De Gracieuse 2 May 1865 | Seite 2

Reis-costuum. Naauw toeloopend kleedje

met paletot.

Afb. No. 5 en 6. Knipp. Keerz. v. h. Suppl. No. VII, Fig. 27―41.

Op het hiernevensgaande Supplement ― dubbel zoo groot als die

welke bij de andere nummers behooren, geven wij volledige knippa-

tronen voor een naauw toeloopende japon, die in vereeniging met

den eenvoudigen korten paletot, een zeer doelmatig reiscostuum uit-maakt. Ons model is vervaardigd uit grijs knicker-bocker, het lijf gevoerd met witte shirting, en het garnituur bestaat uit zwarte

taf, uit een smal randje met stalen kralen versierd en uit platte vier-

kante stalen knoopen, waarmede de japon in het midden aan de voor-

zijde gesloten en van achteren gegarneerd wordt. De ronde capuchon

van den paletot is met een revers met omgeslagen punten, even als

het geheel gegarneerd, versierd; dezelfde revers komt nogmaals voor,

van onderen aan de mouw van het kleedje, en als kapje of jockey van

boven aan het armsgat van den paletot, die geen mouw heeft. De knip-patronen zijn berekend naar de gestalte van eene kleine persoon, voor

grootere figuren moet de rand van onderen tot op 17 d. langer wor-den geknipt. Wil men de knippatronen voor een rok zonder lijf ge-

bruiken, dan vindt men door de gepunte lijn den bovenrand van den rok aangegeven,

anders moet men de voering van de taille tot aan deze lijn nemen. Voor dezen japon

heeft men 8 ned. el 80 d. breed noodig. Nadat men de

omslagen van de knippatronen eerst afzonderlijk over-

genomen, en ze daarna aan de laatsten heeft gehecht,

knipt men naar Fig. 32 en 33 naar elk twee gelijke stuk-

ken, de rug naar Fig. 30 aaneen, waarbij men de dunne

lijn op de dubbel toegevouwen stof legt, verder den reep voor het garnituur aan de achterzijde

naar Fig. 31, en voor de mouw naar Fig. 33 we-

der twee stukken, waarbij men op de afwijkende

lijnen voor het onderste gedeelte moet letten. Nu

naait men de borstplooijen in de voorstukken, en legt tegen den voorkant van het regter voorstuk

een reep der stof 6 d. breed; deze moet even als de

buitenrand van het voorstuk uitgehold, rondom

met een reepje zwarte taf ongeveer ½ d. breed

geboord, en met een kralen randje versierd,

en er zoodanig opgenaaid worden, dat het 1 d.

over het voorstuk heen komt. Tegen den voor-

kant van het linker voorstuk wordt ook een reep der stof 4 d. breed gezet, vervolgens maakt men

in het regter voorstuk, waarbij de reep mede wordt gevat, de knoops-

gaten, zet op het linker de knoopen, en legt den gegarneerden reep

Fig. 31 op het gedeelte van den rug. Dit garnituur met knoopsgaten

door soutache nagebootst, en met knoopen voorzien en met een reepje

taf geboord moet met ster en punt op dezelfde teekens op den rok wor-

den vastgehecht. Als men de verschillende gedeelten van den japon

volgens de overeenstemmende letters op de knippatronen aan elkaar

zet dan moet men ook de voering van het lijf mede vatten, en in de naden A en B,

van kruis tot het dubbele punt een split open laten voor het zakje, waarop dan de

patte naar Fig. 32 geknipt, met zwarte taf gevoerd, en met een garnituur voorzien,

wordt gezet. Als de twee halve mouwen van J tot K en van L tot M aan elkaar zijn

genaaid, dan maakt men in den revers langs de dubbele lijn eene insnijding, voert hem

met dunne zwarte zijde, slaat de hoeken om, hecht die vast en zet op elken hoek een

knoop, verbindt den revers van K tot ster, haalt hem over de mouw heen, en naait

hem met dezelfde letters en teekens op de laatste vast. Hierna moet men in het on-

derste gedeelte van de mouw twee plooijen leggen door de twee krui-

sen op het daartusschen inliggende punt te hechten, vervolgens

wordt de mouw met M op M van het voorstuk, in het armsgat ge-

zet. Het uitsnijdsel van den hals wordt in de rondte met zwarte taf

geboord, en van onderen aan den rand van den japon aan de binnen-

zijde een reep der bovenstof 6 d. breed gezet.

