Gehaakte kant. Afbeelding No. 52.
Ten opzichte van het gebruik van deze kant voor den kraag, afb. No. 45, is zij gedeeltelijk
met linnen er onder samengesteld. In de beschrijving van genoemden kraag vindt men hier-
voor nadere aanwijzing. Men zet de lengte voor de kant op. 1ste toer. * 1 st. met picot, deze
wordt gevormd, door de lus van de naald te laten glijden, in den steek te steken, van waar de
lus is uitgegaan en van daar een kett. te haken, dan werkt men 1 kett., waar-
mede men 1 steek van het opzetsel overslaat en herhaalt voortdurend van
* af. ― 2de toer. Op de tegenovergestelde zijde van het opzetsel haakt
men gedurig afwisselend: 1 h. st., 1 kett., met den laatsten 1 steek
overslaande. Alle volgende toeren worden op deze zijde uitgevoerd.
3de toer. In elken steek van den vor. toer 1 h. st. ― 4de toer.
1 st., * 6 kett., op de 4 laatste kett. maakt men een vasten pic.
naar beneden, daar men de lus van de naald laat glijden, in den
3den kett. steekt en door dezen de afgelaten lus haalt; 2 kett., waarmede men 4 steken van den vor. toer overslaat en in den vijf-
den steek 1 st. haakt, 9 kett., 1 st. in den vijfden steek, dus we-
der 4 stek. overslaan. Van * af herhal. ― 5de toer. 1 v. st. in het
eerste st. van den vor. toer, * 6 kett., van de vier laatsten
1 v. pic. naar boven, 2 kett., 1 v. st. in het
volg. st. van den vor. toer, dan op den
volg. kett. boog: 2 h. v. st., 1 v. st., 5
st., waarvan de drie middelsten in den
middelsten steek van den boog komen,
1 v. st., 2 h. v. st.; 1 v. st. in het daar-
op volg. st. van den vor. toer, 6 kett., van de 4 laatsten 1 vaste pic. naar bo-
ven, 2 kett., 1 v. st. in het volg. st., 9 h. v. st. op de 9 kett. van den vor. toer, 1 v. st. in het volg. st. Van * af herha-len. ― 6de toer. * 10 dubb. st. op de 5 st. van den vor. toer elk door 1 kett. gescheiden, 1 h. v. st. in den derden van de 9 h. v. st. van den vor. toer, 6 kett., op de vier laatsten hiervan 1 pi-
cot naar boven, 2 kett. waarmede men 3 stek. van den vor. toer overslaat, dan 1 h. v. st. en van * af verder voort-
gaande. ― 7de toer. 1 dubb. st. in den kett., die de twee 1ste van de 10 st. af-
scheidt, * 4 kett., 1 v. st. in den kett. tusschen het 2de en 3de st., 8 kett., de vier laatsten hier-
van overslaande en in den daarop volg. van de 8 kett. (den vijfden) 1 v. st., 3 kett., 1 v. st. in de
volg. afzonderlijke kett. van den vor. toer, 1
v. st. in het 4de van de 10 st., 4 kett., 1 dubb.
st. in den tweeden daarop volg. steek, 8 kett.,
1 st. in de bovenste lus van de 8 kett. van het voorgaande
dubb. st., 1 dubb. st. in den tweeden daarop volg. steek van den vor. toer,
4 kett. waarmede men 1 steek over-
slaat, 1 v. st., 8 kett., in den vijfden hiervan 1 v. st. zoodat de vier laat-
sten worden overgeslagen, 3 kett., 1
v. st. in den tweeden daarop volg.
steek, 4 kett., waarmede men 1 steek
overslaat; 1 dubb. st. in den picot-
boog van den vor. toer overslaande
haakt men 1 dubb. st. in den kett. die het eerste en tweede van de 10 volg. st. afscheidt.
Van * af herhalen. Met dezen toer is de kant voltooid.
Gehaakt tusschenzetsel. Afbeelding No. 53.
De eigenlijke bestemming van dit tusschenzetsel uit
rozet ruiten bestaande is voor den opengewerkten fond
van den kraag en de manchette afb. No. 46 en 47.
