onderen aan het corset een langere klink, uit 16 toeren bestaande, waarvan de eerste
19 steken telt, terwijl de laatste toer op 7 steken afstand van den bovenrand eindigt.
Daar men nu tot dusverre met de uitvoering van het werk bekend is, en de vorm van
het corset hoofdzakelijk volgens de figuur moet genomen worden, zoo beschrijven
wij niet meer elken toer afzonderlijk, maar bevelen ter vervaardiging van een zooda-
nig, een corset dat goed van fatsoen is, tot voorbeeld aan. Van achte-
ren wordt elke helft van het vorset weder met 12 toeren van gelijke
lengte afgesloten. Aan de rechte zijde van het corset ― de verkeerde
zijde is die, waar het koord aan het einde van elken toer van de
klink zichtbaar is ― haakt men met rood garen of wol in elke voor-
uitstekende lus van het koord aan den boven en onderrand van het
corset 4 v. st., dan 1 v. st. in de diepte die zich tusschen elke twee
ribben bevindt, aan den voor en achterrand, waar later een grijs
linnen band ongeveer 2 d. breed ― aan de eene zijde voor de knip-
pen, aan de andere zijde voor de vetergaten en baleinen ― tegenge-
legd wordt, haakt men met dezelfde stof een toer vaste steken.
Dit corset is voor het ruwe jaargetijde bijzonder geschikt, daar het zeer warm is, en door de rekbaarheid gemakkelijker als een van stof
vervaardigd.
Beschrijving van de parijsche modeplaat.
Wandeltoilet in de stad. Hoed Isabey in den fanchon-vorm. Tullen pas. De bavolet en de strikbanden bestaan uit lint No. 9, het garnituur wordt gevormd door een lange tullen echarpe, met
takjes theeroosjes. ― Lichtkleurig taffen kleedje, (fatsoen impera-
trice), met donkere taf opgemaakt. De rok is van voren en op de heupen geheel glad, al de ruimte valt naar achteren. ― Twee biais
vormen op de corsage en alleen van voren eene senorita. Dit ver-sierel komt ook op den naad van de mouw voor. Van onderen is de
corsage met drie groote knoopen gegarneerd. Twee soortgelijke
knoopen zijn er van achteren, daar waar de plooien beginnen opge-
legd. De mouw is op de schouders en aan de hand gegarneerd met biais. ― De zakjes van den rok zijn versierd met een strik van zeer breed taffen lint, zij hebben twee lange einden in punten uitgeknipt, eindigen in zijden grelots en wor-den met een grooten knoop vast-
gehouden.
Toilet buiten de stad en op badplaatsen. Gevlochten stroohoed Tyrcis. Taffen strikken. Cordelière van stroo. Touffe van
klaprozen, taffen strikbanden.
Costuum en venitienne. Garnituur van zwarte en gekleurde
taf. Lange paletot, zeer weinig slui-tend. Tamelijk wijde mouwen. Korte rok, met een zwarte biais ge-
boord. Hierboven eene gekleurde en nog twee smalle biais. ― De tweede
rok is als een lambrequin uitgesne-
den met een zwarte en eene gekleurde
biais geboord, en met een smal geplooid strookje van dezelfde stof gegarneerd. ―
Engelsche rijglaarsjes van russisch leder. ― Meisje van zeven a acht jaar.
Platte toque van stroo, gegarneerd à la hongroise met een taffen vlecht, en eene
aigrette van stroo. ― Kleedje van wit mousseline. Geplooide corsage. Gladde mou-
wen met geborduurde handboordjes. ― De rok is zeer kort en met een breede strook
à l’anglaise afgesloten. De knoopen, strikken enz. bestaan uit taf. Taffen laarsjes.
tingst., 2 st. in een steek te zamen dicht gehaakt in de beide volgende oogjes, 4 kett.,
4 st. (die nogmaals als een steek worden te zamen genomen) in de 4 volgende oogjes
(de derde hoek), * 3 kett., 3 st. in de 3 middelste kett. van den tegenoverliggenden
boog (deze 3 st. moeten op de rechte zijde van het werk verkeerd voorkomen), 2
kett., 1 dubb. st., in den 1sten van de 3 kett. die zich voor de 3 st. bevinden, 2 st. als
een steek te zamen gehaakt in de beide volgende oogjes, van * af nog negenmaal
herhalen, 3 kett., 3 st. in de 3 middelste kett. van den tegenoverliggenden kett. boog
2 kett., 1 dubb. st. in den 1sten kett. die voor de 3 st gewerkt zijn; dit
dubb. st. wordt met 1 h. v. st. aan den steek verbonden, die aan het be-
gin van den toer de 4 st. te zamen vat. Hiermede is een van de vier
lankwerpige vakken, die den buitenrand van de geheele ruit, afb.
