No. 18. Hoed “à pattes liserées.”
No. 22. Coiffure “Bajadère.”
Tapisseriesteek.
Afb. No. 8 en 9.
Deze tapisseriesteek, voor kussens, reistasschen enz. bijzonder geschikt, wordt met zephirwol gewerkt. Aan ons model zijn de gekruiste strepen
die op de afbeelding zichtbaar zijn, met 4 schakeeringen paarse wol, de sterach-
tige figuren, die door de strepen omgeven zijn, worden met witte wol met een soort van platten steek vervaardigd. Elk van de 4 rijen van eene streep is met een soort van een langen kruissteek gewerkt, waarvan de 1. helft 4, de 2. helft 2 ruitjes van het gaas in de hoogte overspannen. De zwarte pijl op afb. No. 9 duidt de voltooiing van
een zoodanigen kruissteek aan.
Russische muts met bont en
een chignonnet voor dames.
Afb. No. 24. Knippatr., voorz. van het
Supplem. No. VII, Fig. 26―29.
Om dit model uit zwart fluweel met
een rand sabelbont samengesteld te ver-
vaardigen, maakt men eerst een vorm van stijf gaas, door van dit laatste naar elk der fig. 26 en 27 twee gedeelten aaneen, naar fig. 27 bovendien een gedeelte uit carton, eveneens aaneen te knippen. Men zet het gaas, den bodem en den rand van de muts volgens de overeenstemmende cijfers met overhandschen steken aan elkaar, en dan ook den rand van achteren in het midden. Hierna knipt men van zwart fluweel naar
fig. 26 een gedeelte langs de dunne lijn in het midden aaneen, en neemt de stof in de rondte 5 d. breeder. Met dezen lap met
carton er tusschen bekleedt men den vorm van de muts, door langs den bui-tenrand van het fluweel, op den rand van den vorm, kleine plooien te leggen en vast te naaien, zóó dat het fluweelen vlak op den bodem ligt. Men voorziet de muts van binnen met eene dun gewatteerde zwart lustrine voering, en
twee zwarte taffen strikbanden. Bij het vervaardigen van zulk een muts kan men ook voor den vorm, een afgelegde strooien toque nemen.
Kapervormig hoedje voor jonge dames.
Afbeelding No. 25.
Het sierlijke fatsoen van dit hoedje hindert volstrekt niet aan de doelmatig-heid, want hoe lief het ook kleedt, zoo beschut het nogtans zeer goed tegen de koude. Het model van zwart fluweel, bestaat uit een ovalen bodem 22 d. lang en 18 d. breed in doorsnede, met eene gewatteerde lustrine voering voorzien en aan de voorzijde een weinig ingerim-peld. Rondom den buitenrand is de bo-dem met een reep bont, petit gris, verder behalve de ruimte die het aan-
zetten van de écharpes inneemt met grelots van zwarte chenille en kristallen kralen gegarneerd. De écharpes worden onder de kin aan elkaar gehaakt, of losjes doorheen geslingerd en dan over de schouders teruggeslagen. Zij zijn elk 68 d. lang, aan het boveneind 7, aan het ondereind waar zij zijn afgerond 12 d. breed, met chenillegrelots gegar-
neerd, en eindelijk met eene dun gewat-
teerde lustrine voering voorzien.
Kaper “Catalane.”
Afb. No. 26.
Deze kaper van wit cachemir, lustrine
voor voering, en groen fluweelen lint sa-
mengesteld, is zooals de afbeelding het aantoont, zeer lief om het hoofd en om den hals gedrapeerd. Het hoofdgedeelte
van de kaper, een lankwerpig vierkant, is 54 d. lang en 28 d. breed, aan de lange zijden naar de bovenste dwarseinden, den voorkant van de kaper die op het hoofd ligt, 4 d., schuin bijgeknipt en een weinig afgerond. Op eenigen afstand van den voorrand sluiten zich aan dit hoofdgedeelte twee écharpes
boort den onderrand met een schuin reepje taf. Voor het chignonnet knipt men van fluweel, watten en eene lustrine voering naar fig. 29 een gedeelte aaneen. De beide
laatste stoffen worden doorgestikt, en dan door middel van een smal taffen boordseltje met het fluweel verbonden, dat aan den onderrand tevens als schuif dient, waardoor een eind elastiek band 30 d. lang wordt gestoken. Dan zet men het net met 61 en 62 op dezelfde cijfers aan den rand van de muts, men moet het net echter eerst aan elken kant naar de ruimte tusschen 61 en 62 inrimpelen. Voor het garnituur van de muts knipt men uit bont naar fig. 28 twee gedeelten, waarbij men moet zorgen dat de punten van het haar van voren in het midden naar elkaar toe zijn gekeerd, voert deze stukken met taf, zet ze van voren en van achteren in het midden aan elkaar, en naait ze dan volgens de overeenstemmende cijfers op den rand van de muts. Eindelijk voorziet men haar met
16 DE GRACIEUSE. [2 Januari 1866. 5e Jaargang.]
No. 17. Kaper met een garnituur Benoîton.
Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XIX, Fig. 71―73.
No. 24. Russische muts met bont en een chignonnetje voor dames.
Knippatr., voorz. van het Supplem. No. VII, Fig. 26―29.
No. 21. Chignon natté.
Bij afbeelding No. 19 en 20.
No. 23. Coiffure “Bajadère.”
Zonder voile.
No. 20. Coiffure (haarkapsel) “à chignon natté.”
Achterzijde.
No. 19. Coiffure (haarkapsel) “à chignon natté.”
Voorzijde.
No. 25. Kapervormig hoedje voor jonge dames.