De Gracieuse 2 July 1866 | Page 4

Het garnituur kan naar de aanwijzing gedeeltelijk op de knippatronen gegeven, en

met behulp der afb. op den paletot worden gelegd. Om den buitenrand en om de bo-

venzijde van de mouw loopen twee rijen galon, aan den onderrand komen de patten

van den rok op eene verkleinde schaal voor.

Springtouw.

Afbeelding No. 24 en 25. 180 d. touw 2 d. in omvang, wit en rood lederen stroo-

ken drie vierde d. breed, twee houten handvatsels.

In de veronderstelling dat aan onze jeugdige lezeressen het gracieuse touwtje-

springen dat tot de gymnastische oefeningen behoort, bekend is, willen wij

haar evenwel leeren om een zoodanig speeltuig op eenvoudige wijze fraai te ver-

sieren. De jonge dames op afb. No. 24 heeft een springtouw in de hand, dat 180 d.

lang, aan elk einde aan een bruin geverfd houten handvatsel is bevestigd en met

wit en rood lederen strooken zoodanig is omvlochten, als afb. No. 25 (een ge-

deelte van het touw in oorspronkelijke grootte) het voorstelt. Dit toont tegelij-

kertijd de bewerking van het vlechten aan. Men snijdt vier strooken leder, twee

witte, twee roode, zoo lang mogelijk, elk drie vierde d. breed, doch men

moet bij het vervaardigen hiervan vooral inachtnemen, dat alle stroo-

ken eene gelijkmatige breedte hebben. Naar aanwijzing van de afb.

bindt men de strooken aan een eind van het touw zoodanig vast, dat tel-

kens eene roode en eene witte strook aan elkander komt. Men kruist

eerst eene roode en eene witte (op de afb. door 2 en 3 aangewezen) zoodanig, dat de roode

strook boven op ligt, keert dan het touw naar de

tegenovergestelde zijde om en kruist daar op

dezelfde wijze de met 1 en 4 aangeteekende

strook. Dan werkt men voort, het touw gedurig

keerende, en kruist regelmatig eene roode en

eene witte strook, waarbij men in acht moet ne-

men, dat afwisselend eens eene roode en eens eene witte strook boven op ligt, dat evenwel bij de voortzetting van het werk van zelf blijkt. Is het

geheele touw omvlochten, dan worden de einden

van de strooken insgelijks met een draad omwon-

den, waarna men het handvatsel aan het touw bevestigt.

Des verkiezende kan men de lederen strooken door wollen

veterband vervangen en dit in twee of ook in vier ver-

schillende kleuren nemen.

Hoepel en stok voor het hoepelspel.

Afbeelding No. 26 en 27. Een hoepel, een dun spits naar

boven toeloopend stokje, roode, witte castorwol,

zwarte filozelle.

Hoe bonter de hoepel, des te schooner schittert

hij in de blauwe lucht, wanneer een vroolijk ge-

zelschap zich op ongedwongen wijze met het hoepelspel

vermaakt. Zoo is de hoepel en stok, waarmede de jonge

dame, op afb. No. 26, zich zoo men ziet met het spel gaat

vermaken, met witte en roode wol omhaakt, waardoor een zeer schoon effect verkregen wordt. Afb. No. 27 geeft

een gedeelte van den aldus vervaardigden hoepel in oor-

spronkelijke grootte. Men omhaakt een gladden hoepel de grootte naar verkiezing

eerst met roode wol met vaste steken, even als of men over

koord haakt. Dan werkt men

aan de tegenovergestelde zijde

van den hoepel beginnende,

een toer vaste stek. met witte

wol, waarbij men gedurig tus-

schen elke twee steken van

den rooden toer zoo door-

steekt. Als de pijl op afb. No. 27 aantoont. Na voltooiing van beide toeren, overwerkt

men elk der kettingsteken die zich aan de buitenzijde van den hoepel bevinden met zwarte filo-

zelle. Al de hoepels die tot dit spel behooren vervaardigt men op dezelfde wijze, doch men kiest

voor elk een andere grondkleur, als die waarvoor wij bij den beschreven hoepel, rood hebben

aangegeven. Den stok voor elken hoepel bestemd, omhaakt men in 4 tot 6 schakeeringen van de

grondkleur van den hoepel en insgelijks met vaste steken. Men begint hiervoor aan het onder-

einde van den stok, met de donkere schakeering en gaat dan tot de lichtste schakeering voort,