No. 53 uitmaken, voltooid, de 3 overige worden op gelijke wijze, de
4 kleine, die de hoeken vullen in twee toeren naar de duidelijk voor-
gestelde afb. uitgevoerd: wij merken evenwel aan, dat men insgelijks
in den hoek begint, aan het einde van den 1sten toer den draad al-
daar bevestigt en hem voor den 2den toer die uit 4 maal 5 stokjes be-
staat op nieuw aanlegt. Er blijft ons nu nog over de verbinding van de
geknoopte ruiten met het haakwerk te bewerkstelligen. Eerst wordt
de buitenrand met 1 toer kleine kett. bogen omgeven, daar men in
elken kantsteek van het knoopwerk 2 v. st. met 3 kett. er tusschen
haakt; in elken hoeksteek van de ruit worden 1 v. st., 3 kett., 3 v. st.,
3 kett., 1 v. st. gehaakt. Om de ruit daarna met het mignardise te ver-
binden werkt men ― weder van den hoek beginnende ― telkens 1 st.
in de 4 naastbijzijnde oogjes van het mignardise, haalt deze als een
st. te zamen door, haakt dan 3 kett., * 2 st. als een st. te zamen, in
de beide hoeken naast de kleine kett.bogen van de geknoopte ruit, 3 kett., 2
st. in de beide volgende oogjes van het mignardise ― insgelijks te zamen ge-
haakt ― 3 kett. van * af in de rondte herh., uitgenomen de hoeken, die men
volgens de duidelijke aanwijzing van de afb. verricht. Het kleedje wordt door
een kantje afgesloten, dat door een franje voltooid, en met 1 toer op de vol-
gende wijze vervaardigd wordt: 2 st. als een steek afgewerkt in de 2 naast elkander zijnde oogjes van het mignardise, 4 kett., driemaal om-slaan even als bij een groot stokje, 2 st. in een steek afgehaakt in de beide volgende oogjes, zoodat er nog twee omgeslagen draden op de
naald zijn, hiervan 1 dubb. st., dan 9 kett., 1 dubb. st. in den 1sten van deze 9 kett., 1 dubb. st. naast het dubb. st. voor de 9 kett., dus in dien steekt, die de beide st. er onder te zamen vat (hiermede is een soort
van kruis gevormd), 4 kett., van * af
herhalen.
Gehaakt damescorset.
Afb. No. 54. Dik wit inlegkoord, ge-
mengd wit en zwart, wit of grijs
breikatoen.
Dit corset is van gemengd wit en zwart breikatoen gehaakt, aan den boven en onderrand met gehaakt puntjes van rood garen omgeven en wordt van voren met knippen gesloten. Elke helft van het cor-
set wordt afzonderlijk heen en weder met vaste steken over koord gehaakt, waarbij men gedurig door den geheelen steek van den voorgaanden toer steekt. Volgens ons model wordt aan den voorrand elk helft met 86 steken opgezet en men werkt de 12 eerste toeren in een gelijk getal steken. In den 13den toer begint de borstklink, die in korte, langzaam langer wordende toeren en die zich aan den 12den toer aan-
176 DE GRACIEUSE. [2 October 1866. 4e Jaargang.]
No. 49. Reukkussen in den vorm van eene roos. Verkleind.
No. 53. Antimacasser van mignardise, knoop- en haakwerk. Een gedeelte in oorspronkelijke grootte.
sluiten gehaakt worden, in den 13den toer (1ste toer van de klink) werkt
men 7 steken over het koord, dan 3 steken zonder koord (in de laatste 10 steken van den 12den toer), met 1 kett. keert men voor den 14den toer om, haakt nogmaals 3 steken zonder, dan 7 steken over het koord.
In de 16 toeren van de borstklink die nu volgen verlengt men elken
tweeden toer (het oneven getal toeren) aan het einde met 4 steken, die
telkens in de naastbijzijnde steken van den 12 toer gewerkt worden. Met
den 30sten toer van het werk is de klink voltooid, de 31ste toer wordt weder in de geheele lengte van het werk gehaakt; dan maakt men van
Verklaring der teekens: zwart, don-
ker, lichtgroen (de lichtste kleur zijde),
witte zijde.
No. 51. Doorloopende tapisseriepatroon
v. pantoffels, voetzakken, necessaire enz.
No. 50. Het inhalen van den reep krip voor de roos. Oorspronkelijke
grootte. Bij afb. No. 49.
Verklaring der teekens: donker, licht
reebruin, groene zijde.
No. 52. Doorloopende tapisseriepatroon
v. pantoffels, voetzakken, necessaire enz.