De Gracieuse 2 September 1865 | Page 4

van de berthe; hiernaar knipt men uit netel-

doek een gedeelte aaneen waarbij men de

dunne lijn van het knippatroon op de schuin toegevouwen stof legt. Op dezen lap neteldoek

legt men nu zeer nauwkeurig langs de voorge-teekende lijnen het geborduurde tusschenzetsel, waarvoor wij ― als men het zelve wenscht te vervaardigen ― op het knippatroon een zeer goed borduurpatroon hebben gegeven. Dit tus-schenzetsel wordt aan beide zijden met zoom-steken op de tullen voering vastgehecht, waarna men de laatste er voorzichtig onder uit knipt.

Vervolgens legt men op de schelpen door

twee gladde lijnen op Fig. 48 aangegeven een gekleurd lint en hecht daar het kan-ten tusschenzetsel op

Fichu “Persienna.”

Afb. No. 14 en 15. Knippatr., keerz. v. h. Supplem.

No. XII, Fig. 49.

Deze fichu geeft den bekenden vorm van een tullen doekje te zien, en

is door de fraaie wijze waarop zij is gegarneerd bijzonder aan te bevelen. Hoewel ’t een en ander een goed effect maakt, zoo kan het garnituur toch op verschillende wijzen gevariëerd worden. Ons model heeft een zwart en

wit als knoopwerk geweven fond, waarvan de ruitjes niet al te klein moe-

ten zijn, en is met smal zijden turksch lint, ruitsgewijze doorgestopt.

Langs de buitenzijde van dezen fond loopt eene breede, zwart en witte

kant met een zeer elegant patroon, waarvan het aanzetten met een entre-

deux eveneens zwart en wit met hetzelfde lintje doorgestopt, bedekt wordt; ditzelfde tusschenzetsel bevind zich eveneens aan den rand van boven van

de fichu. Bij het vervaardigen geeft Fig. 49 de helft van het fatsoen,

hiernaar moet men dus de pelerine zelve en wel aaneen knippen; de dunne

lijn geeft het midden aan en wordt op de dubbel toegevouwen stof ge-

legd, daarna wordt de fichu zoo als wij dit op het knippatroon aangeven

met taffen lint doorgestopt, waarbij men natuurlijk zeer nauwlettend moet

te werk gaan, daar het lint bij elk kruispunt nu boven en dan onder het

ruitje moet liggen. De afb. No. 15 geeft hiervan een gedeelte in oorspron-

kelijke grootte te zien. Nadat de einden van elken reep lint goed zijn vast-

gehecht zet men om den buitenrand van de fichu de bovengenoemde

kant 9 d. breed en 190 d. lang die bij het aannaaien van achteren aan

de punt een weinig wordt ingerimpeld en ― schuin bijgeknipt ― de hoe-

ken aan de voorzijde wat langer maakt, zoo als men dit op de afbeel-

ding kan waarnemen. Voor het entre-deux 2 d. breed dat er glad

wordt opgezet, met lint is doorgestopt en het garnituur van ons mo-

del voltooit, heeft men 240 d. noodig. In plaats van een wit en zwart geknoopten fond kan men zwarte of witte gebloemde tulle nemen en het netwerk van lint door fijne gekleurde chenille, smal fluweellint of een

eenvoudig taffen lintje doen vervangen; dien overeenkomstig gebruikt men

naar verkiezing zwarte of witte tulle.

Berthe “Ondule.”

Afb. No. 16 en 17. Knippatr., keerz. v. h. Supplem.

No. XI, Fig. 48.

Om de kroon te zetten op een zeer gekleed- of baltoilet, kunnen wij

onzen jeugdi-gen lezeressen eene berthe

aanbevelen die

aan al de ei-schen van goe-den smaak en elegance vol-

doet en die men hetzij van stof-fen die gewas-schen kunnen worden, of wel van tarlatan,

blonde, of iets dergelijks kan vervaardigen. De grondvorm van

ons model bestaat uit fijn neteldoek, het garnituur uit geborduurde

tusschenzetsels, uit breede en smalle guipure kant en uit guipure

entre-deux, waarvan het effect door een gekleurd taffen lint dat

er onder ligt, zeer verhoogd wordt. Bovendien zijn aan ons model de

schelpen, de rand van onderen van de berthe en de epauletten met

afzonderlijk geappliqueerde figuren versierd. Voor het vervaardigen van deze berthe heeft men naar ons model berekend, 160 d. geborduurd tusschenzetsel, 3 d. breed; 450 d. kant 3½ d. breed; 600 d. kant,