waarmede het werk eindigt, zoodat ongeveer een derde van de lengte van den stok, het boven-

einde, onbewerkt blijft. Terwijl men haakt moet men het werk zoodanig om den stok draaien,

dat de kettingstek. die later insgelijks met zwarte zijde worden versierd, als om den stok gewonden voorkomen. Het einde

van de wol wordt aan eene insnijding in den stok goed bevestigd. Aan het ondereinde versiert men hem met een rood wol-

len koord ongeveer 3 d. lang, waaraan een wollen balletje bevestigd wordt, van waar ook twee kleine

balletjes aan een rood koord afhangen. De vervaardiging van deze balletjes is reeds aan onze lezeressen

bekend.

Canesou met schoot.

Afb. No. 28. Knippatr. voorz. van het Supplem. No. I, Fig. 1―5.

Deze canesou onderscheidt zich door een schoot van een zeer ongemeenen vorm, rijk met kanten en-

tre-deux gegarneerd en is bij een sierlijk zomertoilet bijzonder aan te bevelen. Bij het vervaardigen

knipt men uit effen neteldoek of nansoek naar elk der fig. 1 en 2 twee gelijke gedeelten en rekent bij het

eerst op een omslag 2 duim breed voor den zoom aan den voorkant, naar elk der fig. 3, 4 en 5 een ge-

deelte langs de dunne lijn in het midden aaneen. Als men de borstplooien en de zoomen in de voorstuk-

ken heeft genaaid, dan hecht men er zoo als

dit op fig. 1 is voorgeteekend het entre-

deux, eerst de dwarse en daarna de lange

reepen op, waarvan er twee de dwarsein-

den afsluiten, maar een op den zoom van

het rechter voorstuk, met een glad kantje

1 d. breed er omheen, het midden van

het garnituur vormt, hetzelfde kantje

loopt om de eene buitenzijde van de

andere lange reepen heen. De rug-

en de zijpanden worden op dezelfde

wijze en zooals dit gedeeltelijk op de

knippatronen is aangegeven met tus-

schenzetsel versierd, daarna van

1 tot 2, de zijpanden en de voor-

stukken van 3 tot 4 aan elkaar

gezet, men voert den schou-

dernaad van 5 tot 6 uit, en zet

daarna den kraag eveneens volgens aanwijzing op de knippatronen, met entre-deux en kant gegarneerd, volgens de overeenstemmen

de cijfers op de canesou. Aan den reep tusschenzetsel die

in de lengte op de canesou wordt gehecht, zet men een

glad kantje dat op den verbindingsnaad van het zijpand

ligt. Het tusschenzetsel onder aan den schoot van het

zijpand, wordt eveneens door een kantje afgesloten.

Men voorziet de mouw fig. 5 zoowel in het midden

als aan den onderrand met tusschenzetsel, naait

haar van 9 tot 10 en van 11 tot 12 toe, zet haar

volgens de overeenstemmende cijfers in het

armsgat, en legt dan ook op den naad van

het armsgat een reep tusschenzetsel. Het

entre-deux aan den onderrand van de mouw wordt aan beide zijden

door een kantje afgesloten. Onder al

deze reepen tusschenzetsel behalve

onder den zoom van het rechter voor-stuk en aan de bovenzijde van de

mouw wordt de stof weggeknipt, ech-

ter een stroohalm breed van den naad

af, de afgeknipte randen moeten natuur-

lijk omgeregen of met wijde festonneerste-

ken voorzien worden. In den onderrand en

in de zijkanten van de voorstukken tot aan den

verbindingsnaad met het zijpand, wordt een zoom

gelegd en met de ceintuur onder den rok verborgen.

De zoomen van de voorstukken worden met haken en gefes-

tonneerde lussen of wel met knoopen en knoopsgaten voorzien.

Het spreekt van zelf dat de canesou

ook van andere stoffen bijv. van die

van den rok kan vervaardigd wor-

den en men onder het entre-deux hetzij gekleurd lint kunnen

leggen of er ook een ander garni-

tuur, zooals rolletjes taf, schuine

reepen enz. voor zou kunnen ne-

men. Wij vertrouwen dat deze ca-

nesou met schoot, door velen van

onze lezeressen zal vervaardigd

worden.

Twee ronde hoeden.

Afb. No. 29 en 30.

Deze beide hoeden zijn voornamelijk voor zeer jonge meisjes bestemd, aan wie door

de mode wordt vergund overal en ten allen tijd, in de stad en op het land, op de wan-

deling ja bij bezoeken, een ronden hoed te mogen dragen.

