[2 October 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 173
rug van het jaquetje wordt volgens de afbeelding met einden en lussen van blauw taffen lint 6 d. breed ver-sierd, die er onder het garnituur dat het geplooide
gedeelte bedekt, worden aangenaaid.
Wandelcostuum.
Afb. No. 18.
Het kleedje en de paletot bestaan uit lilas mohair,
het garnituur van het costuum volgens de afbeelding uit taf in eene donkerder nuance en vlak gewelfde wit
parelmoeren knoopen. Hoedje Lamballe van rijststroo met lilas taffen linten en eene wit krippen voile. Parasol met een lilas taffen
voering.
De wijze waarop de
verschillende naden in linnen en andere stof-
fen, knoopsgaten enz. worden uitgevoerd.
Afbeelding No. 19―48.
Een goede naad te kunnen naaien, dit was in vroegere tijden een
eerste vereischte, zoo niet hoofdzaak bij alle vrouwelijke handen-
arbeid. Ook nog in onze dagen, stelt eene degelijke vrouw een goe-
den naad op prijs, en zij zal ons daarom dankbaar zijn, als wij er
heden de aandacht, vooral van onze jeugdige abonnées op vestigen.
In elke huishouding toch, valt er niet altijd slechts iets nieuws te
vervaardigden,
maar ook het oude netjes te
onderhouden, dat niet door de naald van de machine maar wel door de hand van de zorgvuldige vrouw, als zij
de noodige bekwaamheid bezig, geschieden kan.
Wij beginnen onze les met eenige algemeene regelen
op te geven. De naald moet, inzonderheid voor het naaien van linnen, van middelmatige lengte en een wei-nig dikker zijn als de draad van de stof. Het naaikatoen (gewoonlijk ijzergaren), kan men voor het zoomen iets fijner, voor allerlei soort van naden een weinig grover nemen, maar niet langer den 35―40 d.; men moet ook behalve bij het inrimpelen of bij het aanzetten van ban-den, knoopen enz. geen knoop in den draad leggen, maar aan het eind ongeveer 1 d. overlaten en dit zeer
netjes mede innaaien.
De verschillende naden kunnen in twee hoofdklassen verdeeld worden, namelijk in zoomnaden waardoor de stof bevestigd wordt, en in verbindingsnaden.
Onder de zoomen neemt afb. No. 19a, de een-
voudige zoom, eene eerste plaats in. De hoofdvoor-
waarde om een zoom goed uit te voeren is: dat de rand
van deze stof geheel recht zij. Deze wordt naar de dikte van het linnen of naar de breedte
van den zoom 5, 6 of meer draden breed omgeslagen, langs den draad plat genepen, en
in dezelfde breedte nogmaals omgevouwen. Voor een breeden zoom behoeft de eerste in-
slag slechts zeer smal te zijn, maar toch zoo breed dat de stof niet uitspringt, bij doorschijnende stoffen moet de in-slag evenwel dezelfde breedte als de zoom hebben. Nu steekt men dicht onder den inslag de naald in de stof, dan ― bij een gewonen zoom afb. No. 19a die meestal bij oude of
wollen stoffen wordt aangewend, ― in eene schuine rich-
ting van de rechter- naar de linkerhand, ongeveer 2 dra-
den breed boven den laatsten (ondersten) draad van den
inslag weder uit, haalt den draad strak maar niet te vast
aan en herhaalt dezen steek op zoo veel mogelijk gelijke
afstanden, en steeds in eene rechte lijn. Bij het uitvoe-
ren van den zoom op den draad, afb. No. 19b,
alleen voor linnengoed bestemd, neemt men voor el-
ken steek dicht onder den inslag in eene loodrechte
richting 1 of 2 draden op de naald, daarna, ―
onmiddellijk daarboven ― een draad van den in-
slag, haalt de naald door, en gaat op deze wijze
voort, steeds op dezelfde draden die loodrecht
met die van den inslag loopen, en regel-
matig met 1 of 2 draden tus-
schen elken steek.
Afb. No. 20. De rolzoom wordt op dezelfde wijze als de vorige uitgevoerd, men moet
nu den rand van de stof niet omvouwen maar inrol-len, dat wil zeggen men neemt men tusschen duim en wijsvinger van de linkerhand, en rolt de stof een weinig naar de laagte, waarna dit rolletje met zoomsteken wordt vastge-
hecht. Men moet zorgen dat deze zoom niet te dik worde en re-
gelmatig zij uitgevoerd.
