Jachtkostuum voor heeren (jachtpet, weitasch, jachtkous).
Afb. No. 37 en 52. Voor de pet: fijne reebruine brei-, groene zephirwol, touw tusschenbeide van grofte, tusschensoort breinaalden. Voor de tasch: fijn en grover ongebleekt garen, 1 knoopnaald, 1 knooppen (No. 1) van ruim
1 d., een pen (No. 2) van 2 d. in omvang.
Voor de kous: groene cas-
torwol in 3 schakeeringen.
De voorwerpen voor het costuum van den jager die door de vrouwenhand ver-
vaardigd kunnen worden zijn:
de pet, tasch en kousen.
De pet met bruine en groene wol gewerkt, bestaat in eene gehaakte muts met beweegbare klep, en in een gebreiden shawl ter beschut-
ting van den nek. Met de
muts beginnende, waarvan
de wijdte aan den onderrand 56 d. bedraagt, maakt men een opzetsel van 4 steken, sluit deze tot eene ronding en haakt dan met v. st. in rondloopende toe-
ren over eene inlaag van touw, waarbij men gedurig
door den geheelen steek steekt den:
1. en 2. toer. In elken steek 2 v. st.
3. toer. In elken tweeden steek 2 v. st., gedurig 1
steek er tusschen. In de daaropvolgende toeren ver-
meerdert men de ruimte tusschen elke 2 meerderingen telkens met 1 steek, tot dat deze tusschenruimte 28 steken telt. Hiermede is de bodem van de
muts voltooid, men werkt nu 17 toeren voor den rand zonder meerderen,
dan op 70 steken van dezen rand de voorklep in 21 heen en teruggaande
toeren. In den 1. van deze toeren meerdert men in regelmatige tusschen-
ruimten 5 maal, van den 11.―21. toer verkort men aan elk einde 3 steken, zoodat de 21. toer nog 42 steken heeft. 3 toeren met groene wol gewerkt
omgeven de klep. De revers die insgelijks uit 3 reebruine en 3 groene heen
en weder gewerkte toeren bestaat, moet aan beide zijden tot aan het scherm
reiken. In den 1. toer hiervan meerdert men na elke 20 steken 1 steek.
Voor het nekscherm zet men op houten breinaalden 100 steken op en breit
120 toeren (naalden) met den gewonen patentsteek.
1. toer met den patentsteek. Afwisselend 1 steek recht, omslaan, averechts afhalen. In de volgende toeren op de-
zelfde wijze gewerkt, breit men gedurig den steek in den vorigen toer afgehaald, met den daar naast liggenden draad recht te za-
men. De steek in den vorigen toer recht gebreid wordt dan af-
gehaald, nadat men vooraf heeft omgeslagen. Na voltooiing van den 120. Toer neemt men 34 steken van het begin van het
breiwerk tot later gebruik op eene andere naald, kant de 32 middelste steken af en breit op de nog overige 34 steken 300 toeren zonder minderen, dan volgen er 24 toeren, waar men aan het einde telkens 2 steken te zamen breit; op de 34 ste-
ken aan de andere zijde, breit men insgelijks de bovenver-
melde 324 toeren. Is dit gedeelte voor den nek zoover voltooid, dan omgeeft men het met 3 toeren
v. st. met groene wol gehaakt en naait hem eindelijk zoodanig aan de muts, dat hij aan beide zijden
tot aan de klep reikt.
De weitasch bestaat uit twee gedeelten, eene groote lederen tasch en
eene kleinere die zich er over bevindt, zij is met grijs garen geknoopt
en volgens het patroon afb.
No. 37 op de gewone wijze doorgestopt. Men werkt voor deze tasch twee gedeelten met het fijne garen en over het pennetje No. 1 als volgt; 66 mazen opzetten. Daarop knoopt men zonder minderen 42 toe-
ren, mindert dan van den 43.
tot 57. toer aan het einde van elken toer 1 steek en werkt
dan nog 3 toeren zonder min-
deren. Beide gedeelten worden daarna, uitgenomen den rechten
bovenrand met den volgenden rand omgeven:
1. toer. (Over pen No. 2). Afwisselend in 1 maas 5 mazen, in
de volgende m. 1 m. ― 2. toer. (Over pen No. 1). 1 maas in
elke afzonderlijke m. van den vorigen toer, de 5 m. worden gedu-
rig als 1 m. te zamen geknoopt. ― 3. toer. (Over pen No. 2).
In elke m. 6 mazen. ― 4. en 5. toer. (Over pen No. 1). 4. toer.
Met elke m. 3 m. van den vorigen toer te zamen knoopen, doch
zoo, dat de 3 aan 3 geknoopte mazen elkander kruisen. 5. toer. In
elke m. 1 m. ― 6.―8. toer als de 3.―5. toer. Men voert op een van deze
beide gedeelten het genoemde patroon met den gewonen stopsteek met het grovere garen uit, en verbindt eindelijk beide gedeelten, uitgenomen den bovenrand, door in elken randsteek beide gedeelten te zamen vattende, eene franje van 18 d. lengte
in te knoopen.
De jachtkous, die gewoonlijk aan den bovenrand opgerold wordt, is met
groene wol in drie nuancen zonder meerderen gebreid. Men zet met de donkerste groene wol 148 steken op, sluit deze tot eene ronding en breit dan een aantal
toeren zooveel als voor de lengte van het been vereischt wordt, in eene gedurig herhaling van 4 recht, 4 averecht, doch na elke 8 toeren worden de nuancen
afgewisseld.
Lingeriën.
Afb. No. 53―85. Knippatr. bij afb. No. 78 en 79. Keerz. v. h. Supplem.
No. XXIV, Fig. 81 en 82; bij afb. No. 82 en 83. Keerz. V. h. Supplem.
No. XXIII, Fig. 79 en 80.
Een aantal lingeriën, van welke wij het smaakvolle garnituur met
een enkel woord nader willen ophelderen.
Afb. No. 53. Blouse van nansoek;
het bovenste gedeelte in den vorm
van een fichu, alsook de epauletten
en de revers op de mouwen, zijn van doffen van dezelfde stof, van guipure kant en entre-deux, het laatste
met gekleurd lint er onder vervaar-
No. 53.
No. 82.
Knippatr. keerz. van het Suppl. No. XXIII, fig. 79.
No. 53―85. Lingeriën.
Bijvoegsel van de Gracieuse.
No. 54.
No. 55.
No. 56.
No. 57.
No. 58.
No. 59.
No. 60.
No. 61.
No. 62.
No. 63.
No. 64.
No. 65.
No. 66.
No. 67.
No. 68.
No. 69.
No. 70.
No. 71.
No. 72.
No. 73.
No. 74.
No. 75.
No. 76.
No. 77.
No. 78.
Knippatr. keerz.
v. h. Suppl.
No. XXIV,
Fig. 81.
No. 79.
Knippatr.
keerz. v. h.
Suppl. No. XXIV,
Fig. 82.
No. 80. Bij afb. No. 78 en 79.
No. 81. Bij afb. No. 80.
No. 84. Bij afb. No. 82 en 83.
No. 83.
Knippatr.
keerz. v. h.
Suppl. No. XXIII, Fig. 80.
No. 85. Bij afb. No. 84.