Men verbindt hiervoor de tusschenzetsels in verschil-
lende doch overeenkomende van lengte gewerkt, in re-
gelmatige afwisseling met de rozetten door kleine, op
wit neteldoek geborduurde ovale medaillons, die tel-
kens daar, waar de vier hoeken van de ruiten komen, zoodanig worden opgenaaid, dat de entre-deux
zelf door een tusschenruimte ½ d. breed gescheiden blijven. ― Men werkt eerst afzonderlijk de rozetten
elk van het midden uit. ― Eerste rozet. 5 kett. die tot eene rondte worden ge-vormd. ― 1ste toer. 8 v. st. in de ronding. ― 2de toer. * 6 kett. daarop terug, dan laat-
sten steek overslaande: 1 v. st., 3 st., 1 v. st.; 1 v. st. in den volg. steel van den vor.
toer. Van * af nog 7 maal herhalen. ― 3de toer. Men werkt h. v. st. tot aan de punt van
het volg. blaadje, dan * 5 kett., 1 v. st. in de punt van het volgende blaadje. Van * af
nog 7 maal herhal. ― 4de toer. Afwisselend 1 st., 2 kett., met elke 2 kett. slaat men 1 steek van den vorigen toer over, zoodat deze toer 32 st. telt. ― 5de toer. Afwisselend 2
v. st., 1 picot, als in den laatsten toer van de ster, afb. No. 50 beschreven is. ― Tweede rozet. Het opzetten, als ook de 1ste en 2de toer worden even als bij de vor. rozet ge-
haakt. ― 3de toer. Men werkt h. v. st. tot aan de punt van het volg. blaadje, * 1 blaadje
als het blaadje van den 2den toer, 1 h. v. st. in den h. v. st. voor het laatste gehaakt blaad-
je, 5 kett., 1 h. v. st. op de punt van het volgende blaadje. Van * af tot aan het einde
van den toer herhalen. ― 4de toer. H. v. st. tot aan de punt van het volg. blaadje, * 5
kett., op de 2 laatste 1 picot, als bij de ster beschreven is, na het dichthalen van den picot nog 2 kett., 1 v. st.
in de middelste van de 5 kett., die dit en het volg. blaadje van den vor. toer van elkander scheiden, 5 kett.; 1 pic.,
2 kett., 1 v. st. op de punt van het
volg. blaadje. Van * af herhalen. Met
den laatsten steek voegt men beide rozetten met 1 st. aan elkander
en bevestigt den draad. Heeft men een genoegzaam aantal rozetten gewerkt en verbonden, dan sluit
men de rij rozetten aan elke zijde
door den volg. toer af: 1 st. boven
de spits van de punt van de 1ste rozet,
die tegenover het verbindingspunt van
de 2de rozet ligt, 12 kett., 1 viervou-
dig st. in de volg. punt van de rozet, 12 kett., 1 st. in de volg. punt, 12
kett., 1 vierv. st. in de nu volg. punt,
1 zesvoudig st. in het verbindingsstok-
je van de twee
rozetten, 1
vierv. st. in de volg. rozet (zie de afb.), 12
kett., 1 st. van boven in het midden van
de rozet, 12 kett., enz., zooals de afb. aan-
toont. Aan het einde van de rij rozet-
ten werkt men op dezelfde wijze
als aan het be-
gin tot aan de
tegenover-
liggende rij van de rozetten, en
hier langs we-
der tot aan het
begin van den toer.
Door eene nette
uitvoering zal men de moeite hier aan
besteed, dubbel be-
loond zien.
[2 Juli 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 129
Gehaakte kant. Afbeelding No. 54.
