Het garnituur kan naar de aanwijzing gedeeltelijk op de knippatronen gegeven, en
met behulp der afb. op den paletot worden gelegd. Om den buitenrand en om de bo-
venzijde van de mouw loopen twee rijen galon, aan den onderrand komen de patten
van den rok op eene verkleinde schaal voor.
Springtouw.
Afbeelding No. 24 en 25. 180 d. touw 2 d. in omvang, wit en rood lederen stroo-
ken drie vierde d. breed, twee houten handvatsels.
In de veronderstelling dat aan onze jeugdige lezeressen het gracieuse touwtje-
springen dat tot de gymnastische oefeningen behoort, bekend is, willen wij
haar evenwel leeren om een zoodanig speeltuig op eenvoudige wijze fraai te ver-
sieren. De jonge dames op afb. No. 24 heeft een springtouw in de hand, dat 180 d.
lang, aan elk einde aan een bruin geverfd houten handvatsel is bevestigd en met
wit en rood lederen strooken zoodanig is omvlochten, als afb. No. 25 (een ge-
deelte van het touw in oorspronkelijke grootte) het voorstelt. Dit toont tegelij-
kertijd de bewerking van het vlechten aan. Men snijdt vier strooken leder, twee
witte, twee roode, zoo lang mogelijk, elk drie vierde d. breed, doch men
moet bij het vervaardigen hiervan vooral inachtnemen, dat alle stroo-
ken eene gelijkmatige breedte hebben. Naar aanwijzing van de afb.
bindt men de strooken aan een eind van het touw zoodanig vast, dat tel-
kens eene roode en eene witte strook aan elkander komt. Men kruist
eerst eene roode en eene witte (op de afb. door 2 en 3 aangewezen) zoodanig, dat de roode
strook boven op ligt, keert dan het touw naar de
tegenovergestelde zijde om en kruist daar op
dezelfde wijze de met 1 en 4 aangeteekende
strook. Dan werkt men voort, het touw gedurig
keerende, en kruist regelmatig eene roode en
eene witte strook, waarbij men in acht moet ne-
men, dat afwisselend eens eene roode en eens eene witte strook boven op ligt, dat evenwel bij de voortzetting van het werk van zelf blijkt. Is het
geheele touw omvlochten, dan worden de einden
van de strooken insgelijks met een draad omwon-
den, waarna men het handvatsel aan het touw bevestigt.
Des verkiezende kan men de lederen strooken door wollen
veterband vervangen en dit in twee of ook in vier ver-
schillende kleuren nemen.
Hoepel en stok voor het hoepelspel.
Afbeelding No. 26 en 27. Een hoepel, een dun spits naar
boven toeloopend stokje, roode, witte castorwol,
zwarte filozelle.
Hoe bonter de hoepel, des te schooner schittert
hij in de blauwe lucht, wanneer een vroolijk ge-
zelschap zich op ongedwongen wijze met het hoepelspel
vermaakt. Zoo is de hoepel en stok, waarmede de jonge
dame, op afb. No. 26, zich zoo men ziet met het spel gaat
vermaken, met witte en roode wol omhaakt, waardoor een zeer schoon effect verkregen wordt. Afb. No. 27 geeft
een gedeelte van den aldus vervaardigden hoepel in oor-
spronkelijke grootte. Men omhaakt een gladden hoepel de grootte naar verkiezing
eerst met roode wol met vaste steken, even als of men over
koord haakt. Dan werkt men
aan de tegenovergestelde zijde
van den hoepel beginnende,
een toer vaste stek. met witte
wol, waarbij men gedurig tus-
schen elke twee steken van
den rooden toer zoo door-
steekt. Als de pijl op afb. No. 27 aantoont. Na voltooiing van beide toeren, overwerkt
men elk der kettingsteken die zich aan de buitenzijde van den hoepel bevinden met zwarte filo-
zelle. Al de hoepels die tot dit spel behooren vervaardigt men op dezelfde wijze, doch men kiest
voor elk een andere grondkleur, als die waarvoor wij bij den beschreven hoepel, rood hebben
aangegeven. Den stok voor elken hoepel bestemd, omhaakt men in 4 tot 6 schakeeringen van de
grondkleur van den hoepel en insgelijks met vaste steken. Men begint hiervoor aan het onder-
einde van den stok, met de donkere schakeering en gaat dan tot de lichtste schakeering voort,
waarmede het werk eindigt, zoodat ongeveer een derde van de lengte van den stok, het boven-
einde, onbewerkt blijft. Terwijl men haakt moet men het werk zoodanig om den stok draaien,
dat de kettingstek. die later insgelijks met zwarte zijde worden versierd, als om den stok gewonden voorkomen. Het einde
van de wol wordt aan eene insnijding in den stok goed bevestigd. Aan het ondereinde versiert men hem met een rood wol-
len koord ongeveer 3 d. lang, waaraan een wollen balletje bevestigd wordt, van waar ook twee kleine
balletjes aan een rood koord afhangen. De vervaardiging van deze balletjes is reeds aan onze lezeressen
bekend.
