De Gracieuse 2 May 1865 | Page 3

gezette gedeelte, legt deze plat en zoomt haar aan de bovenzijde op

het rug- en zijpand vast. Nadat de voor- en rugstukken op den schou-der van U tot V zijn verbonden, zet men aan de voorkant van het

eerste aan de binnenzijde een reep roode taf 14 d. breed, en garneert

daarna de revers die langs de gestipte lijn welke de vouw aangeeft

zijn omgeslagen, met het passement. Voor de mouw

knipt men naar Fig. 26 twee stukken, waarbij men op de lijn voor het uitsnijden van het onderste gedeelte

moet letten en zet die dan van W tot X en van Y tot

Z aan elkaar. Van onderen aan den rand van de mouw

wordt aan de binnenzijde een reep roode taf 10 d. breed

gezet, waarna zij met Y op Y van het voorstuk in

het armsgat wordt genaaid. Nadat de kraag die naar

Fig. 25 wordt geknipt, met ster aan ster en punt

aan punt op den paletot is gezet, legt men er het

garnituur op, waarmede tevens de afgeknipte ran-

den die smal naar buiten toe worden omgeslagen,

bedekt worden. Dit garnituur is op de afzonder-

lijke knippatronen door dunne gladde lijnen aan-

geduid en moet op de rug- en zijpanden zoodanig

worden voortgezet, dat het een langwerpigen vier-

hoek vormt; verder loopt het onder den kraag om het uitsnijdsel van den hals, van achteren in het midden langs de beide gedeelten van den rug en

uitgenomen aan het geplooide gedeelte, om den gehee-len buitenrand van den paletot heen. daarenboven

wordt onder dezen rand nog eene chenille franje gezet

terwijl de bovenkant van den rand met een passe-

mentje bedekt wordt. Dit zelfde garnituur vindt men van onderen aan de mouw terug, het valt even als

eene epaulette van boven over den naad van de mouw, loopt om den revers Fig. 21 die het zakje nabootst heen,

welke revers met ster op ster, kruis op kruis en punt op punt op het voorstuk wordt gezet. Eindelijk moet

men nog naar aanwijzing van Afb. 16 en 17 de knoopen die door dubbele lussen van dik zijden koord worden

vastgehouden op de voorstukken zetten.

[2 Mei 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 83

van onderen een taffen belegsel 4 d. breed; aan den

bovenrand van de onderste helft van de mouw twee

plooijen door de voorgeteekende kruisen op het daar-

tusschen inliggende punt te hechten, en wordt daarna

in het armsgat gezet, waarbij U op U van het voorstuk

moet vallen. Rondom den buitenrand van den paletot wordt aan de binnenzijde een taffen reep 4 d. breed

gelegd, en ook aan den voorkant van het linker voor-

stuk een reep van de stof; vervolgens wordt hij volgens

de afbeelding en de aanwijzing op de knippatronen

met het garneersel versierd, door eerst langs den bui-

tenkant van de lijn die op de knippatronen de plaats

voor het belegsel of den rand aanduidt, de een weinig

ingerimpelde kant te naaijen, waarna men er het pas-

sement dat aan de zijkanten met geslepen kralen ver-

sierd is, oplegt. De strikken, waarmede volgens de

afbeelding het bovenste gedeelte van de mouw, het

zijpand en de rug zijn gegarneerd, worden vervaar-

digd van een reep der stof 11 d. breed, men voegt er

stijf zwart gaas tusschen. Op de afbeelding is aange-

wezen waar de strikken moeten worden vastgehecht,

men zorge dat zij juist in het midden van de bogen door

het belegsel gevormd, komen. aan de voorzijden zet

men langs den voorkant drie haken en drie oogen, om

den paletot te kunnen sluiten.

Paletot “Raglan.”

Afbeelding No. 21. Knippatroon voorzijde van het Supplement No. III, Fig. 5―12.

