van de berthe; hiernaar knipt men uit netel-
doek een gedeelte aaneen waarbij men de
dunne lijn van het knippatroon op de schuin toegevouwen stof legt. Op dezen lap neteldoek
legt men nu zeer nauwkeurig langs de voorge-teekende lijnen het geborduurde tusschenzetsel, waarvoor wij ― als men het zelve wenscht te vervaardigen ― op het knippatroon een zeer goed borduurpatroon hebben gegeven. Dit tus-schenzetsel wordt aan beide zijden met zoom-steken op de tullen voering vastgehecht, waarna men de laatste er voorzichtig onder uit knipt.
Vervolgens legt men op de schelpen door
twee gladde lijnen op Fig. 48 aangegeven een gekleurd lint en hecht daar het kan-ten tusschenzetsel op
Fichu “Persienna.”
Afb. No. 14 en 15. Knippatr., keerz. v. h. Supplem.
No. XII, Fig. 49.
Deze fichu geeft den bekenden vorm van een tullen doekje te zien, en
is door de fraaie wijze waarop zij is gegarneerd bijzonder aan te bevelen. Hoewel ’t een en ander een goed effect maakt, zoo kan het garnituur toch op verschillende wijzen gevariëerd worden. Ons model heeft een zwart en
wit als knoopwerk geweven fond, waarvan de ruitjes niet al te klein moe-
ten zijn, en is met smal zijden turksch lint, ruitsgewijze doorgestopt.
Langs de buitenzijde van dezen fond loopt eene breede, zwart en witte
kant met een zeer elegant patroon, waarvan het aanzetten met een entre-
deux eveneens zwart en wit met hetzelfde lintje doorgestopt, bedekt wordt; ditzelfde tusschenzetsel bevind zich eveneens aan den rand van boven van
de fichu. Bij het vervaardigen geeft Fig. 49 de helft van het fatsoen,
hiernaar moet men dus de pelerine zelve en wel aaneen knippen; de dunne
lijn geeft het midden aan en wordt op de dubbel toegevouwen stof ge-
legd, daarna wordt de fichu zoo als wij dit op het knippatroon aangeven
met taffen lint doorgestopt, waarbij men natuurlijk zeer nauwlettend moet
te werk gaan, daar het lint bij elk kruispunt nu boven en dan onder het
ruitje moet liggen. De afb. No. 15 geeft hiervan een gedeelte in oorspron-
kelijke grootte te zien. Nadat de einden van elken reep lint goed zijn vast-
gehecht zet men om den buitenrand van de fichu de bovengenoemde
kant 9 d. breed en 190 d. lang die bij het aannaaien van achteren aan
de punt een weinig wordt ingerimpeld en ― schuin bijgeknipt ― de hoe-
ken aan de voorzijde wat langer maakt, zoo als men dit op de afbeel-
ding kan waarnemen. Voor het entre-deux 2 d. breed dat er glad
wordt opgezet, met lint is doorgestopt en het garnituur van ons mo-
del voltooit, heeft men 240 d. noodig. In plaats van een wit en zwart geknoopten fond kan men zwarte of witte gebloemde tulle nemen en het netwerk van lint door fijne gekleurde chenille, smal fluweellint of een
eenvoudig taffen lintje doen vervangen; dien overeenkomstig gebruikt men
naar verkiezing zwarte of witte tulle.
Berthe “Ondule.”
Afb. No. 16 en 17. Knippatr., keerz. v. h. Supplem.
No. XI, Fig. 48.
Om de kroon te zetten op een zeer gekleed- of baltoilet, kunnen wij
onzen jeugdi-gen lezeressen eene berthe
aanbevelen die
aan al de ei-schen van goe-den smaak en elegance vol-
doet en die men hetzij van stof-fen die gewas-schen kunnen worden, of wel van tarlatan,
blonde, of iets dergelijks kan vervaardigen. De grondvorm van
ons model bestaat uit fijn neteldoek, het garnituur uit geborduurde
tusschenzetsels, uit breede en smalle guipure kant en uit guipure
entre-deux, waarvan het effect door een gekleurd taffen lint dat
er onder ligt, zeer verhoogd wordt. Bovendien zijn aan ons model de
schelpen, de rand van onderen van de berthe en de epauletten met
afzonderlijk geappliqueerde figuren versierd. Voor het vervaardigen van deze berthe heeft men naar ons model berekend, 160 d. geborduurd tusschenzetsel, 3 d. breed; 450 d. kant 3½ d. breed; 600 d. kant,
