De Gracieuse 2 January 1866 | Seite 3

zool is van binnen met eene wit taffen voering voorzien. Bij het namaken van de pan-toffel, ― het voorblad kan men naar goedvinden met laken appliqueeren of van tapis-

seriewerk vervaardigen ― knipt men eerst den omtrek van het knippatroon fig. 44 naar

den vorm van ons model genomen, op rood laken, het borduurpatroon daarentegen op

zwart laken over. Dit laatste wordt op de juiste plaats op het roode laken gehecht, men

spant het werk op een raam, en voert het borduursel met witte koordzijde met schuine

steelsteken uit. Hierna knipt men eerst met eene fijne schaar de geappliqueerde stof, die

over de lijnen van het borduurwerk heen komt weg, daarna snijdt men mede langs de

voorgeteekende lijn het voorblad uit, voorziet het met voering, en boort den rand van

voren met rood taffen lint. Wanneer men de pantoffel niet door den schoenmaker wil

laten opmaken, dan moet men naar fig. 45 de zool uit vilt snijden. Bij het verbinden van

deze laatste met het voorblad, legt men dit zoodanig om den rand van de zool, dat de

voering zich buitenop bevindt, buigt den afgeknipten rand 1 d. breed over de zool heen,

en naait haar met een achtersteeknaad op de laatste vast, zonder echter door en door te

steken, omdat de steken buitenop niet zichtbaar moeten zijn. Nu keert men de pantoffel

om, zoodat de inslagen der naden naar binnen liggen. Het gedeelte van den hiel van de

zool, wordt met een reepje rood leder 1½ d. breed geboord, dit wordt terwijl men het er

opnaait wat ingehaald, zoodat het een weinig opwaarts staat. Binnen in de pantoffel

plakt men nog een tweede zool van carton, die bovenop met watten en witte taf wordt

bekleed. Het voorblad is met eene dubbel geplooide ruche van wit taffen lint met een

zwart randje 1½ d. breed, terwijl de afzonderlijke plooien elk door eene waspaarl aan el-

kaar worden verbonden, versierd.

Kralen mozaïek voor een bandeau Grec.

Afb. No. 18. Was of geslepen bronzen kralen, gele of witte koordzijde.

Door afbeeldingen en beschrijvingen werden onze lezeressen her-

haalde malen onderricht, dat de coiffuren geheel naar het antieke over-

hellen en voor deze kunstige schikking van krullen, doffen en strikken

(coiffure à l’empire of à la grecque) gedeeltelijk tot steun, deels

tot sieraad de bandeaux noodig zijn, die naar evenredigheid bij een

schitterend toilet in zilveren of gouden banden bestaan, of bij een een-

voudiger uit effen fluweelen banden met kralen, loovertjes, gouden pail-letten, grelots, bloemen enz. versierd. Heden geven wij met afb. No.

18 een bandeau dien men zelf kan vervaardigen; hij is van geslepen

bronzen kralen in een soort mozaïek uitgevoerd, en kan de gouden ban-

den vervangen, maar ook naar eigen smaak van witte of gekleurde was-

of nagemaakte koraalpaarlen samengesteld worden. Verkiest men een

armband in overeenstemming met den bandeau te vervaardigen, dan wordt hij van dezelfde bestanddee-

len, echter op dun elastiek koord uitge-voerd. De afb. leert nauwkeurig, dat

men eerst met de beide draden a het

binnenste gedeelte uitvoert, gedurig

afwisselend dan 1 en dan de 2

kralen aanrijgende, daarna

met draad b er de rand-

kraal aan verbindt, daar

men dezen draad gedu-rig door de 2 aan 2 ge-regen kralen van het binnenste gedeelte moet

kruisen.

Toilettafel.

Afbeelding No. 19 en 20.

Voor een eenvoudig maar toch lief elegant meubel op een slaap- of kleedkamer zou men niet ligt iets kun-

nen nemen, dat daartoe meer geschikt is, als de hiernevens afgebeelde toilettafel. Het

geraamte waarmede de tafel is samengesteld, zal men voor een geringen prijs gemakke-

lijk door den timmerman kunnen laten vervaardigen. Voor de draperie kan men in over-

eenstemming met het ameublement van de kamer en naar eigen smaak, hetzij eene effen

of gebloemde wollen stof nemen, of ook wel kataï (chineesch gedrukt katoen) met groote

bloemen, wit batist, neteldoek of iets dergelijks, met eene gekleurde voering, bijv. roze

perkaal; in dit geavel moeten ook de strikken van roze lint zijn. Boven den spiegel dus

tusschen de bovenste en middelste lat van het geraamte dat over de tafel heen komt (zie

de afb. No. 20), zou men zooals de afb. No. 19 dit voorstelt een application of tapisse-

riewerk kunnen aanbrengen; evenzoo zouden de volants bijv. uit engelsch borduurwerk

kunnen bestaan; het bovenblad van de tafel kan men met een gehaakt of wel geborduurd

kleedje (application op tulle) bedekken, dat een rijk effect zou te weeg brengen. Voor

het schikken van het garnituur geeft de afbeelding No. 19 eene voldoende aanwijzing.