Deze smalle kant wordt slechts uit een toer vervaardigd en wel op de volgende wijze:
Men haakt 11 kett. en haalt de op de naald zijnde lus door den 1sten kett., zoodat hierdoor
eene rondte gevormd wordt; hierin haakt men: 3 v. st., 3 kett., 1 h. v. st. in den laatsten
v. st., (dit vormt 1 picot), 6 v. st. in de ronding, 1 picot, 3 v. st. in de ronding, * 11 kett.
deze verbindt men op dezelfde wijze tot eene ronding als de eerste 11 kett.,
daar men deze laatsten evenwel naar de rechterzijde ombuigt en haakt in
de ronding als volgt: 3 v. st., 1 pic., 3 v. st., dan 5 kett., die men naar
de linker zijde buigt en de op de naald zijnde lus door de middelste
lus van den steek van den eersten, reeds voltooiden boog, dus in
het midden van de 6 v. st. doorhaalt. Om de 5 kett. haakt men
terug: 2 v. st., 4 kett., 2 v. st., 4 kett., 2 v. st., 4 kett., 2 v. st.,
dan om de laatste ronding uit 11 kett. gevormd: 3 v. st., 1 pic.,
3 v. st. Van * af herhaalt men zoo dikwijls tot dat de kant de ge-
noegzame lengte heeft.
Gehaakte tak bladeren voor doorschijnend
application op lingeriën.
Afbeelding No. 55. Haakgaren No. 150.
Eerst haakt men 25 kett. voor den hoofd-
steel van den tak, daarop terug een toer v. st.
en den met den steel in verband, in heen- en
teruggaande toeren, het netachtige fond van
het blad in den vorm, zoo als de afb. aan het
onderste blad aan de linkerhand het voor-
stelt. Men haakt hiervoor verzet liggende kett. bogen, elk van 3 kett. 1 v. st., begint
evenwel met 5 kett., 1 v. st. in den eersten
van deze 5 kett., dan 2 v. st. door 3 kett. ge-
scheiden in deze kleine lus, die de onderste
punt van het blad vormt, keert weder om,
werkt 5 kett., in den volg. boog een, in den 2den boog 2 v. st., gedurig door 3 kett. ge-
scheiden ― zoo voortgaande. Van de punt
van het blad af werkt men langs de eene zijde
van den fond kleine kett. bogen om aan de onderste punt te komen en haakt van daar
af rondom het blad een toer kleine puntjes als volgt: 6 kett., van de 4 laatste 1 pic.,
2 kett., 1 v. st. in een van de buitensten bogen van den fond, zooals de afb. aantoont,
aan de punt van het blad werkt men in plaats van 6, 7 kett. en in plaats van 2, 3 kett. na den pi-
cot. Van het einde van den toer af werkt men tegelijkertijd den kleinen tak die de ader van het
blad vormt als volgt: 14 kett., 1 h. v. st. dien men aan de rechter hand onder het vierde
puntje (van de punt van het blad afgerekend)
verbindt, dan terug 1 v. st., 5 st., 1 v. st., 1 h. v. st. ― 12
kett. 1 h. v. st. in de punt van den
fond van het blad, dan terug: 1 v.
st., 6 st., 1 v. st., 4 h. v. st.; 2 h. v.
st. op den steel van de eerste ader. ―
10 kett. 1 h. v. st. dien men tegen-
over de eerste ader aan den buiten-
rand van den fond van het blad ver-
bindt, dan terug: 1 v. st., 6 st., 1 v.
st., 2 h. v. st.; 4 h. v. st. op den steel
van de eerste ader, 13 v. st. langs den hoofdsteel, 5 kett. voor den steel van het tweede
blad, men voert dit tweede blad even als het eerste uit en voltooit ook den steel hiervan
door een toer v. st.; dan werkt men 2 v. st. langs den hoofdsteel en gaat over dezen steel
tot het derde blad over, werkt het als het tweede blad, dan weder op de tegenovergestelde
zijde van den hoofdsteel 5 v. st., 14 kett., daarop terug
den laatsten steek overslaande: 1 v. st., 2 st., 1 v. st., 1 h. v. st. (dit vormt een blaadje van de kleine rozet aan
het ondereinde van den tak), * 6 kett., daarop terug den
laatsten steek overslaande: 1 v. st., 2 st., 1 v. st., 1 h. v.
st. Van * af nog tweemaal herhalen. Dan op de 5 vol-
gende van de nog overige 14 kett.: 1 h. v. st., 1 v. st., 2
st., 1 v. st., 4 kett., dan in elk van de 5 punten van het blad 1 v. st., gedurig 4 kett. er tusschen. Op dezen kring werkt men een toer h. v. st. en vormt bij elken derden steek 1 picot, als de picots van de ster afb. No. 50. 2 v. st. in de 2 laatsten van de 14 kett., eindelijk in de nog overige steken van den hoofdsteel in elk 1 vaste steek.
