Gehaakte rand.
Afbeelding No. 51.
Deze rand kan als kant en ook als entre-deux gebe-
zigd worden, in het eerste geval wordt zij als bij den kraag afb. No. 38, gedeeltelijk op de stof liggende opgezet; als
entre-deux moet zij aan beide zijden met den buiten-
sten picottoer op de stof liggen. Voor het begin werkt men
eerst een toer kett., zoo lang als voor den rand vereischt
wordt. (Het opzetsel vormt het midden van den rand). ―
1ste toer. * 7 v. st., elk in een steek van het opzetsel, 6 pic.,
zooals in den 4den toer van de ster, afb. No. 50 beschreven
is, na den 6den pic. worden er 3 kett. gehaakt. Men slaat met
deze rij picots 8 steken van het opzetsel over en herhaalt
van * tot aan het einde van den toer. ― 2de toer. In de 5
middelste van de 7 v. st. van den vor. toer in elk 1 v. st., dan
afwisselend 1 kett., 1 st., er moeten 8 stokjes op elken picot-
boog gehaakt worden, en wel de 2 middelste in een steek.
Van * af herhalen. ― 3de toer. In de 3 middelste van de 5 v.
st. in elk 1 v. st., dan 9 picots op den toer stokjes, elk door
2 v. st. gescheiden, zooals de afb. aantoont. ― De 3 hierbo-
ven beschreven toeren haakt men ook aan de tegenoverge-
stelde zijde van het opzetsel en wel zoodanig, dat de 7 v. st.
van de eerste toeren op elkander komen. Hiermede is de
rand voltooid.
Vliegenklap.
Afbeelding No. 56. Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. XVI,
Fig. 48. Een stuk zwart en groen weerschijn taf, groen
marokijn, goudkoord, gouddraad, zwarte en witte
naaizijde, een langen gepolitoerden stok enz.
Deze reusachtige vlieg zal als krijgswapen tegen de kleine
gevleugelde vijanden, die des zomers gonzende en plagende
rondom ons zweven, goede dienst bewijzen en onzen leze-
ressen ter vervaardiging aansporen. De vleugels van de
vlieg (de eigenlijke klap) zij volgens ons model van groene
en zwarte weerschijntaf, met marokijn gevoerd, met goud-koord en festonneersteken van witte en zwarte zijde om-
geven en met dun goudkoord de aderen er in gemaakt.
Het lijf van de vlieg is met watten opgevuld en wort met
zwarte taf overtrok-ken, de pooten zijn van dik ijzerdraad vervaardigd. Om de-
ze vlieg te vervaardigen, knipt men van de stof volgens ons model of van
donkergroene taf (de stof met bijvoeging voor een inslag voor den naad)
en uit marokijn of wasdoek voor de voering naar fig. 48 van elk
een gedeelte in het geheel; de gestipte lijn geeft het midden
aan, echter behalve den kop die voorbij de vleugels steekt,
en op fig. 48 mede met het lijf voorgeteekend is. Dan
brengt men volgens de teekening van fig. 48 het
patroon op de taf over ― het spreekt van zelf
dat het patroon van de middellijn af ook ge-
rekend wordt voor het andere gedeelte van
den bedekten vleugel ― en voert er dan
de adertakken met dun goudkoord op
uit, dat met haarfijne naaizijde op de
taf wordt vastgenaaid. Als de kleine
vliegen, waarvan de oogen door
kleine zwarte kralen worden na-
gebootst, met zwarte zijde er op
zijn geborduurd, dan slaat men
de taf in de rondte smal naar
de verkeerde zijde om en
legt hierom tegelijk de om-
trekken van den boven op
liggenden vleugel na-
bootsende, wijdloopige
festonneersteken van
witte zijde. Dan hecht
men de lederen voe-
ring onder de taf
en verbindt beide
gedeelten met fes-
tonneersteken van
zwarte zijde,
waarbij men ge-
lijktijdig een dik
goudkoord me-
de inlegt. Daar-
na wordt de stok voor den
vliegenklap
aangebracht.
Aan ons model is deze 62 d. lang en heeft op een half d.
afstand van het
boveneinde, ter
toer afscheiden. Van * af nog 7 maal herhalen; bij de
laatste herhaling werkt men in plaats van het dubb.
st. 1 h. v. st. in het dubb. st. van 4 kett. gevormd. ―
5de toer. 1 h. v. st. in den volg. steek; 3 kett. als 1ste
st., 1 kett., 1 st. tusschen den eersten en tweeden pi-
cot van den vor. toer (men laat hierbij den picot los
naar beneden hangen), 1 kett., 1 st. tusschen den
tweeden en derden picot, 1 kett., in de spits van de punt 3 st. elk door 1 kett. gescheiden, 1 kett., 3 st.
elk door 1 kett. gescheiden op de andere helft van de
punt, even als de 3 eerste st. van dezen toer verdeeld,
1 st. dicht voor den eersten picot van de volgende
punt. Van * af tot aan het einde van den toer herha-
len. ― 6de toer. 2 v. st., 1 picot, men laat hiervoor de lus van de naald glijden, neemt den daaronder lig-
genden steek op, waaruit de afgelaten lus onmiddellijk
is doorgehaald, en haakt 1 v. st. in denzelfden steek van den vor. toer, 1 v. st. in de beide volg. st., 1 pic.;
alzoo voortgaande. Men richt het zoo in dat elke punt
9 picots verkrijgt, namelijk 4 aan elke zijde en een op
de spits. De ster is met dezen toer voltooid.
Breipatroon.
Afbeelding No. 34. Haakgaren No. 40 of fijn breikatoen,
twee fijne stalen breinaalden.
