 1 h. v. st. in de 3. kett.
die aan het begin voor 1 st. gerekend is.
5. toer. 3 kett. voor 1 st. gerekend. Afwisselend tot aan het einde van den toer 1 kett., 1 pic., 1 st., de st. gedurig in
den derden volgenden steek van den vo-
rigen toer. op het drievoudige st. van den vorigen toer echter 2 st. elk door 1 kett. en 1 pic. gescheiden, om aldaar de hoeken van de ruit scherper te doen uit-
komen.
Jaquette van zwart fluweel.
Afbeeld. No. 42. Knippatr.
keerz. v. h. Suppl.
No. II, Fig. 6―9.
Dit zwart fluweelen jaquetje is met zwart lustrine, met gaas er tusschen gevoerd. Het garnituur bestaat uit zwart zijden veterband ½ d. breed, een galonnetje met grelots, en zwarte ge-
slepen kralen, die gedeeltelijk op het galon, gedeeltelijk op de jaquette zijn genaaid. Bij het vervaardigen van de jaquette knipt men van fluweel, lus-
trine en gaas naar elk der fig. 6 en 7 twee gedeelten, naar fig. 8 een gedeelte langs het midden aaneen, naar fig. 9 de mouw, waarbij men op het uitsnij-
den van de onderste helft moet letten. Nu zet men de bovenstof en ook de voering naar de overeenstemmende cijfers aan elkaar, versiert de eerste met het veterband en doorloopend met kralen en hecht er de voering en het gaas tegen. Het uitsnijdsel van den hals van de jaquette wordt met een reepje taf geboord, langs den buiten-
rand naait men de voering tegen de bovenstof en zet er het galon met gre-
lots aan. Dit geschiedt ook aan den onderrand van de aan elkaar genaaide halve mouwen. Eindelijk zet men de
mouw, zóó dat 22 aan 22 van het voorstuk sluit in het armsgat.
Blouse van zwart en rood grosgrain.
Afbeelding No. 43. Knippatroon keerz. van het Supplement No. IV, Fig. 13―16.
In deze blouse van zwart grosgrain zijn mouwen van rood grosgrain gezet. Het garnituur van de blouse be-
staat in reepen zwart en rood grosgrain 3½ d. breed, waarop veterband met opgenaaide zwarte kralen is ge-
legd. Men knipt uit zwart grosgrain naar fig. 13 twee gedeelten, naar fig. 14 tot 16 een gedeelte langs de
dunne lijn in het midden aaneen, fig. 15 echter van zwart, fig. 16 van rood grosgrain in eene dubbele laag stof. Men knipt de mouw van
rood grosgrain naar het knippatroon fig. 9, be-
hoorende bij het fluweelen jaquetje No. 42. Nu zet men tegen den voorrand van het linker voorstuk een reep grosgrain 3 d. breed, voorziet het met kleine knoopjes en legt op de beide voorstukken langs de lijnen gedeeltelijk op de knippatronen aangegeven, de strepen rood garnituur. De reep garnituur aan den voorrand van het rechter voor-stuk bedekt tevens den afgeknipten rand ½ duim breed naar de rechter zijde omgeslagen. Boven-
dien moet men aan den voorrand van dit voorstuk
een reep voor de knoopsgaten van dubbel gros-
grain 2 d. breed zetten. Als de tot dusverre ver-
vaardigde gedeelten volgens de overeenstemmende
cijfers aan elkaar zijn genaaid, dan legt men in den
onderrand een smal zoompje, en bedekt den schoudernaad volgens de afbeel-
ding met een reep rood garnituur. Aan het uitsnijdsel van den hals zet men de blouse vol-
gens de
overeen-
stemmende
cijfers tus-
schen de
dubbele
stof van een hals-
boordje
met een knoop en
een knoops-
gat voor-
zien en
vooraf met
den kraag
verbonden.
De mou-
wen wor-
den aan
den onder-
rand smal
omgezoomd,
met den reep zwart garnituur versierd en in het armsgat gezet. de naad
wordt bedekt met eene epaulette die bestaat uit een schuinen reep grosgrain 23 d. lang 3½ d. breed, aan de einden tot op 2 d. schuin bij-
geknipt en in de rondte met veterband gegarneerd.
Wijde jaquette voor knapen van 8―10 jaar.
Afb. No. 44. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. III, Fig. 10―12.
Deze jaquette is van grijs bukskin vervaardigd en met zwaar grijs katoen gevoerd. Bij het vervaardigen van dit model knipt men uit de bovengenoemde stoffen naar elk der fig. 10 en 12 twee gedeelten, naar fig. 11 een gedeelte langs de dunne lijn in het midden aaneen.
sten hiervan 1 h. v. st.), dan 1 kett., 1 pic., 1 kett., 1 pic., 1 kett., dan 1 h.
v. st. in den kett. voor den eersten pic. gewerkt, 1 dubb. st. in de tweede daaropvolgende lus van het opzetsel, 3 kett., 1 dubb. st. in dezelfde lus. Van
* af herhalen.
Rozet van kantsteken. Afbeelding No. 37 en 38.
Afbeeld. No. 24 toont het gebruik van de ro-
zet, namelijk ter versie-
ring van een kraag aan. Men werkt de rozet met zeer fijn haak- of naai-
garen in de stof, die men er mede wenscht te ver-
sieren; eerst hecht men deze op wasdoek of blauw carton, rijgt dan met kleine voorsteken de om-trekken van de rozet met tamelijk dik borduur-
katoen tweemaal om en
knipt daarna de stof
op een smal randje
na, binnen de om-
geregen ruimte
uit, zooals af-
beelding No.