Breed ceintuur “Pattine.”

Afb. No. 21 en 22. Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. XVII, Fig. 65.

Deze ceintuur is door de wijze van samenstelling bijzonder voor jonge meisjes ge-

schikt. Zij bestaat uit af-zonderlijke patten van afnemende grootte, door smalle dwarsreepjes aan elkaar verbonden; voor ons model is blauw moiré met zwart fluweel afge-zet, gebruikt, hoewel men zeer goed eene an-dere stof, bijv. satijn of taf kan nemen. Het spreekt van zelf dat men de ceintuur zoowel op een laag uitgesneden als op een hooge blouse, hetzij van neteldoek of ook van de stof van het kleedje

kan dragen. Voor de

patten vindt men on-

der fig. 65 op het

Damesschoenen.

Afbeelding No. 12 en 13.

Daar het schoeisel zich steeds regelt naar de wetten die door de mode voor het

overige gedeelte van het toilet worden voorgeschreven, neemt men ook daaraan die-

zelfde weelde, dat phantastische en eigendommelijke, waardoor de costumen zich

heden ten dage onderscheiden, waar. Fluweel, lint, kant, kralen enz. schijnen niet

voldoende te zien om de sierlijke bekleeding van het even sierlijke voetje uittemaken,

neen, men heeft nog touffen vederen, dik zijden koord, grelots, lussen, agraffen van

zilver of van verguld of geoxydeerd metaal noodig, om den schoen naar den eisch te

garneeren. De hiernevensgaande gravuren stellen dit duidelijk voor.

Afb. No. 12. Schoen van paars fluweel; om den bovenrand loopt een breede reep

licht grijs moiré. Het voorblad is in het midden met een zilveren agraffe in den vorm

van een halve maan versierd, die tevens dient om twee pauwevederen en ook feston-

nen van grijs zijden koord, en zilveren lankwerpige grelots, te bevestigen. Aan de

bovenzijde van de koordlussen bevindt zich aan elken kant een groote vlak gewelfde

knoop met grelots, van het bovengenoemde metaal.

Afb. No. 13. Schoen van bruin poult de soie; de bovenrand is met een turksch

galon met franje versierd geboord, en op zijde met reepen van hetzelfde garnituur

belegd, zij worden er elk met een grooten kogelvormigen knoop van geoxydeerd me-

taal op bevestigd. De voorschoen prijkt met eene groote veelkleurige touffe vederen,

die met een ster van hetzelfde metaal, aan welker punten kogelronde knoopen han-

gen, wordt vastgehouden. Aan den hiel is ook eene omhoogstaande touffe vederen

en eenige afhangende lussen van turksch galon aangebracht.

Gladde slopkous voor kinderen.

Afb. No. 14. Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. VI, Fig. 15 en 16.

Deze sierlijke en praktische slopkous is van rood marokijn vervaar-

digd, en met een reep zwart gelakt leder 2 d. breed, die er met witte

zijde op is gestikt versierd. Behalve leder kan men voor deze slopkous

ook laken, de een of andere dubbele wollen stof, bukskin enz. met een

afstekend garnituur en een linnen voering nemen.

Uit de gekozen stof wordt voor elke slopkous naar de fig. 15 en 16

een gedeelte uit bovenstof en voering gesneden; men legt de afgeknipte

randen van de twee gedeelten der bovenstof van X tot Y ongeveer ½ d.

breed over elkaar, en stikt er bovenop den naad op, waardoor zij met

elkaar verbonden worden. Het belegsel wordt eveneens, zooals dit op de

afbeelding zichtbaar is, op de slopkous gestikt,

waarna men er volgens aanwijzing op het knip-

patroon de knoopen gezet en er de knoops-

gaten in maakt. Deze laatsten worden in-

dien men de slopkous van leder vervaar-

digt, in de rondte niet gefestonneerd,

maar er alleen met eene knoops-

gatschaar of met een scherp

mes ingesneden. Einde-lijk naait men aan den binnenkant de voering tegen de slopkous, dit moet echter, aan het ge-deelte dat over het andere

heen wordt geknoopt, slechts tot aan het garnituur reiken; bovenop wordt de slopkous van onderen versierd

met een kleinen strik van zwart leder, uit drie bladvormige reepjes bestaande, en in het midden met een sta-

len gesp ongeveer 1 d. lang, voorzien.

