De Gracieuse 2 July 1866 | Page 6

Gehaakte rand.

Afbeelding No. 51.

Deze rand kan als kant en ook als entre-deux gebe-

zigd worden, in het eerste geval wordt zij als bij den kraag afb. No. 38, gedeeltelijk op de stof liggende opgezet; als

entre-deux moet zij aan beide zijden met den buiten-

sten picottoer op de stof liggen. Voor het begin werkt men

eerst een toer kett., zoo lang als voor den rand vereischt

wordt. (Het opzetsel vormt het midden van den rand). ―

1ste toer. * 7 v. st., elk in een steek van het opzetsel, 6 pic.,

zooals in den 4den toer van de ster, afb. No. 50 beschreven

is, na den 6den pic. worden er 3 kett. gehaakt. Men slaat met

deze rij picots 8 steken van het opzetsel over en herhaalt

van * tot aan het einde van den toer. ― 2de toer. In de 5

middelste van de 7 v. st. van den vor. toer in elk 1 v. st., dan

afwisselend 1 kett., 1 st., er moeten 8 stokjes op elken picot-

boog gehaakt worden, en wel de 2 middelste in een steek.

Van * af herhalen. ― 3de toer. In de 3 middelste van de 5 v.

st. in elk 1 v. st., dan 9 picots op den toer stokjes, elk door

2 v. st. gescheiden, zooals de afb. aantoont. ― De 3 hierbo-

ven beschreven toeren haakt men ook aan de tegenoverge-

stelde zijde van het opzetsel en wel zoodanig, dat de 7 v. st.

van de eerste toeren op elkander komen. Hiermede is de

rand voltooid.

Vliegenklap.

Afbeelding No. 56. Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. XVI,

Fig. 48. Een stuk zwart en groen weerschijn taf, groen

marokijn, goudkoord, gouddraad, zwarte en witte

naaizijde, een langen gepolitoerden stok enz.

Deze reusachtige vlieg zal als krijgswapen tegen de kleine

gevleugelde vijanden, die des zomers gonzende en plagende

rondom ons zweven, goede dienst bewijzen en onzen leze-

ressen ter vervaardiging aansporen. De vleugels van de

vlieg (de eigenlijke klap) zij volgens ons model van groene

en zwarte weerschijntaf, met marokijn gevoerd, met goud-koord en festonneersteken van witte en zwarte zijde om-

geven en met dun goudkoord de aderen er in gemaakt.

Het lijf van de vlieg is met watten opgevuld en wort met

zwarte taf overtrok-ken, de pooten zijn van dik ijzerdraad vervaardigd. Om de-

ze vlieg te vervaardigen, knipt men van de stof volgens ons model of van

donkergroene taf (de stof met bijvoeging voor een inslag voor den naad)

en uit marokijn of wasdoek voor de voering naar fig. 48 van elk

een gedeelte in het geheel; de gestipte lijn geeft het midden

aan, echter behalve den kop die voorbij de vleugels steekt,

en op fig. 48 mede met het lijf voorgeteekend is. Dan

brengt men volgens de teekening van fig. 48 het

patroon op de taf over ― het spreekt van zelf

dat het patroon van de middellijn af ook ge-

rekend wordt voor het andere gedeelte van

den bedekten vleugel ― en voert er dan

de adertakken met dun goudkoord op

uit, dat met haarfijne naaizijde op de

taf wordt vastgenaaid. Als de kleine

vliegen, waarvan de oogen door

kleine zwarte kralen worden na-

gebootst, met zwarte zijde er op

zijn geborduurd, dan slaat men

de taf in de rondte smal naar

de verkeerde zijde om en

legt hierom tegelijk de om-

trekken van den boven op

liggenden vleugel na-

bootsende, wijdloopige

festonneersteken van

witte zijde. Dan hecht

men de lederen voe-

ring onder de taf

en verbindt beide

gedeelten met fes-

tonneersteken van

zwarte zijde,

waarbij men ge-

lijktijdig een dik

goudkoord me-

de inlegt. Daar-

na wordt de stok voor den

vliegenklap

aangebracht.

Aan ons model is deze 62 d. lang en heeft op een half d.

afstand van het

boveneinde, ter

toer afscheiden. Van * af nog 7 maal herhalen; bij de

laatste herhaling werkt men in plaats van het dubb.

st. 1 h. v. st. in het dubb. st. van 4 kett. gevormd. ―

5de toer. 1 h. v. st. in den volg. steek; 3 kett. als 1ste

st., 1 kett., 1 st. tusschen den eersten en tweeden pi-

cot van den vor. toer (men laat hierbij den picot los

naar beneden hangen), 1 kett., 1 st. tusschen den

tweeden en derden picot, 1 kett., in de spits van de punt 3 st. elk door 1 kett. gescheiden, 1 kett., 3 st.

elk door 1 kett. gescheiden op de andere helft van de

punt, even als de 3 eerste st. van dezen toer verdeeld,

1 st. dicht voor den eersten picot van de volgende

punt. Van * af tot aan het einde van den toer herha-

len. ― 6de toer. 2 v. st., 1 picot, men laat hiervoor de lus van de naald glijden, neemt den daaronder lig-

genden steek op, waaruit de afgelaten lus onmiddellijk

is doorgehaald, en haakt 1 v. st. in denzelfden steek van den vor. toer, 1 v. st. in de beide volg. st., 1 pic.;

alzoo voortgaande. Men richt het zoo in dat elke punt

9 picots verkrijgt, namelijk 4 aan elke zijde en een op

de spits. De ster is met dezen toer voltooid.

Breipatroon.

Afbeelding No. 34. Haakgaren No. 40 of fijn breikatoen,

twee fijne stalen breinaalden.