38 aan het nog niet geheel voltooide gedeelte van de halve rozet, in de bewerking voorgesteld, duidelijk aantoont. Daarna wordt de omgeregen omtrek even als een vetergat met fijn borduurkatoen gecordon-neerd, dan vult men den kring aan den buitenrand
beginnende, met 8 toeren festonneerlussen. De eerste hiervan bestaat slechts uit kleine, dicht naast elkan-der gewerkte festonneerlussen, die op de volgende wijze vervaardigd worden: men bevestigt den draad aan den gecordonneerden rand, steekt dan op een kleinen afstand, de naald van onder naar boven, vlak achter den gecordonneerden rand door de stof en haalt den draad zoodanig aan, dat er slechts eene kleine lus blijft staan, waardoor men insgelijks, van
onder naar boven stekende den draad haalt.
Als men op deze wijze rondom den rand een
toer festonneerlussen heeft uitgevoerd, dan
omwoelt men elke lus eenmaal met den
draad, dien men daarbij tamelijk strak aanhaalt (zie afb. No. 38). De 7 volgende toeren worden op gelijke wijze uitge-
voerd, terwijl men in den eersten hiervan gedurig na 6 lussen overslaan telkens 1 lus in de zevende festonneerlus van den
1. toer, in de daaropvolgende toeren daarentegen in elke festonneerlus van den voorgaanden toer eene zoo-danige lus werkt. De grootte van de festonneerlussen richt men naar de meerdere of mindere wijdte van den kring in, waarin zij worden uitgevoerd. Na voltooiing van den laatsten toer festonneert men den buitenrand zeer dicht en vult de nog open geblevene ruimte volgens afb. No. 37 met een klein zoogenaamd spinnetje. De driehoeken die door den omwonden draad om elke festonneerlus verkregen worden en op afb. No. 38 gedeel-telijk door een wit punt zijn aangewezen, worden nu naar aanwijzing van afb. No. 38 eenige malen met den draad omgeregen, daarna even als een vetergat gefestonneerd. Om van het eene vetergat tot het andere te ge-raken, moet men het daar tusschen liggende gedeelte van de naastaanliggende festonneerlus eenmaal omwinden.
Ruit van kantsteken. Afbeelding No. 39 en 40.
Deze ruit is op dezelfde wijze als de hier-
voor beschrevene rozet uitgevoerd. Nadat de omtrek van de ruit in de stof gecordon-
neerd is, werkt men rondom dezen rand twee toeren kleine festonneerlussen, dan spant men den draad op afstanden, die nauwkeurig volgens de afbeelding No. 40 moeten worden afgemeten, kruisgewijze over de opening van de ruit, waarbij men, om met den draad van de eene plaats tot de
andere te komen, van waar de volgende draad gespannen moet worden, de festonneerlussen telkens eenmaal omwoelt. Dit zelfde verricht men op alle plaatsen, waar de draad tot op een afstand gebracht moet worden. Al deze gespannen draden omwoelt men volgens afb.
No. 40 insgelijks met de reeds
vermelde festonneerlussen,
dan vormt men in elke ruit
4 groote lussen waarbij
men telkens in den
naastaanzijnden hoek
van de ruit steekt.
Nadat deze 4 fes-
tonneerlussen elk
eenmaal met den
draad omwon-
den zijn, wor-
den de daar-
door ont-stane drie-hoeken met den draad omgeregen en dan even als een ve-
tergat ge-
festonneerd.
Door afb. No. 39 en 40 gedurig
gade te slaan
zal onze
verklaring duidelijker
worden
gemaakt.
Gehaakte ruit.
Afbeelding No. 41. Haakgaren No. 120.
No. 45. Mutsje “Carina.”
Knippatroon keerz. v. h. Supplem. No. XII, Fig. 33.
Deze ruit, eene nabootsing van de iersche guipure, kan ter versiering van kragen, mutsen, dasjes en iets dergelijks dienen; afbeelding No. 30 toont een
zoodanige ter garneering van een kraag aan. Men begint deze ruit in het mid-
den met een opzetsel van 6 steken, sluit deze tot eene ronding en haakt als
volgt: 1. toer. * 4 kett., die voor het eerste dubbele stokje gerekend worden,
3 kett., 2 dubb. st. om het opzetsel door 3 kett. gescheiden, 3 kett. Van * af
nog 3 maal herhalen, doch men moet van hier af in plaats van de 4 kett. ge-
durig een dubb. st. haken. ― 2. toer. * 2 h. v. st. op den eersten en derden van
de naastbijzijnde 3 kett. door 1 kett. gescheiden; 2 kett., 1 picot (dat is 5 kett.,
1 h. v. st. in den 1. van de 5 kett.) 2 kett., 1 pic., 2 kett., 1 drievoudig stokje
No. 47. Mutsje “Marguerite.”
Knippatr. keerz. van het Supplem. No. XI, Fig. 32.
No. 46. Mutsje “Maria Stuart.”
Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XIII, Fig. 34.
No. 43. Blouse van zwart en rood grosgrain. Knippatr. keerz. van het
Supplem. No. IV, Fig. 13―16.
No. 44. Wijde jaquette voor knapen van 8―10 jaar.
Knippatr. keerz. van het Supplement No. III, Fig. 10―12.
No. 42. Jaquette van
zwart fluweel. Knip-
patr. keerz. v. h. Suppl.
No. II, Fig. 6―9.