Deze korte naauwsluitende paletot die vooral door het zeer eigenaardige fatsoen van den kraag en ook door

het zijpand dat even als een breede revers van een zakje, op den rug valt, wel eenigzins het karakter van

een heerengewaad aanneemt, doet ons denken aan de tijden van het eerste keizerrijk. Het model is vervaardigd

van zwaar grosgrain in eene donker staal blaauwe kleur; deze laatste is tegenwoordig modekleur gewor-

den, en wij moeten bekennen, dat zij bij een garnituur met glazen of stalen kralen uitnemend voldoet. De pale-

tot is gegarneerd met zwarte zijden randen passement 1 d. breed, die een soort van vlechtwerk nabootsen en

met eene menigte stalen kralen zijn bezet, verder met kralen grelots Afb. No. 50 en ronde taffen knoopen

eveneens met lint en kralen versierd (zie Afb. No. 34); bovendien loopen om al de buitenranden twee rijen

stiksteken met witte zijde, waarvan de ene zich juist aan den kant, de andere naar

aanwijzing op de knippatronen op eenigen afstand van de eerste bevindt. Voor het

vervaardigen van den paletot heeft men 400 d. stof 67 d. breed noodig; voor het gar-

nituur 11¼ Ned. el lint of rand, 3―4 mas stalen kralen en 2½ el passement met kralen

grelots.

Naar Fig. 5 tot 12 moet men van elk twee gelijke stukken knippen en bovendien naar

Fig. 6 en 7 nog twee gedeelten van eene dunne zijden stof voor voering, waarna in de

voorstukken de borstplooijen genaaid en aan de voorkanten een reep der stof

6 d. breed wordt tegengezet, verder voorziet men naar aanwijzing op het knip-

patroon het regter voorstuk met knoopen en het linker met knoopsgaten. Nu

worden de twee gedeelten van den rug van G tot H verbonden; van H tot aan den rand

van onderen blijft de naad open, later zet men tegen de afgeknipte randen die naar

binnen worden omgeslagen reepen taf, om deze te bedekken. Bij H moet het regter

gedeelte van den rug onder het linker komen en het laatste van H tot punt op het reg-

ter worden vastgestikt. Verder verbindt men de rug- en voorstukken en het gedeelte

van den schoot aaneen van J tot K, en van L tot M; vervolgens worden de twee zij-

stukken Fig. 6 en 7 welke er even als een revers overheen liggen en die eerst gevoerd

zijn, van N tot O aan elkaar gezet en volgens de overeenstemmende letters op de knip-

patronen met de rug en voorstukken verbonden, waarna men tegen den bovenrand

van het gedeelte van den schoot Fig. 8 de voe-

ring van deze laatste gedeelten op de plaats door Fig. 6 en 7 aangeduide gladde lijn naait. Heeft men den schoudernaad van R tot S uitgevoerd, dan zet men de twee gedeelten van de mouw T tot U aan elkaar, verder stikt men volgens de gelijklui-

dende letters en teekens het onderste gedeelte van

de mouw op het bovenste en zoomt er dan afge-

knipten rand aan de binnenzijde tegen aan. Als

de buitenste rand van de mouw insgelijks is ver-

bonden van X tot Y, aan de binnenzijde van on-

deren tegen den rand van de mouw een reep taf

is gezet 3 d. breed en zij overigens zoo als wij dit

op de knippatronen hebben voorgeteekend met

het belegsel en de rijen stiksteken is voorzien, legt

men aan den bovenkant van het onderste gedeelte

twee plooijen door de kruisen op het daartusschen

inliggende punt te hechten en zet eindelijk de

mouw met T op dezelfde letter van het voorstuk,

in het armsgat. De kraag die van achteren in het

midden aan elkaar genaaid en gevoerd en zoo als

wij dit mede aangeven met het garnituur en de

rijen stiksteken wordt versierd, zet men met een

ingenaaid koordje er tusschen, volgens de gelijk-

luidende letters aan het uitsnijdsel van den hals

van den paletot, waarna men hem met kruis op kruis aan het voorstuk vasthecht. Vooraf

moet de paletot echter geheel in de rondte aan den verkeerden kant met een reep taf

3 d. breed en ook met rijen stiksteken, worden voorzien. Ook op de zijstukken legt

men naar aanwijzing op de knippatronen het garnituur en de rijen stiksteken, waarbij

de rand passement die naar beide zijden oploopt de naden van de zij- voor- en rugpan-

den moet bedekken. Op den spleet van den laatsten zet men de op het patroon voorge-

teekende knoopen en aan den kraag, de mouwen, en aan de bovenopliggende zijstuk-

ken, de grelots.

