Bretellen.
Afbeelding No. 38―41.
Afbeelding No. 38 stelt het onderste gedeelte van
een bijzonder sterke bretel voor, die met roode ze-
phirwol en grijs garen met den brei-haaksteek vervaar-
digd is. Deze haaksteek wordt geheel met vaste ste-
ken uitgevoerd, waarbij men echter gedurig in de lus
van den steek die op de verkeerde zijde dwars ligt
insteekt, waardoor de beide bovenste lussen van de
steken, als eene vlecht op de rechte zijde voorko--
men. Ter vervaardiging van de bretel zet men met roode wol de vereischt wordende lengte, uitgenomen de patten voor de knoopsgaten op; hierop werkt men den 1. Toer met grijs garen, begint en eindigt dezen evenwel met een opzetsel van 42 steken voor de pat-
ten van de knoopsgaten. Is hierop nog 1 toer grijs
in de geheele lengte van het werkt uitgevoerd, dan haakt men nog 7 maal, 1 toer met roode wol, 2
toeren met grijs garen, de laatste toer eindelijk met
roode wol. De roode toeren reiken echter slechts tot aan de patten van de knoopsgaten, daar deze smaller en alleen met grijs garen gewerkt zijn.
Ook maakt men in elke patte volgens de afbeelding de knoopsgaten, waar-
voor 9 kett. gewerkt worden, waarmede men 9 steken overslaat; door het
omhaken van den onderrand van de patte, verkrijgt hij den vorm overeenkomstig de af-
beelding. Als men evenwel de bretellen met gespen en lede-
ren patten verkiest te voor-zien, dan brengt men zooda-
nige volgens afbeelding No. 41 aan. Deze bretel is van rood cachemir met een application-werk versierd en met leder gevoerd, voor het borduur-werk zullen wij in een van
de volgende nummers een ge-
schikt patroon geven.
Afbeelding No. 39. Is een bretel van rood en zwart wol-
len veterband gevlochten. De vervaardiging vereischt niet veel tijd of moeite. Hiervoor bezigt men 8 einden rood, 8 einden zwart veterband, alle van ge-
lijke lengte (de einden veter-
band moeten rijkelijk ½ langer wezen, als voor de lengte van de bretellen wordt berekend), die men elk in het midden van de lengte, afwisselend een rood en een zwart veterband, aan een naaikussen of iets dergelijks
bevestigt (zie afb. No. 40). Dan vlecht men eerst de eene, dan weder van het midden beginnende de andere helft van de bretel, zooals afb. No. 40 het aantoont, die slechts
eene vlecht
van 6 einden
veterband
voorstelt. Om het knoopsgat aan het achter-einde van de bretel te vor-
men, verdeelt
men het veterband in twee
helften,
voert elke
hiervan tot men de lengte voor het knoopsgat heeft
afzonderlijk uit en vereenigt onder het knoopsgat het veterband weder. De spits toeloopende einden van de bretels worden met veterband omboord, de voorste met een gesp voorzien. De patten van de knoopsgaten van voren aan de bretel, werkt men van 6 einden ve-
terband, volgens afb. No. 40, ongeveer een gedeelte van 20 d. lengte, die aan beide einden een knoops-
gat verkrijgen en dan insgelijks door den gesp gehaald
worden.
Gehaakte onderrok met geeren voor
kinderen bene-
den twee jaar.
Afbeeld. No. 42. 7 lood witte castorwol, eene hou-
ten haaknaald van 1½ d. in omvang, smal, blauw,
taffen lint.
De rok en het lijfje van dit onderrokje zijn
van witte wol met v. st. in verband met elkan-
der gehaakt. Aan den onder en bovenrand, als
ook rondom het armsgat is het onderrokje met
een à jour streep omgeven, die met puntjes is afgesloten en waardoor een blauw taffen lint van 1 d. breedte wordt geregen, dat volgens de af-
beelding wordt vastgestrikt. Van achteren in het midden wordt het lijfje door groote porseleinen
knoopen vastgemaakt.