Hiermede is de tak voltooid.
Veldflesch met een overtrek van koordvlechtsel.
Afb. No. 57 en 58. Eene vlakke likeurflesch, zeer fijn touw, dun balein een stroo-
halm breed, 140―150 d. fijn wollen koord.
Als wij onze lezeressen verschillende soorten van voorwerpen, door handwerken leeren
vervaardigen, en haar in staat stellen bij het aanschaffen van veel benoodigdheden zoo-
veel mogelijk de hulp van vreemden te ontberen, zoo gelooven wij aan de nijvere vrouw
eene uitnemende dienst te bewijzen, ook zelfs dan wanneer het ’t namaken van fabriek-
goederen geldt; en zoo deelen wij heden mede, hoe men eene veldflesch zeer stevig met
touw kan omvlechten. Afb. No. 57 stelt de voltooide bekleede flesch voor, afb. No. 58 de
bewerking van het vlechtsel over dunne spijltjes balein. Men snijdt 18 tot 20 zulke spijltjes rijkelijk zoo lang
als de flesch, schikt ze volgens aanwij-
zing op afb. No. 58 een stroohalm breed van elkaar, rondom den hals van
de flesch en maakt ze voorloopig daar-
op vast door den hals dicht met ga-
ren of katoen te omwoelen. Vooraf worden echter, ten einde later de kurk beter te kunnen bevestigen, twee smalle lederen riempjes in
eene tegenovergestelde richting te-
gen den hals van de flesch geplakt,
waarvan het eene met ingeboorde
gaatjes, het andere met een kleine
gesp voorzien is. Deze riemen wor-
den volgens afb. No. 57 over de kurk aan elkaar gegespt. Nu begint men met het vlechten aan het ondereinde van den hals dus dicht onder het om-
gewikkelde garen. Men neemt het touw
dubbel en laat een eind, om naderhand
den hals te
kunnen omwoe-
len 170 d. hangen. Met het dubbele touw
omvlecht men in de rondte dicht naast
elkaar, de baleintjes zoodanig als
dit op afb. No. 58 is voor-
gesteld, en schuift na elken toer de draden dicht aan el-
kaar. Als men
met het vlech-
ten bijna tot aan den wijd-
sten omvang van de flesch is gekomen, dan haakt men
aan de buitenste
No. 52. Gehaakte kant. Bij afb. No. 45.
No. 46. Kraag van guipure en borduurwerk. Borduurpatro-
nen, keerz. v. h. Supplem. No. XVIII, Fig. 51 en 52.
No. 41. Manchette
behoorende bij den
kraag “à carré.”
No. 39. Manchette
behoorende bij
den kraag
“Mousquetaire.”
No. 43. Manchette
behoorende bij den
kraag “à lo-
sanges.”
No. 38. Kraag “Mousquetaire.” Knippatr.
keerz. v. h. Supplem. No. XIII, Fig. 44.
No. 40. Kraag “à carré.” Knippatr. keerz.
v. h. Supplem. No. XIV, Fig. 45.
No. 42. Kraag “à losanges.”
No. 54. Gehaakte kant.
Bij afb. No. 46 en 47.
No. 53. Gehaakte tusschenzetsel. Bij afb. No. 46 en 47.
No. 54. Gehaakte ster. Bij afb. No. 38 en 39.
No. 55. Gehaakte tak bladeren. Bij afb.
No. 40, 41 en 45.
No. 44. Gedeelte van het
garnituur voor den
kraag “à losanges.”
No. 51. Gehaakte rand. Bij. afb.
No. 38 en 39.
No. 48. Kraag met valencienne.
No. 45. Kraag van linnen en guipure.
No. 49. Mouw, behoorende
bij den kraag No. 48.
No. 47. Mouw, behoorende
bij den kraag No. 46.