Paletot “Orleans.”

Afb. No. 18 en 19. Knippatr. voorz. v. h. Suppl. No. V, Fig. 15―19.

Het hierboven genoemde model, dat wat het fatsoen betreft, wel een weinig met dat van den wijden paletot

met mouwen overeenkomt, is uiterst bevallig en zeer oorspronkelijk. Dit eingendom-

melijke bestaat voornamelijk in den gracieusen vorm van de in schelpen uitgeknipte

gedeelten van den rug; bijzonder elegant is ook het belegsel uit guipure kant en passe-

mentwerk bestaande te noemen; dit loopt van onderen aan den rug schelpsgewijze op

naar boven, vormt op het voorstuk een nog grooteren boog, loopt dan glad om den

schouder, het uitsnijdsel van den hals en langs de voorzijden van de voorstukken heen,

bootst op dezen de pattes van de zakjes na, en vertoont zich weder op dezelfde wijze

op de mouw. Voor den paletot uit zwart zijden reps vervaardigd, heeft men 440 d.

stof 67 d. breed noodig; voor het garnituur 30½ el guipure kant, 4 d. breed, 9½ el

rand met opgenaaide kralen 1 d. breed, 35 dozijn langwerpige knoopen met grelots

en 14 kwasten en ronde knoopen, (zie de afbeelding No. 37).

In een der knippatronen hebben wij weder uit plaatsgebrek een omslag moeten

leggen, dit wordt eerst afzonderlijk overgenomen, en aan het geheel gehecht waarna

men naar elk patroon twee gelijke deelen knipt. De rug wordt nu van achteren in het

midden aan elkaar genaaid, en onder den uitgeschelpten rand een reep taf gezet,

waarvan de breedte op Fig. 16 door de voorgeteekende lijn voor het aanzetten van het

voorstuk is aangegeven, daarna moet men den rug met de voorstukken van C tot D

van D tot ster en van ster tot E verbinden. De naad van C tot D wordt uitgevoerd

door de gladde lijn op Fig. 16 voor het aanzetten van de voorstukken te vervolgen

terwijl men de voorstukken welke tot aan deze lijn onder de gedeelten van den rug moeten ko-men er aan den verkeerden kant tegen naait. De stukken naar Fig. 15b geknipt, worden op den naad van C tot D vastgestikt als ook van D tot het punt, waardoor zij den afgeknipten rand van den rug bedekken en eindelijk van G tot kruis met den schoudernaad mede genaaid. De hierbo-

ven genoemde stukken worden met het garnituur dat er later op wordt gelegd volgens de gladde, gedeeltelijk aangegeven lijn op Fig. 15b voor het belegsel, ook aan de buitenranden op de voor-stukken van den paletot bevestigd. Nadat de kleine kraag van achteren in het midden aan el-kaar verbonden, en volgens de gelijkluidende letters op de knippatronen aan het uitsnijdsel van den hals is gezet, naait men de mouw van K tot L en van M tot N aan elkaar, legt er aan den rand van onderen aan de binnenzijde een taffen reep 6 d. breed tegen, voorziet die, naar aanwij-zing op de afbeelding en op de knippatronen met het garnituur en zet haar met N op N aan het voorstuk in het armsgat. Rondom den bui-tenrand van den paletot zet men nu nog aan de binnenzijde een reep taf 6 d. breed, legt er naar aanwijzing van de afbeelding en de knippatronen het hierboven genoemde garnituur op, waarvoor

men eerst het guipure-kantje een weinig moet inrimpelen, en het langs de gladde lijnen voor het belegsel op de knippatronen voorgeteekend, zoodanig op den pale-

tot naaijen, dat de regte randen tegen elkaar aan liggen; hierover heen wordt dan

het passement gelegd, dat met de langwerpige knoopen versierd is. Van voren

aan het uitsnijdsel van den hals worden haken en oogen gezet, om den paletot te

kunnen sluiten.

Paletot “princesse Alice.”

Afbeelding No. 20. Knippatr., keerz. v. h. Suppl. No. IX, Fig. 45―49.