Afb. No. 29. Hoed chinois van dik geel stroo. Bovenop bestaat het garni-

tuur uit een krans klimop, en een breed zwart fluweelen lint, dat van boven over

het midden van den hoed ligt en zich onder dan krans verliest. De lange taffen

linten aan beide zijden binnen in den hoed bevestigd, worden niet dichtgestrikt,

maar blijven los hangen.

Afb. No. 30. Hoed “Bavois” van fijn wit rijststroo. Om den bol van den

hoed is een licht blauw fluweelen lint gelegd, dat met een krans madeliefjes

is bedekt en van achteren met twee lange einden afhangt.

Laag uitgesneden blouse met eene

onderchemisette.

Afb. No. 31 en 32. Knippatr. keerz. v. h. Supplement No. IX, Fig. 28―39.

Voor de laag uitgesneden taille op afb. No. 31 geeft afb. No. 32 eene

onderchemisette met lange mouwen op dezelfde wijze opgemaakt, waar-

door de blouse het voorkomen van eene hooge taille aanneemt. In de

chemisette als ook in het gedeelte van de blouse

door het guipure tusschenzetsel afgesloten, zijn

stolpplooien rijkelijk 2 d. breed gelegd. Voor het

garnituur is aan ons model guipure tusschenzetsel

en kant als ook lichtblauw fluweelen lint ongeveer 2 d. breed gebruikt. Het spreekt van zelf dat men

ook taffen of lint van eene andere kleur kan ne-

men, dat meer met den persoonlijken smaak en

met het overige toilet overeenkomt. Bij het ver-

vaardigen van de laag uitgesneden blouse legt men

eerst voor het bovenste gedeelte, naar aanwijzing

op fig. 28 en 29 plooien in een lap neteldoek,

knipt dan uit de geplooide stof de beide voorstukken naar

fig. 28 en den rug naar fig. 29, dezen langs de dunne lijn

in het midden aaneen, maar natuurlijk elk gedeelte slechts

tot aan de bovenste der beide gepunte lijnen voor het op-

zetten van het guipure tusschenzetsel voorgeteekend; van

deze lijnen af neemt men voor het overige gedeelte van de

knippatronen glad neteldoek. Als in elk der voorstukken

de borstplooi is genaaid, dan hecht men er even als op

den rug, langs de daartoe voorgeteekende lijnen het gui-

pure entre-deux op, zet op den zoom van het linker voorstuk eenige knoopen en onder dien van het rechter

de noodige knoopslussen, en verbindt de gedeelten van

1 tot 2 en ook van 3 tot 4. De bovenrand van de taille

wordt gezoomd waarna men er een smal kantje omzet, de on-

derrand tusschen de dubbele stof van een boord van effen ne-

teldoek, van de noodige wijdte en breedte gezet. Voor de korte

mouw knipt men naar fig. 30 een gedeelte van glad neteldoek

en zet er aan de lange zijden langs de gladde lijnen een strookje

op. Dit laatste bestaat uit een reep neteldoek op dezelfde wijze

geplooid als het bovenste gedeelte van de

taille en zoo breed dat het langs de gladde

lijn er op gezet, met den afgeknipten

rand aan de lange zijde van de mouw in

dezelfde lijn afsnijdt, aan de eene zijde

wordt aan dezen reep een smal kantje ge-

zet. Het aanzetten van dit strookje wordt

bedekt met entre-deux, dat volgens de aanwijzing op het knippatroon aan de

einden smal wordt bijgeknipt. Men naait

nu de mouw met de dwarszijden aan el-

kaar en zet har dan volgens de overeen-

stemmende cijfers in het armsgat. Onder

het guipure entre-deux wordt aan de

taille en aan de mouwen de stof uitge-

knipt en de afgeknipte rand omgeregen. Eindelijk hecht men volgens de afbeelding om het uitsnijdsel van de taille en ook on-der de strookjes van de mouwen afzonderlijke dubbele lussen elk 4 d. lang gekleurd fluweelen lint van de bovengenoemde breedte, verder op het bovenste strookje van de mouw lussen elk

slechts 2 d. lang. Met een ceintuur van een lap neteldoek 20 d.

breed die, door er langs het midden een plooi 4 d. breed in te leg-

gen tot op eene breedte van 6 d. (dubbele stof) is terug gebracht,

en naar afb. No. 31 met lussen lint gegarneerd, wordt de blouse om de taille gesloten.