Voor den paletot heeft men 288 d. stof, 80 d. breed noodig, en

om hem te vervaardigen, moet men naar Fig. 35―39 naar elk twee

gelijke deelen knippen maar Fig. 40 en ook Fig. 41 aaneen, waarbij

men de dunne lijn op de dubbel toegevouwen stof legt.

Nu zet men tegen de voorkanten van de voorzijden een

reep der bovenstof 5 d. breed, voorziet die met de voor-geteekende knoopsgaten en knoopen, en maakt langs de dubbele lijn op Fig. 35 eene insnijding voor het naar binnen hangende zakje. De patte voor het zakje die eerst met zwarte taf gevoerd en met het garnituur is voorzien wordt langs den bovensten rand van het uitsnijdsel en aan de beide dwarskanten met ster op ster en punt op punt vastgehecht, en wel zoodanig dat zij over de insnijding heen komt, en deze er alzoo door bedekt wordt. Als de rugstukken van achteren in het midden, en de rug- zij- en voorstukken van N tot O, van P tot G en van R tot S aan elkaar zijn gezet, dan maakt men ook in den jockey Fig. 39 eene insnij-ding, voert hem met dunne zwarte taf, legt er het

garnituur ― het kralenrandje ― op, hecht de omgeslagen punten vast, zet

op ieder een knoop en naait dan het kapje volgens de overeenstemmende let-ters met een ingeregen koordje er tusschen in het armgat van den paletot. De revers van den capuchon Fig.

41 wordt mede met zijde gevoerd men maakt er de voorgeteekende insnijding in, waarna de punten evens als die van de mouw worden omgeslagen, daar-na wordt de revers op den

capuchon, waarvan de

zijden voering de bo-

ven of regterzijde uit-

maakt, gelegd, Fig.

41 van T tot

aan het dub-bele punt moet een weinig in-

gehaald en daarna met ster op het zelfde tee-ken op den

82 DE GRACIEUSE. [2 Mei 1865. 3e Jaargang.]

No. 3. Mandje voor visitekaartjes, naai-gereedschap enz. Verkleind.

capuchon worden vastgehecht. In den bovenrand van dezen worden

plooijen gelegd door kruis op het daarnaast liggende punt te hechten en

daarna aan den paletot gezet, waarbij V en W op dezelfde letters van

het uitsnijdsel van den hals moeten vallen; eindelijk wordt dit laatste

met een smal reepje taf geborduurd. Het spreekt van zelf dat men den

paletot ook afzonderlijk gebruiken, en dit model even zoo goed van zwarte

taf of van eene andere stof kan vervaardigen, maar dan worden er natuurlijk mouwen ― naar die van het kleedje vervaardigd, ingezet.

Gevlochten koord. (Vervolg).

Afbeeldingen No. 7―15.

De hiernevens gegeven afbeeldingen van hongaarsch koordvlecht-

sel kunnen zoowel in afzonderlijk afgesloten bladvormige figuren van

verschillende grootte, als ook in doorloopende randen worden uitge-voerd, in het eerste geval kunnen zij als patten tot versiering van

knoopen als ook voor guirlandes in elkander worden gezet.

De Afbeeldingen No. 7―10 toonen de bewerking aan van het vol-tooide gevlochten blad Afbeelding No. 11. In het midden in de lengte van het koord beginnende, vormt men van het laatst genoemde vol-

gens aanwijzing van Afb. No. 7 eene lus, terwijl men beide einden kruist en daarbij

het naar de regterzijde hangende einde het bovenste legt, ― het einde namelijk dat

door a is aangewezen ― dan plaatst men het einde van de

regter naar de linkerzijde dwars over de lus en onder het

andere eind door b aangeduid, en laat het weder aan de regterzijde neêrhangen. De figuur is nu zoover als Afb.

7 voorstelt, verrigt. Vervolgens neemt men het koord b

en vlecht het in tegenovergestelde rigting, dus van

de linker naar de regter zijde door de koordlus-

sen (zie afbeelding No. 8). Op deze wijze kan het

vlechtwerk, wanneer men de einden koord gekruist

liggende bevestigt en afknipt (zie afbeelding No.

9) tot versiering van knoopen gebezigd worden.

Om dit vlechtwerk evenwel te vervolgen voert men

het boven het koord b liggende koord a van boven

naar onderen door het zich aan de regterzijde be-vindende, met punt aangewezen oog van Afb.