Deze naauwsluitende, gracieuse paletot, is bijzonder geschikt voor een slank

jeugdig figuur. Het garnituur van ons model, ―voor dit laatste uit zwart per-

saan vervaardigd, heeft men 632 d. stof 58 d. breed noodig ― be-

staat uit randen, passement, kan-

ten en strikken. De laatsten even-zoo uit de hierboven genoemde

stof vervaardigd, geven aan den paletot iets liefs en eene zekere

mate van elegance. Voor het gar-

nituur moet men 5 el 60 d. rand 2 d. breed, en 7½ el kant,

4 d. breed, hebben. naar elk der figuren 45―48 die de helft

van het fatsoen geven worden twee gelijke stukken geknipt,

voor elke mouw naar fig. 49 almede twee gedeelten, waarbij

men op de afwijkende lijnen voor het onderste gedeelte hebbe

te letten. De kraag wordt naar fig. 48 uit dubbele stof geno-

men. Als men in de voorstukken de plooijen heeft genaaid van

kruis tot punt (voor het regter voorstuk is de breedte van

den reep op Fig. 40 aangeduid niet voldoende) dan zet men

van achteren in het midden de stukken van den rug aan el-

kaar en verbindt daarna de rug- en voorpanden van J

tot K, van M en N tot O. Nu worden de twee halve gedeelten

van den kraag van achteren in het midden aan elkaar ge-

naaid, waarna men hem met P op Q op de gelijkluidende let-

ters aan het uitsnijdsel van den hals zet. De twee halve ge-

deelten van elke mouw moet men van R tot S en van T tot

U aan elkaar verbinden; de mouw wordt van onderen volgens de afb. en zoo als wij dit op de knippatronen hebben voorge-teekend gegarneerd en krijgt aan de binnenzijde aan den rand

Mantel “don Fernando.”

Afbeelding No. 22 en 23. Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. IV, Fig. 13 en 14.

Het model van dezen mantel uit zwart grosgrain vervaardigd, is rijk gegar-

neerd met zijden franje en passementwerk. Voor dit fatsoen dat men ook wel van taf,

poult de soie, persan of

eene dunne wollen stof kan ne-

men heeft men 376 d. 73 d.

breed noodig, en voor het gar-

nituur volgens de berekening naar ons model: 6 ned. el 70 d. zijden franje, 5½ d. breed, 7 el passement 4 d. en 16 el 1½ d.

breed; 8 el zijden franje 2 d. breed; 6 el 75 d. passe-

mentrand 2 d. breed; en 8 vierkante knoopen; (zie Afb.

No. 34). Eer men den mantel knipt moet men eerst

de omslagen die wij in de knippatronen Fig. 13 en 14 hebben moeten leggen, afzonderlijk over nemen, en

daarna aan het geheel hechten, vervolgens knipt men

naar elk van die beide patronen twee gelijke deelen,

waarbij men den naad van achteren van den rug regt

langs den draad van de stof moet leggen. De twee ge-

deelten van den rug worden nu met een voorsteekje

aan elkaar gezet, waarna men in de eggen of zijkanten

hier en daar een klein knipje geeft, om dat de naad an-

ders ligt trekt. Fig. 13 en 14 worden van A tot B met

een dubbelen naad verbonden dat wil zeggen: men rijgt

de twee gedeelten eerst op de regter zijde tegen elkaar,

slaat dan het werk van buiten naar binnen om en

stikt den naad daarna nogmaals op de verkeerde zijde

vast, zoo dat de inslagen bedekt zijn, en men aan de

binnenzijde van den mantel een soort van vooruitste -

No. 7. Bewerking v. h. bladerenfiguur bij afb. 11. (1ste gedeelte.)

No. 8. Bewerking v. h. bladerenfiguur bij afb. 11. (2de gedeelte.)

No. 9. Bewerking v. h.

bladerenfiguur bij afb.

11. (3de gedeelte.)

No. 10. Bewerking v. h. bladeren-

figuur No. 11. 4de gedeelte.

No. 12. Bewerking v. h. bladeren

figuur bij afb. No. 15. 1ste gedeelte.

No. 11. Bladerenfiguur

uit koord gevlochten.

No. 13. Bewerking v. h. bladerenfiguur bij afb. 15.

(2de gedeelte.)

No. 14. Bewerking v. h. bladeren figuur bij

afb. No. 15. (3de gedeelte.)

No. 15. Blade- ren figuur uit

koord ge- vlochten.