Canesou met schoot.
Afb. No. 28. Knippatr. voorz. van het Supplem. No. I, Fig. 1―5.
Deze canesou onderscheidt zich door een schoot van een zeer ongemeenen vorm, rijk met kanten en-
tre-deux gegarneerd en is bij een sierlijk zomertoilet bijzonder aan te bevelen. Bij het vervaardigen
knipt men uit effen neteldoek of nansoek naar elk der fig. 1 en 2 twee gelijke gedeelten en rekent bij het
eerst op een omslag 2 duim breed voor den zoom aan den voorkant, naar elk der fig. 3, 4 en 5 een ge-
deelte langs de dunne lijn in het midden aaneen. Als men de borstplooien en de zoomen in de voorstuk-
ken heeft genaaid, dan hecht men er zoo als
dit op fig. 1 is voorgeteekend het entre-
deux, eerst de dwarse en daarna de lange
reepen op, waarvan er twee de dwarsein-
den afsluiten, maar een op den zoom van
het rechter voorstuk, met een glad kantje
1 d. breed er omheen, het midden van
het garnituur vormt, hetzelfde kantje
loopt om de eene buitenzijde van de
andere lange reepen heen. De rug-
en de zijpanden worden op dezelfde
wijze en zooals dit gedeeltelijk op de
knippatronen is aangegeven met tus-
schenzetsel versierd, daarna van
1 tot 2, de zijpanden en de voor-
stukken van 3 tot 4 aan elkaar
gezet, men voert den schou-
dernaad van 5 tot 6 uit, en zet
daarna den kraag eveneens volgens aanwijzing op de knippatronen, met entre-deux en kant gegarneerd, volgens de overeenstemmen
de cijfers op de canesou. Aan den reep tusschenzetsel die
in de lengte op de canesou wordt gehecht, zet men een
glad kantje dat op den verbindingsnaad van het zijpand
ligt. Het tusschenzetsel onder aan den schoot van het
zijpand, wordt eveneens door een kantje afgesloten.
Men voorziet de mouw fig. 5 zoowel in het midden
als aan den onderrand met tusschenzetsel, naait
haar van 9 tot 10 en van 11 tot 12 toe, zet haar
volgens de overeenstemmende cijfers in het
armsgat, en legt dan ook op den naad van
het armsgat een reep tusschenzetsel. Het
entre-deux aan den onderrand van de mouw wordt aan beide zijden
door een kantje afgesloten. Onder al
deze reepen tusschenzetsel behalve
onder den zoom van het rechter voor-stuk en aan de bovenzijde van de
mouw wordt de stof weggeknipt, ech-
ter een stroohalm breed van den naad
af, de afgeknipte randen moeten natuur-
lijk omgeregen of met wijde festonneerste-
ken voorzien worden. In den onderrand en
in de zijkanten van de voorstukken tot aan den
verbindingsnaad met het zijpand, wordt een zoom
gelegd en met de ceintuur onder den rok verborgen.
De zoomen van de voorstukken worden met haken en gefes-
tonneerde lussen of wel met knoopen en knoopsgaten voorzien.
Het spreekt van zelf dat de canesou
ook van andere stoffen bijv. van die
van den rok kan vervaardigd wor-
den en men onder het entre-deux hetzij gekleurd lint kunnen
leggen of er ook een ander garni-
tuur, zooals rolletjes taf, schuine
reepen enz. voor zou kunnen ne-
men. Wij vertrouwen dat deze ca-
nesou met schoot, door velen van
onze lezeressen zal vervaardigd
worden.
Twee ronde hoeden.
Afb. No. 29 en 30.
Deze beide hoeden zijn voornamelijk voor zeer jonge meisjes bestemd, aan wie door
de mode wordt vergund overal en ten allen tijd, in de stad en op het land, op de wan-
deling ja bij bezoeken, een ronden hoed te mogen dragen.