Dit patroon kan even goed doorloopend, als voor tusschen-

zetsel in verschillende breedten worden uitgevoerd, en is

geschikt voor gordijnen enz.; van zeer fijn garen gebreid ook

voor kindermutsjes zeer aan te bevelen. Het getal van de op-

zetsteken wordt naar de breedte van het werk genomen,

doch het getal moet door 10 deelbaar zijn. Men breit gedurig

in heen- en teruggaande toeren, en keert dus bij elken toer

het werk om. ― 1ste toer. Recht. ― 2de toer. ― 1 r. (recht),

tweemaal omslaan,

overh. (dat is 1 steek

afhalen, den volgen-den steek breien en

den afgeh. over den gebreiden halen), 5 r., recht minderen (dat is 2 steken recht te

zamen breien), tweemaal omsl., van * af herhalen. Van het tweemaal omslaan

wordt in den volg. toer gedurig slechts een steek gebreid. ― 3de

toer. 1 aver. (1 steek averechts, van het tweemaal omsl.), * tweem.

omsl., aver. mind., 3 aver., aver. mind., tweemaal omsl., 3 aver.

Van * af herhalen. ― 4de toer. 3 r., * tweemaal omsl., overh.,

1 r., recht mind., tweemaal omsl., 5 r. Van * af herhalen.

5de toer. 3 aver., * tweemaal omsl., 3 aver. te zamen

breien, tweemaal omsl., 7 aver. Van * af herhalen.

6de toer. 3 r., * recht mind. (den steek met den

naast aanliggenden omgeslagen draad), twee-

maal omsl., 1 r., tweemaal omsl., overh.

(omslagdraad en steek), 5 r. Van * af her-

halen. ― Bij de verdere voortzetting

van het patr., dat nu reeds op het

tot dusverre gebreide werk voor-

komt, herhaalt men gedurig van

den 2den tot den 5den toer. De

beschrevene 6de toer is reeds

de herhaling van den 2den

toer, doch deze begint

(men vergelijke beide toe-

ren) ongeveer in het mid-

den van den 2den toer,

dat door het reeds ver-

zet liggende figuur

van het patr. aange-

wezen wordt. Men

moet dus bij de vol-

gende toeren het

beginnen van de

figuren nauwkeu-

rig berekenen.

Borduur-

patroon

met den plat-

tensteek voor

een pof of

rond kussen.

Afbeelding

No. 36 en 37.

128 DE GRACIEUSE. [2 Juli 1866. 4e Jaargang.]

No. 37. Tak rozen. Gedeelte van het borduurwerk met den platten

steek, in oorspronkelijke grootte.

Het voor ons

liggende patr.

is een borduur-

werk met den platten steek op gaas met

den kruissteek

ingevuld en be-

hoeft met slechts

voor een pof in

een ronden vorm

te worden afge-

sloten, maar kan

door het verder

voortzetten van het patr. ook voor

kleedjes, houtman-

den enz. vervaar-

digd worden. Afb.

No. 36 stelt het model

in het geheel ver-

kleind voor, terwijl

afb. No. 37 een van de

grootste takken van het

patr. in oorspr. grootte

geeft. Voor dit borduurwerk

neemt men gaas No. 5, spant

het in een raam en brengt er het

patr. op over, de schikking van de

takken naar welgevallen nemende.

Wat de keuze der kleuren voor het bor-

duurwerk betreft, kan men de rozen hetzij

afwisselend roze, ponceau, wit of alle in eene

kleur werken, de bladeren voert men zooveel

mogelijk in verschillend groen uit; de lichtste

kleur, zoowel van de bladeren als van de bloemen,

is volgens ons model van zijde genomen. De ligging

van de steken en de schakeering kan men gemakkelijk

naar de afb. uitvoeren, doch wij willen nog aanmerken, dat

men de groene bladeren geheel vlak borduurt, de bladeren

van de bloemen evenwel nog over eene opvulling van dik wit ka-

toen, waarvoor men eenige steken naast elkander liggende werkt.

Het geheel wordt met den gewonen kruissteek met zwarte wol of maïs

filozelle ingevuld.

bevestiging

van de vleu-

gels vier in-

snijdingen of kerven, voorts is hij van het

boveneind af,

in het midden in de lengte,

van eene spleet

4 d. lang voor

zien. In deze

spleet schuift

men de vleugels

en bevestigt deze,

door ze met dik

zwart garen, stevig

in de kerven van het

stokje te omwoelen,

waarbij men natuurlijk

aan beide zijden gedurig

door de stof van de vleu-

gels moet steken. Het lijf

maakt men alsdan van wat-

ten volgens den voorgetee-

kenden vorm van fig. 48, be-

kleedt het met taf, en omwoelt

het, de ringen nabootsende, met

goudkoord, dat echter strak wordt

aangehaald, zoodat het de insnijdingen

aangeeft. Men naait het lijf daarna, vol-

gens aanwijzing op fig. 48, op den klap

vast en stelt de oogen van de vlieg, door

twee lange zwarte kralen voor. Eindelijk moe-

ten de pooten, onder de lederen voering beves-

tigd; nog vervaardigd worden. Aan ons model zijn

deze van ijzerdraad tusschen beide van grofte en wel

paarsgewijze in verband met elkander met zwarte wol,

daarna met zwarte zijde en wijd van elkander met goud-

draad stijf omwonden. De afbeelding toont den vorm, de

ligging en de grootte van de pooten duidelijk aan, zij worden

met zwarte zijde aan het leder genaaid.

No. 35. Zoom met schelpen ter versiering van lingeriën.

No. 34. Breipatroon.

No. 36. Borduurpatroon met den platten steek voor een pof of

een rond kussen.