Dit patroon kan even goed doorloopend, als voor tusschen-
zetsel in verschillende breedten worden uitgevoerd, en is
geschikt voor gordijnen enz.; van zeer fijn garen gebreid ook
voor kindermutsjes zeer aan te bevelen. Het getal van de op-
zetsteken wordt naar de breedte van het werk genomen,
doch het getal moet door 10 deelbaar zijn. Men breit gedurig
in heen- en teruggaande toeren, en keert dus bij elken toer
het werk om. ― 1ste toer. Recht. ― 2de toer. ― 1 r. (recht),
tweemaal omslaan,
overh. (dat is 1 steek
afhalen, den volgen-den steek breien en
den afgeh. over den gebreiden halen), 5 r., recht minderen (dat is 2 steken recht te
zamen breien), tweemaal omsl., van * af herhalen. Van het tweemaal omslaan
wordt in den volg. toer gedurig slechts een steek gebreid. ― 3de
toer. 1 aver. (1 steek averechts, van het tweemaal omsl.), * tweem.
omsl., aver. mind., 3 aver., aver. mind., tweemaal omsl., 3 aver.
Van * af herhalen. ― 4de toer. 3 r., * tweemaal omsl., overh.,
1 r., recht mind., tweemaal omsl., 5 r. Van * af herhalen.
5de toer. 3 aver., * tweemaal omsl., 3 aver. te zamen
breien, tweemaal omsl., 7 aver. Van * af herhalen.
6de toer. 3 r., * recht mind. (den steek met den
naast aanliggenden omgeslagen draad), twee-
maal omsl., 1 r., tweemaal omsl., overh.
(omslagdraad en steek), 5 r. Van * af her-
halen. ― Bij de verdere voortzetting
van het patr., dat nu reeds op het
tot dusverre gebreide werk voor-
komt, herhaalt men gedurig van
den 2den tot den 5den toer. De
beschrevene 6de toer is reeds
de herhaling van den 2den
toer, doch deze begint
(men vergelijke beide toe-
ren) ongeveer in het mid-
den van den 2den toer,
dat door het reeds ver-
zet liggende figuur
van het patr. aange-
wezen wordt. Men
moet dus bij de vol-
gende toeren het
beginnen van de
figuren nauwkeu-
rig berekenen.
Borduur-
patroon
met den plat-
tensteek voor
een pof of
rond kussen.
Afbeelding
No. 36 en 37.
128 DE GRACIEUSE. [2 Juli 1866. 4e Jaargang.]
No. 37. Tak rozen. Gedeelte van het borduurwerk met den platten
steek, in oorspronkelijke grootte.
Het voor ons
liggende patr.
is een borduur-
werk met den platten steek op gaas met
den kruissteek
ingevuld en be-
hoeft met slechts
voor een pof in
een ronden vorm
te worden afge-
sloten, maar kan
door het verder
voortzetten van het patr. ook voor
kleedjes, houtman-
den enz. vervaar-
digd worden. Afb.
No. 36 stelt het model
in het geheel ver-
kleind voor, terwijl
afb. No. 37 een van de
grootste takken van het
patr. in oorspr. grootte
geeft. Voor dit borduurwerk
neemt men gaas No. 5, spant
het in een raam en brengt er het
patr. op over, de schikking van de
takken naar welgevallen nemende.
Wat de keuze der kleuren voor het bor-
duurwerk betreft, kan men de rozen hetzij
afwisselend roze, ponceau, wit of alle in eene
kleur werken, de bladeren voert men zooveel
mogelijk in verschillend groen uit; de lichtste
kleur, zoowel van de bladeren als van de bloemen,
is volgens ons model van zijde genomen. De ligging
van de steken en de schakeering kan men gemakkelijk
naar de afb. uitvoeren, doch wij willen nog aanmerken, dat
men de groene bladeren geheel vlak borduurt, de bladeren
van de bloemen evenwel nog over eene opvulling van dik wit ka-
toen, waarvoor men eenige steken naast elkander liggende werkt.
Het geheel wordt met den gewonen kruissteek met zwarte wol of maïs
filozelle ingevuld.
bevestiging
van de vleu-
gels vier in-
snijdingen of kerven, voorts is hij van het
boveneind af,
in het midden in de lengte,
van eene spleet
4 d. lang voor
zien. In deze
spleet schuift
men de vleugels
en bevestigt deze,
door ze met dik
zwart garen, stevig
in de kerven van het
stokje te omwoelen,
waarbij men natuurlijk
aan beide zijden gedurig
door de stof van de vleu-
gels moet steken. Het lijf
maakt men alsdan van wat-
ten volgens den voorgetee-
kenden vorm van fig. 48, be-
kleedt het met taf, en omwoelt
het, de ringen nabootsende, met
goudkoord, dat echter strak wordt
aangehaald, zoodat het de insnijdingen
aangeeft. Men naait het lijf daarna, vol-
gens aanwijzing op fig. 48, op den klap
vast en stelt de oogen van de vlieg, door
twee lange zwarte kralen voor. Eindelijk moe-
ten de pooten, onder de lederen voering beves-
tigd; nog vervaardigd worden. Aan ons model zijn
deze van ijzerdraad tusschen beide van grofte en wel
paarsgewijze in verband met elkander met zwarte wol,
daarna met zwarte zijde en wijd van elkander met goud-
draad stijf omwonden. De afbeelding toont den vorm, de
ligging en de grootte van de pooten duidelijk aan, zij worden
met zwarte zijde aan het leder genaaid.
No. 35. Zoom met schelpen ter versiering van lingeriën.
No. 34. Breipatroon.
No. 36. Borduurpatroon met den platten steek voor een pof of
een rond kussen.