Voor de chemisette worden naar fig. 32 de beide gedeelten van den rug, naar fig. 31 het voorstuk, dit aaneen, uit een

lap neteldoek, waarin volgens aanwijzing op de knippatronen plooien zijn gelegd geknipt, naar fig. 33 de

mouwen eveneens aaneen, maar uit glad, namelijk niet geplooid neteldoek. Als de zoomen aan den achter-

kant van den rug met knoopen en knoopsgaten zijn voorzien, dan naait men de gedeelten volgens de over-

eenstemmende cijfers aan elkaar, en bedekt den afgeknipten rand van de stof van het uitsnijdsel van den

hals, naar buiten omgeslagen, met een strookje dat wordt vervaardigd uit een reep neteldoek 3 d. breed aan

de beide lange zijden met een smal kantje afgesloten, en waarin in het midden plooien 2 d. breed zijn ge-

legd. Dit strookje wordt langs het midden zoodanig om het uitsnijdsel van den hals gehecht, dat de eene

helft er los overheen ligt, het komt nogmaals aan den onderrand van de mouw voor.

126 DE GRACIEUSE. [2 Juli 1866. 4e Jaargang.]

No. 25. Gedeelte van een

springtouw.

Oorspronkgelijke grootte.

No. 21. Blouse voor knapen van 4―6 jaar. Knippatr., voorz. van het Supplem. No. IV, Fig. 16―19.

No. 24. Costuum voor meisjes van 7―9 jaar. Borduurpatroon voor den rok en

voor den paletot. Keerz. v. h. Supplem. No. XV, Fig. 46 en 47.

No. 23. Schortje met eene pelerine voor meisjes

van 7―9 jaar. Knippatr. van de pelerine.

Voorzijde v. h. Supplem. No. V, Fig. 20.

No. 22. Tuinhandschoen. Knippatr., voorz. van het Supplement

No. VI, Fig. 21―23.

No. 26. Costuum voor meisjes van 7―9 jaar. Knippatr. van deze paletot,

keerz. van het Supplement No. X, Fig. 3437.

No. 27. Gedeelte van

een omhaakten wil-

genstok voor den hoe-.

pel. Oorspr. grootte.

Laag uitgesneden taille

met fichu.

Afb. No. 33. Knippatroon van de fichu verkleind.

Keerzijde van het Supplem. No. VIII, Fig. 27.

De taille welke wij onder No. 33 te zien geven is

niet minder gracieus en lief opgemaakt als die zoo

even beschreven, terwijl tevens de grondvorm

dezelfde is. Ons model van wit neteldoek is aan

den bovenrand met een boordsel 2 d. breed van

ponceau fluweelen lint voorzien. De zoom aan

den voorkant wordt bedekt met een

guipure entre-deux drie en

een half d. breed; de fichu

van dezelfde stof, in de

rondte rijk met gui-

pure omzet en volgt

van achteren even

als eene berthe de lijn van het

uitsnijdsel van den hals, is in het midden met vier diepe

plooien bij el-

kaar gehaald en ligt met de

onderste punt op de ceintuur; zij geeft

aan deze taille iets zeer karakterestieks. De einden van de fichu zijn van voren

over de ceintuur heen gekruist en wor-

den met een lus van ponceau fluweelen

lint bij elkaar gehouden; het puntig

bijgeknipte einde is met een kanten

rozet met een fluweelen knoop ver-

sierd; met hetzelfde oogmerk

zijn deze lussen op het geplooi-

de gedeelte, op de schouders

en van achteren op den rug

geplaatst. De korte mouw

en de voorkant van de tail-

le zijn met een strik van

ponceau fluweelen lint ge-

garneerd. Ponceau fluwee-

len ceintuur. Het knippa-

troon van de fichu geven

wij fig. 27 tot op een 16de

verkleind.

Zoom met bogen

ter versiering van

lingeriën.

Afb. No. 35.

Deze versiering bestaande uit een zoom

met bogen, is het gemakkelijkst in eene

dunne stof te vervaardigen, even wel moe-

ten de zoomen in eene schuine ligging van

den draad van de stof worden uitgevoerd. Bij

de uitvoering, die op afb. No. 35 wordt voorge-steld, heeft men slechts hierop te letten, dat

men na elke 5 of 6 voorstek., die de lengte van

elken boog vormen onder den zoom moet door-

steken, waardoor hij den boog vorm verkrijgt.