2 d. breed; 360 d. kanten entre-deux, 1½ d. breed; 360 d. ge-

kleurd taffen lint van dezelfde breedte noodig. Fig. 48 geeft de helft

156 DE GRACIEUSE. [2 September 1865. 3e Jaargang.]

vast, waarbij men zoowel het lint als de kant aan den binnenkant van

den boog een weinig inhaalt en daarmede tegelijkertijd den afgeknipten rand, die naar de rechterzijde is omgeslagen, bedekt. De smalle kant wordt

een weinig ingerimpeld en dicht langs het borduursel rondom het gebor-

duurde entre-deux opgenaaid, de geschelpte rand aan den bovenkant

van de berthe is van ster af eveneens met dit kantje, ook een weinig in-

gerimpeld, gegarneerd. Door herhaalde malen de afbeeldingen te raadplegen

zal men zich bij het opleggen van het garnituur en ook bij de schikking

der bovengenoemde figuren welke met het patroon van het tusschenzetsel in overeenstemming moeten zijn, veel gemak verschaffen. De breede kant loopt van onderen om den uitgeschelpten rand van de berthe en van de epauletten en om de beide pattes tot aan het aanzetten van de smalle kant

heen, terwijl zij aldaar tot op 2 d. breedte schuin wordt bijgeknipt.

Driekantig koordvlechtsel, voor gordijnbanden,

schelkoorden, enz.

Afb. No. 18―20.

Het eigendommelijke van deze vlecht bestaat niet alleen in den driekan-

ten vorm, maar ook daarin, dat de ligging der koorden op alle drie de

zijden verschillend voorkomt, dat vooral door het uitvoeren met tweeërlei koord bijzonder in het oog valt. Men neemt de dikte van het koord,

overeenkomstig het doel waarvoor men de vlecht bezigen wil en dikker

of dunner verkiest, ook kan men het koord van wol of katoen ge-

draaid, geklopt of oversponnen (stijfkoord) nemen. Afbeelding No. 18

toont de voltooide vlecht in tweeërlei koord niet alleen aan, maar door de kronkeling van de vlecht, wordt zij tevens aan twee zijden voorgesteld. Afbeelding No. 19 en 20 heldert, in eene verkleinde maatstaf uitge-

voerd, de bewerking van het begin van de vlecht op. Van het midden

van het koord af vormt men eene lus (op Afbeelding No. 19 met een

kruis aangewezen), waarvoor men twee verschillende koorden aanwendt

dat door het aan elkander naaien van twee einden geschiedt. Deze lus vat

men, naar beneden gericht, in de linkerhand en legt met de rechterhand

het koord zoodanig tot twee rechtopstaande lussen, als de afb. No. 19

voorstelt. Daarna steekt men de aan de linkerzijde zich bevindende, met a

aangeduide lus door de lus b en haalt daarbij het rechter gedeelte van de

lus a een weinig aan, zoodat de daarmede in verbinding staande, met ster

geteekende koordboog zich vast aansluit, waardoor het geheel alsdan het aanzien van afb. No. 20 verkrijgt. Het met de lus b in verbinding staande

onder d liggende

koord wordt ach-

ter het koord c

naar de linkerzijde

omhoog genomen,

daar tot eene lus

gelegd en deze in

de richting van de

voorgeteekende pijl

door de beide lus-

sen a en b gescho-ven. Afb. No. 18

toont met d aan,

hoedanig de lus gelegd moet worden, en met een kruis de opening

voor het doorsteken bestemd. Men haalt te gelijkertijd de lus b vast

aan, laat echter de lus d als bovenste, de lus a als tweede lus staan,

om onder de laatste lus die van koord c gevormd wordt door te ste-

ken. De zooeven beschreven bewerking, onder Afb. No. 18 en 19

voorgesteld, zet men nu in regelmatige afwisseling der koorden voort,

terwijl men daarbij in acht moet nemen, dat zij weder gedurig de

volgens No. 18 voorgestelde ligging innemen, dat wil zeggen, dat

steeds het onder liggende der beide koorden voor het doorhalen

als lus aan de beurt is en dat men het gedurig onder de twee lus-

sen doorhaalt.

Dit net bewerkte koordvlechtsel zal door iedere lezeres gezocht worden.

No. 11. Keukenschort. Knippatr. keerz. v. h. Supplem.

No. X, Fig. 46 en 47.

No. 15. Gedeelte v. d. met lint doorgestopten fond

van de fichu “Porsienna.” Oorspr. grootte.

No. 16. Berthe “Ondule.” Voorzijde. Knippatr. keerz.

v. h. Supplem. No. XI, Fig. 48.

No. 17. Berthe “Ondule.” Achterzijde.

No. 13. Fichu “Solita.” Achterzijde.

No. 14. Fichu “Persienna.” Knippatr. keerz.

v. h. Supplem. No. XII, Fig. 49.

No. 12. Fichu “Solita.” Voorzijde. Knippatr., voorz. v. h. Supplem.

No. VI, Fig. 28 en 29.