2 d. breed; 360 d. kanten entre-deux, 1½ d. breed; 360 d. ge-
kleurd taffen lint van dezelfde breedte noodig. Fig. 48 geeft de helft
156 DE GRACIEUSE. [2 September 1865. 3e Jaargang.]
vast, waarbij men zoowel het lint als de kant aan den binnenkant van
den boog een weinig inhaalt en daarmede tegelijkertijd den afgeknipten rand, die naar de rechterzijde is omgeslagen, bedekt. De smalle kant wordt
een weinig ingerimpeld en dicht langs het borduursel rondom het gebor-
duurde entre-deux opgenaaid, de geschelpte rand aan den bovenkant
van de berthe is van ster af eveneens met dit kantje, ook een weinig in-
gerimpeld, gegarneerd. Door herhaalde malen de afbeeldingen te raadplegen
zal men zich bij het opleggen van het garnituur en ook bij de schikking
der bovengenoemde figuren welke met het patroon van het tusschenzetsel in overeenstemming moeten zijn, veel gemak verschaffen. De breede kant loopt van onderen om den uitgeschelpten rand van de berthe en van de epauletten en om de beide pattes tot aan het aanzetten van de smalle kant
heen, terwijl zij aldaar tot op 2 d. breedte schuin wordt bijgeknipt.
Driekantig koordvlechtsel, voor gordijnbanden,
schelkoorden, enz.
Afb. No. 18―20.
Het eigendommelijke van deze vlecht bestaat niet alleen in den driekan-
ten vorm, maar ook daarin, dat de ligging der koorden op alle drie de
zijden verschillend voorkomt, dat vooral door het uitvoeren met tweeërlei koord bijzonder in het oog valt. Men neemt de dikte van het koord,
overeenkomstig het doel waarvoor men de vlecht bezigen wil en dikker
of dunner verkiest, ook kan men het koord van wol of katoen ge-
draaid, geklopt of oversponnen (stijfkoord) nemen. Afbeelding No. 18
toont de voltooide vlecht in tweeërlei koord niet alleen aan, maar door de kronkeling van de vlecht, wordt zij tevens aan twee zijden voorgesteld. Afbeelding No. 19 en 20 heldert, in eene verkleinde maatstaf uitge-
voerd, de bewerking van het begin van de vlecht op. Van het midden
van het koord af vormt men eene lus (op Afbeelding No. 19 met een
kruis aangewezen), waarvoor men twee verschillende koorden aanwendt
dat door het aan elkander naaien van twee einden geschiedt. Deze lus vat
men, naar beneden gericht, in de linkerhand en legt met de rechterhand
het koord zoodanig tot twee rechtopstaande lussen, als de afb. No. 19
voorstelt. Daarna steekt men de aan de linkerzijde zich bevindende, met a
aangeduide lus door de lus b en haalt daarbij het rechter gedeelte van de
lus a een weinig aan, zoodat de daarmede in verbinding staande, met ster
geteekende koordboog zich vast aansluit, waardoor het geheel alsdan het aanzien van afb. No. 20 verkrijgt. Het met de lus b in verbinding staande
onder d liggende
koord wordt ach-
ter het koord c
naar de linkerzijde
omhoog genomen,
daar tot eene lus
gelegd en deze in
de richting van de
voorgeteekende pijl
door de beide lus-
sen a en b gescho-ven. Afb. No. 18
toont met d aan,
hoedanig de lus gelegd moet worden, en met een kruis de opening
voor het doorsteken bestemd. Men haalt te gelijkertijd de lus b vast
aan, laat echter de lus d als bovenste, de lus a als tweede lus staan,
om onder de laatste lus die van koord c gevormd wordt door te ste-
ken. De zooeven beschreven bewerking, onder Afb. No. 18 en 19
voorgesteld, zet men nu in regelmatige afwisseling der koorden voort,
terwijl men daarbij in acht moet nemen, dat zij weder gedurig de
volgens No. 18 voorgestelde ligging innemen, dat wil zeggen, dat
steeds het onder liggende der beide koorden voor het doorhalen
als lus aan de beurt is en dat men het gedurig onder de twee lus-
sen doorhaalt.
Dit net bewerkte koordvlechtsel zal door iedere lezeres gezocht worden.
No. 11. Keukenschort. Knippatr. keerz. v. h. Supplem.
No. X, Fig. 46 en 47.
No. 15. Gedeelte v. d. met lint doorgestopten fond
van de fichu “Porsienna.” Oorspr. grootte.
No. 16. Berthe “Ondule.” Voorzijde. Knippatr. keerz.
v. h. Supplem. No. XI, Fig. 48.
No. 17. Berthe “Ondule.” Achterzijde.
No. 13. Fichu “Solita.” Achterzijde.
No. 14. Fichu “Persienna.” Knippatr. keerz.
v. h. Supplem. No. XII, Fig. 49.
No. 12. Fichu “Solita.” Voorzijde. Knippatr., voorz. v. h. Supplem.
No. VI, Fig. 28 en 29.