Afb. No. 29. Hoed chinois van dik geel stroo. Bovenop bestaat het garni-
tuur uit een krans klimop, en een breed zwart fluweelen lint, dat van boven over
het midden van den hoed ligt en zich onder dan krans verliest. De lange taffen
linten aan beide zijden binnen in den hoed bevestigd, worden niet dichtgestrikt,
maar blijven los hangen.
Afb. No. 30. Hoed “Bavois” van fijn wit rijststroo. Om den bol van den
hoed is een licht blauw fluweelen lint gelegd, dat met een krans madeliefjes
is bedekt en van achteren met twee lange einden afhangt.
Laag uitgesneden blouse met eene
onderchemisette.
Afb. No. 31 en 32. Knippatr. keerz. v. h. Supplement No. IX, Fig. 28―39.
Voor de laag uitgesneden taille op afb. No. 31 geeft afb. No. 32 eene
onderchemisette met lange mouwen op dezelfde wijze opgemaakt, waar-
door de blouse het voorkomen van eene hooge taille aanneemt. In de
chemisette als ook in het gedeelte van de blouse
door het guipure tusschenzetsel afgesloten, zijn
stolpplooien rijkelijk 2 d. breed gelegd. Voor het
garnituur is aan ons model guipure tusschenzetsel
en kant als ook lichtblauw fluweelen lint ongeveer 2 d. breed gebruikt. Het spreekt van zelf dat men
ook taffen of lint van eene andere kleur kan ne-
men, dat meer met den persoonlijken smaak en
met het overige toilet overeenkomt. Bij het ver-
vaardigen van de laag uitgesneden blouse legt men
eerst voor het bovenste gedeelte, naar aanwijzing
op fig. 28 en 29 plooien in een lap neteldoek,
knipt dan uit de geplooide stof de beide voorstukken naar
fig. 28 en den rug naar fig. 29, dezen langs de dunne lijn
in het midden aaneen, maar natuurlijk elk gedeelte slechts
tot aan de bovenste der beide gepunte lijnen voor het op-
zetten van het guipure tusschenzetsel voorgeteekend; van
deze lijnen af neemt men voor het overige gedeelte van de
knippatronen glad neteldoek. Als in elk der voorstukken
de borstplooi is genaaid, dan hecht men er even als op
den rug, langs de daartoe voorgeteekende lijnen het gui-
pure entre-deux op, zet op den zoom van het linker voorstuk eenige knoopen en onder dien van het rechter
de noodige knoopslussen, en verbindt de gedeelten van
1 tot 2 en ook van 3 tot 4. De bovenrand van de taille
wordt gezoomd waarna men er een smal kantje omzet, de on-
derrand tusschen de dubbele stof van een boord van effen ne-
teldoek, van de noodige wijdte en breedte gezet. Voor de korte
mouw knipt men naar fig. 30 een gedeelte van glad neteldoek
en zet er aan de lange zijden langs de gladde lijnen een strookje
op. Dit laatste bestaat uit een reep neteldoek op dezelfde wijze
geplooid als het bovenste gedeelte van de
taille en zoo breed dat het langs de gladde
lijn er op gezet, met den afgeknipten
rand aan de lange zijde van de mouw in
dezelfde lijn afsnijdt, aan de eene zijde
wordt aan dezen reep een smal kantje ge-
zet. Het aanzetten van dit strookje wordt
bedekt met entre-deux, dat volgens de aanwijzing op het knippatroon aan de
einden smal wordt bijgeknipt. Men naait
nu de mouw met de dwarszijden aan el-
kaar en zet har dan volgens de overeen-
stemmende cijfers in het armsgat. Onder
het guipure entre-deux wordt aan de
taille en aan de mouwen de stof uitge-
knipt en de afgeknipte rand omgeregen. Eindelijk hecht men volgens de afbeelding om het uitsnijdsel van de taille en ook on-der de strookjes van de mouwen afzonderlijke dubbele lussen elk 4 d. lang gekleurd fluweelen lint van de bovengenoemde breedte, verder op het bovenste strookje van de mouw lussen elk
slechts 2 d. lang. Met een ceintuur van een lap neteldoek 20 d.
breed die, door er langs het midden een plooi 4 d. breed in te leg-
gen tot op eene breedte van 6 d. (dubbele stof) is terug gebracht,
en naar afb. No. 31 met lussen lint gegarneerd, wordt de blouse om de taille gesloten.