Men haakt dit rokje in de lengte, dat volgens
ons model van achteren in het midden, uitgenomen de à jour strepen 41 d. bedraagt, men begint van hier af met een op-
zetsel van 90 steken; hierop werkt men elken toer van boven
aan het rokje
beginnende,
13 toeren in hetzelfde getal steken. Met den 14. toer vangt de 1. geer aan, deze wordt op 25
steken afstand van den bovenrand begonnen, de 15. Toer aldaar 1 steek verkort, de 15 volgende toeren vermindert men telkens met 2 steken,
de 8 daaropvolgende toeren met 3 steken, zoo-
dat de laatste kortste toer slechts 10 steken telt.
Het verkorten heeft gedurig aan het begin van elken toer plaats; van onderen loopt de rand geheel in eene rechte lijn. Over den schuinen rand van den rug door de geer ontstaan, werkt men nu 5 toe-
ren in de geheele lengte van den rok (90 ste-
ken). Den volgenden toer verkort men met 9 ste-
ken, den hierop volgenden toer met 1 steek en haakt daarover nog 8 toeren in een gelijk getal steken. Hierna meerdert men aan het begin van
den nu uit te voeren toer 1 steek, namelijk door op nieuw 1 steek op te zetten, aan het begin van den
hierop volgenden toer meerdert men 33 steken (voor den schouder). Op deze opzetsteken en tot aan den onderrand van den rok werkt men nu 3 toeren in hetzelfde getal steken. De volgende toer wordt met
24 steken verkort en men haakt de 2 volgende toeren weder in een gelijk getal steken. Nu begint de geer voor het voorstuk, waarvan de 1. toer uit 10 steken
bestaande op de 10 laatste steken van den vorigen
toer (aan den onderrand) gewerkt wordt. Elk van
de 8 volgende toeren wordt 3 steken verlengd; men werkt dus de 3 eerste steken van deze toeren in de
3 naastbij liggende steken van den toer die in de ge-
heele lengte van den rok gehaakt is. Op gelijke wijze worden de 15 volgende toeren telkens met 2 steken,
en de hierop volgende toer met 1 steek verlengd. Met nog 12 toeren, die van boven tot aan den onderrand reiken is het onderrokje tot op de helft, namelijk
tot van voren in het midden voltooid, van waar men
de 2. helft op gelijke wijze werkt, doch natuurlijk in aanmerking namende
dat het in eene tegenovergestelde richting wordt gehaakt. In den voorlaat-
sten toer worden de knoopsgaten door 6 kett. gevormd. Na voltooiing van
den laatsten toer naait men het rokje van den onderrand tot op de helft
van de lengte te zamen.
Nadat de schouders aan de voor-
stukken zijn genaaid, omgeeft men het daardoor verkregen armsgat als ook den boven en onderrand van het rokje met 1 toer v. st., waarop men aan den onderrand van het rokje alle 3 de toeren, overigens echter slechts den 1. toer van de
volgende à jour streep haakt.
1. Toer van de à jour streep.
* 1 st., 1 picot (dat is 5 kett., 1
v. st. in den 1. van de 5 kett.),
met dezen 1 v. st. van den vori-
gen toer overslaan. Van * af tot
aan het einde van den toer her-
halen.
2. en 3. toer. * 1 v. st. in de
spits van den naast bijzijnden picot van den
vorigen toer, 1 pic. Van * af tot aan het
einde van den 3. Toer herhalen.
Door genoemde à jour-streep wordt vol-
gende de afbeelding het blauwe lint geregen.
Onderrokje van flanel voor
kinderen van 1―3 jaar.
Afb. No. 43. Knippatr. voorz. v. h. Suppl.
No. X, Fig. 34.