Afb. No. 21 toont een rolzoom om de stof in te rim-pelen aan. Het inrollen van de stof geschiedt juist op dezelfde wijze als hierboven beschreven is, hier moet men echter bij elken steek de naald niet in den zoom, maar er over heen van achteren
in en dicht onder het rolletje weder uitsteken, en dit op regelmatige afstanden op een en denzelfden recht loo-
penden draad herhalen. Na eenige steken haalt men den draad strak aan, en schuift de rimpels bij elkaar.
Afb. No. 22 stelt eene andere wijze van inrimpelen, het zoogenaamde op-
nemen van de plooien voor. Men maakt den draad door middel van een knoop en eenigen afstand van den afge-knipten rand van de stof vast, houdt
het werk volgens de afbeelding met de rechter hand op de tafel, steekt nu van
de rechter naar de linkerhand in, neemt drie draden op de naald en zoo voort, waarbij men den draad niet doorhalen, maar de naald slechts met den middel-sten vinger van de rechterhand vooruit moet schuiven, zooals men dit op afb.
No. 22 kan zien.
Ten einde deze aldus ingerimpelde plooien in eene zeer gelijkmatige rich-ting te krijgen, worden zij er volgens afb. No. 23 ingestreken; men
neemt namelijk nadat de plooien dicht in elkaar zijn geschoven, dit geheele ge-
deelte en tevens den rijgdraad vast in de linkerhand en strijkt volgens afbeelding No. 23 met de naald die men een weinig schuin in de rechterhand houdt, naast elke plooi in de stof. Bij dunne zijden of doorschijnende stoffen kan men dit niet bewerkstelligen; om alsdan de plooien nogtans in dezelfde richting te houden kan de stof naar afb. No. 24 meermalen
aan. Als men op deze wijze voortwerkende tot aan den wijdsten omvang van den bal is genaderd, dan wordt de tweede helft hiervan van de andere verbin-dinspunten van het bindtouw af uitgaande, bekleed. Het tot dusverre voltooide kussen verkrijgt aan den wijdsten omvang eene ruche van blauw satijnen lint 1½ d. breed. Bovendien wordt het kussen aan de eene zijde met vier kleine lussen, aan de andere zijde met eene lange lus van hetzelfde satijnen lint versierd,
dat voor het ophangen van het kussen bestemd is.
Gebreid rond koord.
Afbeelding No. 13.
Naarmate het doel, waarvoor men het koord bezigen wil, werkt men het van zijde, wol of garen
op de volgende wijze:
Men zet 3 steken op, schuift deze aan het tegenovergestelde eind
van de naald en breit, zonder het werk om te keeren, met den eerst
opgezetten steek beginnende, de 3 steken recht af. ― Alle toeren
worden op gelijke wijze gewerkt, daar men gedurig met den 1sten
steek van den laatst gebreiden toer weder begint.
Patroon om schuin knoopwerk door te stoppen.
Afbeelding No. 14.
Deze rand, afbeelding No. 14, wordt ter garneering van tafel-
kleeden, gor-dijnen en iets dergelijks als
zeer geschikt aanbevolen. Het doorstoppen van het
knoopwerk geschiedt op de bekende wijze met den gewo-
nen stopsteek met katoen tusschen beide van grofte.
Ruim schortje voor kinderen van
3―5 jaar.
Afb. No. 15. Knippatr. keerz. v. h. Supplement
No. II, Fig. 7 en 8.