No. 8, als het ware hierdoor een festonneersteek vormende: hetzelfde verrigt men met koord b, daar men het in tegenovergestelde rigting, dus van onderen naar boven, door het met kruis

aangewezen oog haalt. Beide einden moeten, het

eene boven, het andere onder den laatst gevormden koordboog lig-

gen, zooals afbeelding 10 aantoont. Men kan nu de tot dusverre af-

gewerkte figuur tot een blad afsluiten, of de laatst beschrevene be-

werking met de beide einden koord herhalen, om een grooter blad

als No. 11, of in de zelfde breedte een voortloopenden rand te vor-

men. De op Afb. No. 10 met kruis en punt aangewezen lussen zijn wederom die, door welke de einden koord bij het voortzetten van

het vlechten moeten worden gestoken.

Afbeelding No. 12―15 toonen de bewerking van eene andere vlecht aan die tot

hetzelfde doel gebezigd wordt. Men vervaardigt de met Afb. No. 12 voorgestelde fi-

guur op dezelfde wijze als No. 8, echter zooals zigtbaar is met dat onderscheid, dat

het koord a boven, het koord b onder den laatsten boog koord neêrhangt. Daar-

na kruist men beide koorden, het koord b onder liggende, brengt het laatstgenoemde

van de linker naar de regter zijde schuin door de lagen koord, daar men het vol-

gens afb. No. 12 door de met punt aangewezen opening haalt, en door de met kruis

aangewezen terug voert; het koord a daarentegen van de linker

naar de regter zijde, zoodanig, als afb. No. 13 door de ge-

stipte lijn aanduidt, men verkrijgt hierdoor dus de Fig. 14. De

laatst beschrevene bewerking der beide koorden wordt herhaald,

daar men de koorden volgens aanwijzing van Afb. No. 14 van de

met punt en kruis aangeduide lus uit, door de onderste lagen koord

voert, waardoor men de bladfiguur No. 15 verkrijgt. De voort-

zetting voor den rand geschiedt op dezelfde wijze.

Paletot “Chevalier.”

Afb. No. 16 en 17. Knippatr. voorz. v. h. Sup-

plement No. VI, Fig. 20―26.

Hoewel wij onze lezeressen volkomen vrij laten in hare keuze, zoo kunnen wij toch niet nalaten dezen korten, naauw-sluitenden paletot bijzonder aantebevelen. Op de voor- en

achterzijde van de afbeelding ziet men de schikking van het

garnituur aangewezen. Voor het vervaardigen van den pale-

tot heeft men 434 d. persaan of gros grain 67 duim

breed noodig, hoewel men ook zeer goed eene min kostbare

stof zoo als zomerfluweel, dameslaken, batist de laine

of iets dergelijks kan nemen, maar dan moet zoo als van zelf

spreekt ook het belegsel eenvoudiger zijn. Het garnituur van ons model bestaat uit 9 ned. el passement 2 d. breed, 3 el

chenille franje met kralen grelots 4 d. breed; 65 d. dik zij-

den koord; 12 groote knoopen van passementwerk (zie

afb. No. 33), 10 el rand 3½ d. breed (zie afb. No. 38).

In plaats van zulk een rand kan men ook schuine

reepen taf of fluweel nemen, waarop dan naar

afb. No. 38, zwarte geslepen kralen worden

genaaid.

Naar Fig. 20―24 knipt men van elk twee

gedeelten. Al de stukken worden met een

digten achtersteeknaad aan elkaar ge-

voegd waarna men aan de linkerzijde de

inslagen van den naad met een smal taf-

fen lintje bedekt. Nu naait men de

twee gedeelten van den rug van het

uitsnijdsel van den hals tot aan het

punt, vervolgens Fig. 20 en 22

van T tot S, Fig. 22 en 23 van

O tot P aaneen, en zet ook

aan deze laatste stukken het

gedeelte voor de plooi dat

men naar Fig. 24 moet

knippen met R aan R

en Q aan Q tot P

aan P. Daarna

vormt men aan

de binnenzij-

de eene

plooi, in

het in-

No. 4. Gedeelte van de binnenzijde v. h.

mandje voor visitekaartjes enz.

Oorspronkelijke grootte.

No. 5. Naauw toeloopend kleedje. Voorzijde.

No. 6. Naauw toeloopend kleedje met paletot. Achterzijde.

Reiscostuum. Kleedje met paletot. Knippatr. keerz.

v. h. Supplement No. VII, Fig. 27―41.