Voor de chemisette worden naar fig. 32 de beide gedeelten van den rug, naar fig. 31 het voorstuk, dit aaneen, uit een
lap neteldoek, waarin volgens aanwijzing op de knippatronen plooien zijn gelegd geknipt, naar fig. 33 de
mouwen eveneens aaneen, maar uit glad, namelijk niet geplooid neteldoek. Als de zoomen aan den achter-
kant van den rug met knoopen en knoopsgaten zijn voorzien, dan naait men de gedeelten volgens de over-
eenstemmende cijfers aan elkaar, en bedekt den afgeknipten rand van de stof van het uitsnijdsel van den
hals, naar buiten omgeslagen, met een strookje dat wordt vervaardigd uit een reep neteldoek 3 d. breed aan
de beide lange zijden met een smal kantje afgesloten, en waarin in het midden plooien 2 d. breed zijn ge-
legd. Dit strookje wordt langs het midden zoodanig om het uitsnijdsel van den hals gehecht, dat de eene
helft er los overheen ligt, het komt nogmaals aan den onderrand van de mouw voor.
126 DE GRACIEUSE. [2 Juli 1866. 4e Jaargang.]
No. 25. Gedeelte van een
springtouw.
Oorspronkgelijke grootte.
No. 21. Blouse voor knapen van 4―6 jaar. Knippatr., voorz. van het Supplem. No. IV, Fig. 16―19.
No. 24. Costuum voor meisjes van 7―9 jaar. Borduurpatroon voor den rok en
voor den paletot. Keerz. v. h. Supplem. No. XV, Fig. 46 en 47.
No. 23. Schortje met eene pelerine voor meisjes
van 7―9 jaar. Knippatr. van de pelerine.
Voorzijde v. h. Supplem. No. V, Fig. 20.
No. 22. Tuinhandschoen. Knippatr., voorz. van het Supplement
No. VI, Fig. 21―23.
No. 26. Costuum voor meisjes van 7―9 jaar. Knippatr. van deze paletot,
keerz. van het Supplement No. X, Fig. 34―37.
No. 27. Gedeelte van
een omhaakten wil-
genstok voor den hoe-.
pel. Oorspr. grootte.
Laag uitgesneden taille
met fichu.
Afb. No. 33. Knippatroon van de fichu verkleind.
Keerzijde van het Supplem. No. VIII, Fig. 27.
De taille welke wij onder No. 33 te zien geven is
niet minder gracieus en lief opgemaakt als die zoo
even beschreven, terwijl tevens de grondvorm
dezelfde is. Ons model van wit neteldoek is aan
den bovenrand met een boordsel 2 d. breed van
ponceau fluweelen lint voorzien. De zoom aan
den voorkant wordt bedekt met een
guipure entre-deux drie en
een half d. breed; de fichu
van dezelfde stof, in de
rondte rijk met gui-
pure omzet en volgt
van achteren even
als eene berthe de lijn van het
uitsnijdsel van den hals, is in het midden met vier diepe
plooien bij el-
kaar gehaald en ligt met de
onderste punt op de ceintuur; zij geeft
aan deze taille iets zeer karakterestieks. De einden van de fichu zijn van voren
over de ceintuur heen gekruist en wor-
den met een lus van ponceau fluweelen
lint bij elkaar gehouden; het puntig
bijgeknipte einde is met een kanten
rozet met een fluweelen knoop ver-
sierd; met hetzelfde oogmerk
zijn deze lussen op het geplooi-
de gedeelte, op de schouders
en van achteren op den rug
geplaatst. De korte mouw
en de voorkant van de tail-
le zijn met een strik van
ponceau fluweelen lint ge-
garneerd. Ponceau fluwee-
len ceintuur. Het knippa-
troon van de fichu geven
wij fig. 27 tot op een 16de
verkleind.
Zoom met bogen
ter versiering van
lingeriën.
Afb. No. 35.
Deze versiering bestaande uit een zoom
met bogen, is het gemakkelijkst in eene
dunne stof te vervaardigen, even wel moe-
ten de zoomen in eene schuine ligging van
den draad van de stof worden uitgevoerd. Bij
de uitvoering, die op afb. No. 35 wordt voorge-steld, heeft men slechts hierop te letten, dat
men na elke 5 of 6 voorstek., die de lengte van
elken boog vormen onder den zoom moet door-
steken, waardoor hij den boog vorm verkrijgt.