Pelerine met capuchon.

Afb. No. 15 en 16. Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. III, Fig. 8 en 9.

Het model door de nevensgaande gravure afgebeeld is zoowel praktisch als ele-

gant, en kan niet slechts als pelerine, maar tegelijk als kaper gebruikt worden.

Beide, de pelerine en de capuchon zijn van wit cachemir vervaardigd, met eene

dun gewatteerde zijden voering voorzien, en met ene belegsel van rood taf ge-

boord; de capuchon kan door middel van twee wit en rood zijden koorden worden

toegehaald, die in het midden van den capuchon in twee kemelsharen kwasten elk

15 d. lang met korte wit en rood zijden franje bedekt, uitloopen. Om zulk eene pe-

lerine met capuchon te vervaardigen, heeft men 80 d. stof 85 d. breed noodig; flu-

weel, satijn, cottonsilk, taf, cachemir van de een of andere kleur zijn hiervoor

de meest doelmatige stoffen. Bij het knippen van de gedeelten moet de lijn die op

fig. 9 het midden aangeeft langs de schuin, de dunne lijn op fig. 8 op de recht

(of langs den draad) toegevouwen stof gelegd worden. Als de twee gedeelten der bo-

venstof op de mousselinen voering waarop men vooraf de watten heeft geregen,

zijn vastgehecht, dan naait men eerst de schouderplooien in de pelerine van punt

aan punt tot kuis, en legt er dan in de rondte op de aangegeven breedte, den reep

belegsel omheen. De bui-tenrand van den capuchon

wordt met een reep schui-ne taf, 2 d. breed ge-boord. De vetergaatjes

waar het koord doorheen wordt gestoken, zijn ge-deeltelijk op fig. 9 voor-geteekend, en worden

langs het boordsel voort-gezet. Men moet elk der koorden 70 d. lang als zij door de vetergaten zijn

gehaald, aan een der ein-

den aan beide zijden van

den capuchon vastnaaien.

Van voren aan het uit-

snijdsel van den hals

vouwt men den ca-

puchon aan beide

zijden volgens aanwijzing op fig. 9 in,

door eerst kruis op punt, dan P op ster te leggen, zoodat elk der twee met R geteekende gepunte lijnen, twee op el-kaar liggende plooien vormen. De ca-puchon wordt zóó dat Q op Q en R op

R valt aan de pelerine genaaid, de

afgeknipte randen van den naad

worden met een schuinen reep

geboord. De pelerine wordt aan de voorzijde met haken

en oogen dicht gemaakt.

[2 Januari 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 15

No. 15. Pelerine met capuchon. Voorzijde.

Knippatr., voorz. v. h. Supplement No. III, Fig. 8 en 9.

No. 11. Schoorsteen als lampenhoedje. Verkleind.

Damespantoffel.

Afb. No. 17. Knippatr.,

keerz. v. h. Supplem. No.

XIII, Fig. 44 en 45.

Nevens de elegante schoei-

sels die bij een wandel- en zeer

gekleed toilet behooren, bie-

den wij onzen lezeressen ook

eene eenvoudige gemakkelijke

pantoffel aan. Ons model be-

staat uit hoogrood, de figuur

van het dier op het voorblad

uit zwart laken, dat er met

eene rij steelsteken van witte

zijde op is gehecht. De vilten

hierbij behoorende Supplement het fat-

soen. Hiernaar knipt men uit de ge-

kozen stof lang de lijnen van het

knippatroon, drie gelijke stukken

voor de twee voorste en de mid-

delste patten van achteren, die

allen even groot zijn, verder

de vier kleinere patten die

zich op zijde bevinden en

slechts tot aan de gladde

lijn aan het onderste ge-deelte van fig. 65 voorge-

teekend behoeven te rei-ken, en eindelijk nog elk der beide patten die op zijde onder den arm val-len zonder punt, de bo-venkant wordt door de gepunte lijn op fig. 65 aangegeven. Nadat voor al deze stukken ook de voering (tamelijk dik lin-nen of katoen) is geknipt, en langs elk in het midden

een dun ingenaaid balein-

tje is gehecht, rijgt men

de gedeelten bovenstof en

voering die bijeen behoo-ren op elkaar en boort ze

No. 12. Damesschoen.

No. 13. Damesschoen.

No. 14. Slopkous voor kinderen. Verkleind.

Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. VI,

Fig. 15 en 16.

No. 16. Pelerine met capuchon. Achterzijde.

Knippatr., voorz. v. h. Supplement No. III, Fig. 8 en 9.