Dit schortje is van fijn nansoek vervaardigd, in den bovenrand zijn smalle plooitjes gelegd; het garnituur be-staat slechts uit een strookje met gefestonneerde puntjes en eene rij vischgraatsteken, die aan ons model rondom het uitsnijdsel van den hals en om den onderrand van het armsgat heen loopen. De onderrand en de beide lange zij-den van het schortje zijn met een opnaaisel 3 d. breed en verschillende kleinere opnaaisels versierd. Men knipt naar Fig. 7 uit de gekozen stof den romp in het midden aaneen en aan den onderrand tot op de noodige lengte, en rekent op de naaisels van onderen en aan de beide zijkanten;
verder worden naar Fig. 8 de epauletten geknipt, die tevens de mouw vormen. Als men al de
opnaaisels in het schortje heeft geregen, dan legt men er in den bovenrand de plooien in, door
de stof zoodanig aaneen te naaien, dat afwisselend twee gepunte en twee gladde lijnen op el-
kaar vallen. Men versiert het schortje daar, waar deze lijnen eindigen met eene rij vischgraat-
steken. Vervolgens naait men de epauletten, na er aan den onderrand een gepunt strookje ¾ d. breed aangezet, en ze met eene rij vischgraatsteken ver-sierd te hebben met een stiksteeknaad op den romp en legt in het overig gedeelte van het armsgat van 12 tot 14 een smal zoompje. Aan den bovenrand
wordt elk gedeelte van den rug van 13 tot ster tot
op eene wijdte van 11 d. ingerimpeld, waarna
men om den geheelen bovenrand van het schortje
een smal gepunt strookje zet. Het aanzetten van
dit laatste als ook de afgeknipte randen van het
schortje aldaar, worden bovenop en aan de
binnenzijde bedekt met een recht reepje nan-
soek ½ d. breed; men naait er den reep die
zich bovenop bevindt, met den vischgraat-
steek op. Het schortje wordt met een
knoop en met eene gefestonneerde lus
dichtgemaakt.
Jaquette “Figaro.”
Afb. No. 16 en 17.
Het is slechts door het gar-
neersel dat dit model, uit ne-teldoek en guipure samenge-steld, het voorkomen van eene jaquette verkrijgt, ter-wijl het inderdaad naar het knippatroon van eene blouse en wel naar die op afbeelding No. 53 en 54 op bladz. 96
van de Gracieuse kan vervaardigd worden. De voorstuk-
ken en de rug tot aan het garnituur dat den vorm van eene jaquette nabootst en op de afbeelding zichtbaar is, worden
uit guipure tusschenzetsel 2½ d. breed en effen neteldoek-
sche reepen samengesteld; het tusschenzetsel wordt aan elk
der lange zijden afgesloten door een guipure kantje 1 d. breed, dat op den reep neteldoek ligt. Aan deze gedeelten
sluit zich een lap neteldoek aan, waarin loodrechte plooien zijn gelegd, aan den voorkant elk met een zoom 2
d. breed voorzien; hierdoor krijgen deze stukken de maat van het knippatroon; als al de gedeelten aan elkaar zijn ge-
voegd, dan worden zij tusschen de dub-bele stof van een boord genaaid. Het aanzetten van dit geplooide gedeelte, 8 d. breed, wordt met het bovengenoemde garnituur bedekt; namelijk met een blauw taffen lint 2½ d. breed, dat vol-gens de afbeelding van onderen aan de lange zijde met een guipure kant 3 d. breed, van boven met een kant 1 d. br. gegarneerd is. De bovenste helft van de
mouw wordt eveneens uit reepen effen
neteldoek en het guipure tusschenzetsel 2½ d. breed, de onderste helf tvan de mouw uit effen neteldoek vervaardigd. Elke schoudernaad wordt bedekt met een effen reep neteldoek, die er op wordt gestikt; het halsboordje, de voor-kant van het geplooide gedeelte en de onder- en bovenrand van de mouwen zijn versierd met een blauw taffen lint 2½ d. breed en hierover heen met een guipure kant 3 d. breed. Aan de boven-zijde van de mouw vormt dit eene epau-lette, terwijl elk lint aldaar in twee lus-sen elk 4 d. lang uitloopt, en de kant met het lint aan de einden met een knoop op den schouder zijn gehecht. De
No. 14. Patroon om schuin knoopwerk door te stoppen.
No. 11. Kussentje met amaril om naainaalden
glad te maken. Oorspronkelijke grootte.
Knippatr., keerz. van het Supplem.
No. XI, Fig. 38.
No. 6. Fanchon “Marion.” Uitgespreid voorgesteld. Brei-,
haak- en knoopwerk. Bij Afb. No. 5.
No. 7. Poind de diamant. Bij Afb. No. 5.
No. 10. Jurkje met eene gebreide taille voor kinderen
beneden het jaar.
No. 8. Doorloopend tapisserie-patroon voor
pantoffels, kussens, taschjes enz.
No. 13. Gebreid rond koord.
No. 9. Naaldenboekje. Applicationwerk. Verkleind.
No. 12. Bewerking van het overtrek van het
kussen met amaril. Oorspr. grootte.
Bij Afb. No. 11.