elk, door een balein aan den onderrand, en in de hoogte door drie baleinen van verschillende lengte uitgespannen; het deksel verkrijgt benevens de vier baleinen langs de buitenranden, van binnen nog
twee baleinen in de lengte, drie in de breedte, waarvan de laatsten evenwel niet ingeschoven, maar
met de stof overtrokken en er onder gehecht wor-
den. Nadat men nu het deksel geheel in elkander
gezet heeft, voert men het gehaakte overtrek met
het witte katoen uit, en werkt het van den onder-
rand af in de rondte voort. Men zet overeenkomstig de wijdte van de mand met kettingsteken op en
werkt in de rondte regelmatig aan de vier hoeken meerderende, het volgens No. 28 in oorspronkelijke
grootte voorgesteld patroon, waarvoor men evenwel ook een ander patroon
naar welgevallen kan nemen. De duidelijkheid der afbeelding ontheft ons
van eene uitvoerige beschrijving van het patroon, wij willen echter doen op-
merken dat het patroon uit stokjes en kettingsteken bestaat, en de eerste toer
van de afbeelding afwisselend 1 en 3 kett. tusschen de stokjes, de tweede toer
afwisselend 3 kett. en 3 stokjes gewerkt wordt. De plaatsing en het getal van
de st. is overal duidelijk op de afb. te onderscheiden, als ook de herhaling
van de ruiten in rijen die verzet zijn en in elkander loopen. Voor de beklee-
ding van het bovenste gedeelte van het deksel werkt men een recht vierkant
stuk, voor elk zijstuk een naar boven afgerond gedeelte. Het geheele over-
trek voor de mand wordt er luchtig opgehecht, zoodat wanneer het gewas-
schen moet worden het met weinig moeite losgetornd en weder overtrokken
kan worden. Voor het lambrequin die den bovenrand van de mand omgeeft,
geven wij onder afb. No. 27 een geruit pa-troon (eene punt van het lambrequin). Men werkt hiernaar het geheele garnituur ― het oorspronkelijke heeft 10 punten ― in een vierkanten stokjessteek, dat is namelijk af-wisselend 1 st. en 2 kett., deze drie steken worden voor een ruitje voor den grond gere-kend, het patroon is met stokjes gewerkt. Het opzetsel moet voor alle punten toerei-kend zijn; men verbindt het tot eene rondte en werkt van boven van den rand af de eerste toeren in verband met elkander. Dan wordt elke punt afzonderlijk, volgens aanwijzing van het patroon met afloopende verkorte toeren voltooid, terwijl men het einde van den draad van elken toer bij de eerste stokjes
van den volgenden toer tevens mede om-
haakt en daarna afknipt. De kleine gepunte
rand die het geheele lambrequin omgeeft
haakt men met den volgenden toer: 1 st.,
5 kett., in den eersten van deze 5 kett. een vaste steek, van * af herhalen. Men
werkt de st. van dezen toer in de naar buiten vooruitstekende stokjes van de
afloopende punten van het lambre-quin, waarbij men vooral moet zorgen
dat de toer niet trekt of te ruim
wordt. De kleine kwasten aan het
lambrequin worden elk 3½ d. lang
van hetzelfde katoen vervaardigd,
als ook de rond gehaakte hengsels elk 15 d. lang, aan beide zij-
den van de mand. In het midden van het deksel is volgens het
oorspr. een vierkantig speldenkussen van watten 15 d. lang, 9
d. breed aangebracht, waarvan het overtrek van witte taf 17
d. lang en 12 d. breed geknipt moet worden. Het deksel wordt
van voren in het midden van den rand met een gehaakten band met een knoopsgat, aan de mand op de overeenkomende plaats
met een knoop voorzien, dat tot sluiting van de mand dienen
moet. De ruche die volgens de afb. de mand garneert kan van roze zijden lint, van een uitgeslagen taffen strook of ook van de stof van de mand (roze perkaal) genomen worden. Vier zwarte kogelvormige knoopen elk op een schijfje kurk ½ d. dik met perkaal overtrokken vastgehecht, vormen de pootjes van de
mand.
Twee randen om schuin knoopwerk doortestoppen.
Afbeelding No. 34 en 35.
Beide patronen, bestemd om schuin knoopwerk doortestoppen, zijn
geschikt voor randen om tafelkleeding, draperiën, gordijnen enz., en worden op de bekende wijze op een min of meer fijn of grof geknoopten grond
uitgevoerd.
behalve van onderen aan de dwarszijde met lint of schuine reepen taf 1 d. breed. Nu knipt men vier
reepen van de stof elk 2 d. breed en naar de wijdte
van de taille, boort deze even als de patten, en naait
drie dezer banden onder de patten, de vierde als
een boord of ceintuur er boven op. De afstand tus-
schen elk der patten hangt natuurlijk van den om-
vang van de taille af. Om de ceintuur te kunnen
vastmaken, worden op de patte die zich aan de rech-
ter zijde in het midden bevindt drie lussen of banden
van de stof gezet, deze worden er zooals wij dit op
de lus op fig. 65 hebben voorgeteekend aan het eene
eind door middel van een knoop op bevestigd, aan
het andere eind met een knoopsgat voorzien, waar-
voor men een knoop op het linker van de twee voorste patten zet. De reep die als boord dient, wordt evenzoo, maar met een langere lus vastgemaakt.