De taille van dit rokje heeft een doel-
matigen vorm. De gedeelten van den rug loopen namelijk elk aan het achtereinde in eene patte
uit, vallen als men het rechter gedeelte van den rug, door eene insnijding in het linker gemaakt,
steekt over elkaar, en worden aan de voor-
zijde met banden vast-
gestrikt. Ons model van wit flanel is met vischgraatsteken van roode wol versierd. Het rokje is 120 d. wijd,
35 d. lang, behalve
een zoom 6½ duim
breed aan den on-
derrand, die naar
de rechte zijde
omgevouwen en
aldaar met
vischgraat-
steken bevestigd wordt. Voor de taille knipt men naar fig. 34 eene gedeelte langs de
dunne lijn in het midden aaneen, en legt
er in de rondte, behalve van onderen aan
den rechten rand een zoompje in. In het linkergedeelte van den rug maakt men dan volgens aanwijzing op fig. 34 eene insnij-
ding en festonneert de afgeknipte randen
met roode wol. Dan zet men de taille aan
den rok, met plooien voorzien, bedekt de inslagen van de naden aan de binnenzijde
met een schuinen reep witte shirting, en
versiert de taille volgens de afbeelding met vischgraatsteken. Eindelijk
zet men er de schouderreepen aan van strooken flanel 14 d. lang met
den vischgraatsteek versierd, en aan elk der patten van den rug strikbanden 34 d. lang van
rood wollen band.
Ruim schortje voor kin-
deren van 1―3 jaar.
Afb. No. 44.
Het garnituur van dit schortje
is even eenvoudig als de grond-
stof. Het is vervaardigd uit nan-
soek, 41 d. lang en 140 d. wijd
behalve een omslag 3 d. breed aan den onder- en aan den achterrand. Eene
loodrechte insnijding 8 d. lang, smal omgezoomd en 36 d. van
den achterrand af, vormt het armsgat. Aan den bovenrand is het schortje naar de wijdte van het stuk 3 d. breed, ingerimpeld,
het voorste gedeelte van het stuk is 20, elk ach-
tergedeelte 10 d. lang; het schortje wordt tus-
schen de dubbele stof van het stuk gezet. op el-
ken schouder heeft de verbinding tusschen de voorste en achterste gedeelten van het stuk plaats door middel van twee banden van nansoek, elk
40 d. lang en 5 d. breed, die even als het stuk
en den onderrand van het schortje met een kruis-
naad van zwarte zijde zijn versierd, en op den
schouder worden vastgestrikt.
Wanneer men dit schortje een sierlijker aanzien wil geven en toch hetzelfde eenvoudige fatsoen behouden, dan kan men langs al de buitenranden schelpen festonneeren; deze moeten dan natuurlijk ook aan de banden voor de strikbanden worden uit-
gevoerd.
No. 39. Bretel van wollen veterband. Gedeelte
in oorspronkelijke grootte.
[2 Januari 1866. 5e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 19
No. 37. Patroon voor het doorstoppen in schuin knoopwerk voor de weitasch. Bij afb. No. 36.
No. 45. Sluimerrol in den vorm van een plaid. Tapisseriewerk.
No. 46. Bewerking van den velours-
steek. Bij afb. No. 45.
No. 43. Flanellen onderrokje voor kin-
deren v. 1―3 jaar. Knippatr. voorz.
v. h. Supplem. No. X, Fig. 34.
No. 44. Ruim schortje voor kinderen
van 1―3 jaar.
No. 41. Bretel met
borduurwerk.
No. 40.Bewerking
van het vlechtsel
voor de bretel
van wollen ve-
terband. Bij afb.
No. 39.
No. 38. Gehaakte bretel. Gedeelte
in oorspronkelijke grootte.
No. 41. Gehaakt onderroke met gee-
ren voor kinderen tot 2 jaar.
Verklaring der teekens: zwart,
eerste (donkerste), tweede,
derde kleur groen.
No. 47. Tapisseriepatroon voor den
fond v. de sluimerrol. Bij afb. No. 45.
Verklaring der teekens: bruin,
blauw, geel, rood,
No. 48. Tapisseriepatroon voor den
riem v. de sluimerrol. Bij afb. No. 45.