Jaquette “Louis XIV.”
Afb. No. 23.
Dit zwart fluweelen jaquetje verkrijgt iets zeer oorspronkelijks door een
garnituur van witte guipure kant, welke soort tegenwoordig zeer gezocht is
om kleedjes, jaquetjes, kapers, blousen enz. te garneeren, en ook om aan
gedragen kleedingstukken een nieuw voorkomen te geven, alle aanbeveling
verdient. Om den buitenrand van het jaquetje op de gravure voorgesteld,
loopt een kant 5 d. breed heen, en komt daarna nogmaals op de mouw, met
drie rijen opgelegd, als eene manchette voor. Elk der
rechte randen van de kant zijn aldaar met eene tus-
schenruimte van 1½ d. met afzonderlijke kleine wit
parelmoeren knoopjes gegarneerd, die er elk met eene
zwarte glazen kraal op zijn gehecht. Om den buiten-
rand van het jaquetje hangen ronde wit parelmoeren plaatjes elk 1 d. in doorsnede, even als een garnituur
van grelots los neer.
Dameslaarsjes.
Afb. No. 24 en 25.
Deze laarzen hebben wat de vreemdsoortige en
phantastische versiering betreft, hetzelfde karakter
als de schoenen welke wij in dit nummer onder de
aandacht van onze abonnées brachten.
Afb. No. 24. Laars van donkerbruin zijden reps
met elastiek, van onderen met zwart gelakt leder
voorzien, welk belegsel aan den bovenkant door
een bruin zijden koord wordt afgesloten. De bo-
venste helft van de laars is zooals de afbeelding
dit te zien geeft met reepen zwart fluweel, waar-omheen een randje kralen loopt, en met stalen knoopen in den vorm van een medaillon ver-
sierd. aan elken kant drie festonnen van bruin
zijden koord, die van voren in lankwerpige gre-lots eindigen, en aldaar even als van achteren
met een grootere stalen knoop worden vastge-
hecht. Van voren eene omhoog staande touffe
van zwarte vederen.
Afb. No. 25. Laars van donkerbruin
poult de soie, met een belegsel van zwart gelakt leder, dit
laatste is aan den bovenrand in grieksche figuren uitgesneden, en
met metalen agraffen versierd, die een uitgetand garnituur van
breede reepen grijs leder met zwarte zijde in schuine ruiten
doorgestikt, vasthouden. Aan den bovenrand van de laars twee reepen en einden van hetzelfde leder met franje versierd; de eersten zijn er van voren met een stalen gesp op bevestigd;
de rand van voren is evenzeer met stalen gespen versierd.
Négligémand met een gehaakt overtrek.
Afb. No. 26―28. 1¾ lb. estramadura No. 6½, 235 d. roze
perkaal, balein enz.
Terwijl wij de uitvoering van deze praktische mand geheel
aan de teedere handen onzer lezeressen overlaten, zoo willen
wij haar toch niet vergen, zich met het vlechten van wilgen takken bezig
te houden, maar laten haar de gewone werktuigen, die de naaitafel
aanbiedt gebruiken. Het model waarvan de ondervorm uit een soort van
mand bestaat, is in de grond-
vorm van roze perkaal, dat door ingeschoven baleinen
het fatsoen en ook stevigheid
verkrijgt, waarom elk ge-
deelte van dubbele stof ge-
knipt moet worden.
De vierkante bodem van
de mand is 24 d. lang en 14
d. breed. Elk der beide lange zijstukken zijn 33, de dwarszijden van boven elk
24 d. breed, de breedte van
onderen richt zich zooals
16 DE GRACIEUSE. [2 Januari 1866. 4e Jaargang.]
No. 22. Breed ceintuur “Pattine.” Achterzijde.
No. 17. Damespantoffel. Verkleind. Knip- en
borduurpatr., keerz. v. h. Supplement No. XIII, Fig. 44 en 45.
No. 19. Toilettafel.
van zelf spreekt naar de dwars- en lange zijden van den bodem; de
hoogte van de zijstukken moet 18 d. bedragen. De inslagen voor de
naden moet men er bovendien nog bijvoegen. Voer elk der genoemde
gedeelten worden beide stoflagen rondom langs de buitenranden te-
gen elkander ingeslagen, te zamen genaaid, de schuif voor de balei-
nen ingeregen, laatstgenoemden er ingestoken, en de gedeelten
daarna over den kant aan elkander verbonden; vervolgens verkrijgen
de vier zijstukken langs de buitenranden elk een balein, de lange zij-
stukken bovendien nog 3 baleinen in de hoogte op regelmatige af-
standen, de dwarszijden elk een in het midden. Voor het deksel knipt men insgelijks uit dubbele stof, het bovengedeelte 26 d. breed, 33 d.
lang, de zijstukken gewelfd, in het midden 5 d. hoog, van onderen aan den rechten rand 24 d. lang, als de bovenste breedte van de
mand. Deze naar beide zijden spits toeloopende zijstukken worden
No. 20. Het geraamte van de
toilettafel, verkleind voor-
gesteld.
No. 18. Kralen mozaïek
voor een bandeau grec.
No. 21. Breed ceintuur “Pattine.” Voorzijde.
Knippatr., keerz. v. h. Supplement No. XVII, Fig. 63.